ECLI:NL:RBGRO:2010:BN5854

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
2 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
670094-10
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door het trekken aan de handrem van een rijdende auto met inzittenden

In deze zaak heeft de rechtbank Groningen op 2 september 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van poging tot doodslag en het besturen van een voertuig onder invloed van alcohol. De verdachte, die als bijrijder in de auto zat, trok op 7 maart 2010 tijdens een ruzie met zijn vriendin aan de handrem van de auto terwijl deze met een snelheid van ongeveer 100 km/u reed. Dit leidde tot een slip en de auto kwam in een sloot tot stilstand. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich bewust was van de risico's van zijn handelen en dat hij de aanmerkelijke kans op de dood van zijn vriendin en kinderen heeft aanvaard. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid, een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. De verdediging heeft betoogd dat de verdachte niet volledig toerekeningsvatbaar was ten tijde van het delict. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte strafbaar is en heeft hem veroordeeld tot een werkstraf van 100 uren, met vervangende hechtenis indien deze niet naar behoren wordt verricht. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische problemen en de impact van het delict op zijn gezin.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/670094-10 (promis)
datum uitspraak: 2 september 2010
op tegenspraak
raadsvrouw: mr. M.G.T. Omtzigt
V O N N I S
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats]op [geboortedatum],
wonende te [plaatsnaam], [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
19 augustus 2010.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 7 maart 2010, in de gemeente Bedum,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk de
inzittenden van een personenauto te weten verdachtes levensgezel, althans een
persoon, [aangeefster] en/of verdachtes kinderen [naam kind 1] en/of [naam kind 2] van
het leven te beroven, althans opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen, met dat opzet - terwijl voornoemde auto met aanzienlijke snelheid
over de autoweg N46 (een tweebaansweg) reed - (onverhoeds) aan de handrem van
die personenauto heeft getrokken, waardoor die [aangeefster] de controle over de
door haar bestuurde personenauto heeft verloren en/of waardoor die
personenauto in een sloot tot stilstand kwam,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 7 maart 2010, in de gemeente Bedum, als passagier van een
voertuig (personenauto), welk voertuig door een ander werd bestuurd, op de
weg, de N46 aan de handrem van die met een aanzienlijke snelheid rijdende
personenauto heeft getrokken, door welke gedraging(en) van verdachte
gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het
verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 5 Wegenverkeerswet 1994
2.
hij op of omstreeks 7 maart 2010, in de gemeente Bedum, als bestuurder van een
voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van
alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek,
als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet
1994, 400 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter
uitgeademde lucht bleek te zijn;
art 8 lid 2 ahf/ond a Wegenverkeerswet 1994
Bewijsvraag
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het hem onder 1 primair en 2 tenlastegelegde, heeft begaan.
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde heeft de officier van justitie het volgende aangevoerd. Verdachte is in het bezit is van een rijbewijs en heeft veel rijervaring. Verdachte heeft hard aan de handrem getrokken terwijl de bestuurster van de auto, te weten zijn vriendin, met een snelheid van 100 km per uur reed. Het was de bedoeling van verdachte om de auto te stoppen. Aldus heeft verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van zijn vriendin en hun kinderen aanvaard.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat hoewel verdachte niet op de bestuurdersstoel zat, hij door aan de handrem te trekken als bestuurder is opgetreden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat het onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden be¬we¬zen. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het opzet van verdachte niet bewezen kan worden, nu verdachte niet de bedoeling had om zichzelf of zijn gezin iets aan te doen. Er is evenmin sprake van voorwaardelijk opzet omdat verdachte zich niet bewust is geweest van het risico op de gevolgen van zijn handelen. Verdachte kan zich nauwelijks herinneren hoe de situatie op dat moment was.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvouw aangevoerd dat er weliswaar een gevaarzettende situatie door verdachte is gecreëerd maar dat verdachte zich er niet bewust van was dat hij dat deed.
