RECHTBANK GRONINGEN
Sector Civielrecht
zaaknr.: 106587/FA RK 08-2853
beschikking d.d. 20 juli 2010
de man,