De raadsvrouw heeft voorts betoogd dat het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Verdachte heeft niet onder invloed van alcohol een voertuig bestuurd want hij heeft niet gereden. Het was ook de afspraak tussen verdachte en zijn vriendin dat zijn vriendin zou rijden. Het is ook niet zo dat verdachte bewust het besturen van de auto heeft overgenomen van zijn vriendin.
Beoordeling
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
Daarbij is ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, slechts gebruikt met betrekking tot het feit waarop het blijkens zijn inhoud in het bijzonder betrekking heeft.
Met betrekking tot het onder 1 en 2 ten laste gelegde
De verklaring door verdachte afgelegd op de terechtzitting van 19 augustus 2010
Op 7 maart 2010 reed ik met mijn vriendin en de kinderen op de N46. Er ontstonden irritaties tussen ons. Ik heb toen met kracht aan de handrem getrokken. De auto reed met een snelheid van ongeveer 100 kilometer per uur. Daardoor is de auto geslipt en half in de sloot gegleden.
Ik heb een rijbewijs en ben een ervaren chauffeur. Ik wist dat het gevaarlijk is om aan de handrem te trekken terwijl de auto 100 kilometer per uur rijdt. Ik wilde dat de auto stopte zodat ik er uit kon.
Ik had ongeveer 5 glazen rode wijn gedronken. Verder gebruik ik medicijnen (paracetamol) voor de pijn in mijn rug en Paroxetine, een anti-depressivum.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 maart 2010, opgenomen op pagina 10 van dossier nr. 2010021234-1, d.d. 18 maart 2010 van Regiopolitie Groningen
Op 7 maart 2010 kregen wij een melding van de meldkamer Groningen om te gaan naar de N46 nabij St. Annen. Wij zagen dat er in de sloot aan de linkerkant van de weg een auto met de achterkant in de sloot en de voorkant in de berm stond. Hierdoor stond de auto haaks op de weg en helde achterover. Wij zagen dat het een groene VW Passat betrof met kenteken [kentekennummer]. Een vrouw, genaamd [aangeefster], vertelde ons het volgende:
Zij reed in de auto waarin ze zat samen met haar partner, [verdachte], en hun kinderen. In de auto had ze ruzie gekregen met haar partner. Ze reed ongeveer 100 à 110 kilometer per uur. Ze hoorde toen dat haar partner schreeuwde: “Nu is het genoeg”. Haar partner trok toen aan de handrem van de auto, waardoor ze de controle over het voertuig kwijtraakte, spinde en achterste voren in de sloot terecht kwam.
De vrouw verklaarde dat de man die naast haar stond haar partner betrof. Desgevraagd bevestigde [verdachte] het verhaal van [aangeefster].
Een proces-verbaal d.d. 7 maart 2010, opgenomen op pagina 15 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [aangeefster]
Op 7 maart 2010 reed ik met [verdachte] en onze kinderen, [naam kind 1] en [naam kind 2] op de [straatnaam]. Ik reed ongeveer 100 km per uur. We kregen ruzie. Ik zag dat [verdachte] op een bepaald moment aan de handrem trok. Ik verloor de macht over het stuur. De auto schoot naar rechts en wij zijn met de achterkant van de auto in de sloot terecht gekomen.
Een proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse nr. 07.03.2010.21.20.2691, d.d.16 maart 2010, p. 30-39 opgenomen in voornoemd dossier
Wij, verbalisanten zijn van mening dat het ongeluk niet te wijten is aan een technisch gebrek, doch is ontstaan door een gedraging van de passagier welke gezeten was op de rechtervoorstoel van de Volkswagen. Deze passagier heeft op een zeker moment onder het rijden aan de parkeerrem getrokken waardoor de achterwielen gingen blokkeren en het voertuig uitbrak en in een dwarsslip kwam.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 maart 2010, opgenomen op pagina 46 e.v. van voornoemd dossier met als bijlage een formulier ademanalyse
Op 7 maart 2010 heeft verdachte [verdachte] zich onderworpen aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onder a, van de Wegenverkeerswet 1994. Het onderzoek voldeed aan alle daaraan gestelde eisen. Het ademonderzoekresultaat bedroeg 400 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat verdachte als bijrijder op de passagiersstoel zat. Zijn vriendin zat achter het stuur en hun twee jonge kinderen zaten achterin. De auto reed met een snelheid van circa 100 kilometer per uur. Verdachte kreeg ruzie met zijn vriendin en er ontstond een woordenwisseling. Verdachte heeft vervolgens met kracht aan de handrem getrokken. Daardoor is de auto gaan slippen en met de achterkant in de naast de weg gelegen sloot terecht gekomen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij reeds lange tijd, sinds 1984, in het bezit is van een geldig rijbewijs en dat hij een ervaren chauffeur is. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij wist dat de auto, door met kracht aan de handrem te trekken terwijl zij met een snelheid van circa 100 kilometer per uur reden, kon gaan slippen en er een gevaarlijke situatie zou ontstaan. Verdachte heeft op dat moment geroepen: “Nu is het genoeg” en heeft tevens verklaard dat hij de bedoeling had de auto te stoppen omdat hij uit de auto wilde. Verdachte heeft daartoe – bewust – aan de handrem getrokken. Daarom gaat de rechtbank er niet van uit dat bij verdachte ieder inzicht in de mogelijke gevolgen van zijn handelingen heeft ontbroken.
Door te handelen onder de omstandigheden als hiervoor is beschreven heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn vriendin en zijn kinderen daardoor om het leven zouden komen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft door het aantrekken van de handrem van de auto een bedieningsorgaan van die auto gehanteerd, waardoor de voortbeweging en rijrichting van die auto werden beïnvloed. Aldus heeft verdachte zich als bestuurder van die auto gedragen. Daaraan doet niet af dat verdachte zich niet op de bestuurdersstoel bevond.
Gelet op de hiervoor genoemde bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat
1.
hij op 7 maart 2010, in de gemeente [naam gemeente],
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk de
inzittenden van een personenauto te weten verdachtes levensgezel,
[aangeefster] en/of verdachtes kinderen [naam kind 1] en/of [naam kind 2] van
het leven te beroven,
met dat opzet - terwijl voornoemde auto met aanzienlijke snelheid
over de autoweg N46 (een tweebaansweg) reed - (onverhoeds) aan de handrem van
die personenauto heeft getrokken, waardoor die [aangeefster] de controle over de
door haar bestuurde personenauto heeft verloren en waardoor die
personenauto in een sloot tot stilstand kwam,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op 7 maart 2010, in de gemeente [naam gemeente], als bestuurder van een
voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van
alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek,
als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet
1994, 400 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het feit
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard levert de volgende strafbare feiten op:
1. Primair
Poging tot doodslag
2.
Overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet
1994
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
Standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie kan het ten laste gelegde aan verdachte volledig worden toegerekend. Verdachte heeft, voordat hij aan de handrem trok, geroepen: “Nu is het genoeg”. Verdachte was zich er op dat moment van bewust dat hij uit de auto wilde en de auto wilde laten stoppen. Daaruit kan worden geconcludeerd dat verdachte bewust heeft gehandeld.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft betoogd dat indien de rechtbank van oordeel is dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van het ten laste gelegde.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het ten laste gelegde aan verdachte kan worden toegerekend. Verdachte besefte wel degelijk dat hij, door aan de handrem te trekken, de auto op een buitengewoon gevaarzettende wijze tot stilstand zou brengen. Desondanks heeft hij dat toch gedaan omdat hij immers uit de auto wilde.
De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitings¬gronden aanwezig worden geacht.
Strafoplegging
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van één jaar, alsmede een werkstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De officier van justitie heeft ook rekening gehouden met de aanwezigheid van tegenliggers op de N46 op het moment dat verdachte de hem verweten gedraging uitvoerde.
Daarnaast heeft de officier van justitie opheffing gevorderd van het geschorste bevel tot bewaring.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, voor het geval de rechtbank het ten laste gelegde bewezen mocht achten, betoogd dat een onvoorwaardelijke straf niet op zijn plaats is nu het handelen van verdachte hem niet kan worden aangerekend. Verdachte zit momenteel in de ziektewet. Een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid zou in de weg staan aan terugkeer in het werkproces nu hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk. Voorts heeft de raadsvrouw er op gewezen dat een veroordeling ook een straf zou zijn voor het gezin, terwijl verdachte en zijn gezin de draad van het leven graag weer willen oppakken. Gelet op het voorgaande dient naar de mening van de raadsvrouw te worden volstaan met een volledig voorwaardelijke straf.
Beoordeling
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het aangaande zijn persoon door Reclassering Nederland opgemaakte voorlichtingsrapport d.d. 26 juli 2010 en het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte d.d. 9 maart 2010, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ten laste van verdachte is bewezen verklaard dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Verdachte heeft, toen hij als bijrijder bij zijn vriendin en hun kinderen in de auto zat en de auto met een snelheid van zo’n 100 kilometer per uur reed, plotseling hard aan de handrem getrokken. Daardoor is de auto gaan slippen en met de achterkant in de sloot belandt.
Verdachte heeft met zijn handelen niet alleen het leven van zichzelf en zijn gezin in gevaar gebracht, maar ook het leven van zijn medeweggebruikers op het spel gezet. Het mag een wonder heten dat het ongeluk als gevolg van het handelen van verdachte geen ernstige gevolgen heeft gehad en dat er geen slachtoffers zijn gevallen.
Tevens heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het besturen van een auto onder invloed van alcohol.
Naar het oordeel van de rechtbank past als reactie op dergelijke feiten in beginsel zonder meer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank heeft echter acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Daarbij heeft de rechtbank met name acht geslagen op het feit dat verdachte sinds zijn jeugd met depressies kampt. Verdachte ging in de periode voor het ten laste gelegde gebukt onder spanningen als gevolg van overmatige belasting op het gebied van zowel zijn werk, zijn studie als zijn privéleven. Verdachte gebruikte voor zijn klachten medicijnen die hij zonder voorafgaand overleg met zijn arts had afgebouwd. Ook had hij op de avond waarop het delict is gepleegd alcohol genuttigd. Door dit alles is hem de situatie op dat moment teveel geworden en heeft hij zijn zelfbeheersing verloren. Verdachte heeft vervolgens in een impuls niet alleen letterlijk maar ook figuurlijk aan de handrem getrokken.
De rechtbank ziet in voornoemde omstandigheden aanleiding het bewezen verklaarde aan verdachte minder ernstig aan te rekenen, hetgeen tot uiting zal komen in de op te leggen straf.
Voorts heeft de rechtbank gelet op voornoemd rapport van de reclassering. Daarin is te lezen dat uit het verdachte betreffende RISc-onderzoek een laag risico op recidive naar voren komt, welke conclusie door de rechtbank wordt onderschreven. Het lage risico op recidive kan onder meer worden verklaard door een aantal veranderingen die verdachte in zijn situatie heeft aangebracht. Zo heeft verdachte zijn werk, opleiding en hobby op een laag pitje gezet, is hij met een nieuwe therapie gestart en is de inhoud van een al lopende therapie aangescherpt. Ook is verdachte opnieuw ingesteld op medicatie.
De rechtbank neemt tevens in aanmerking dat verdachte blijkens bovengenoemd uittreksel uit de justitiële documentatie in Nederland niet eerder in aanraking is geweest met politie en justitie.
Alles overwegende acht de rechtbank een werkstraf van na te noemen duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
BESLISSING
De rechtbank:
Verklaart het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hierboven is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart het meer of anders onder 1 primair en 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
- een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 100 uren.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van de werkstraf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht.
De rechtbank waardeert de dagen die veroordeelde in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht op twee uren werkstraf per dag.
Beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van 50 dagen zal worden toegepast als veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
De werkstraf moet zijn voltooid binnen een jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis. De veroordeelde zal zich met betrekking tot de werkstraf gedragen naar de aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering Nederland.
- heft op het geschorste bevel tot bewaring
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. H.J. Bastin, voorzitter, F.J. Agema en L.M.E Kiezebrink, in tegenwoordigheid van mr. E.A.B. de Jong, als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 september 2010.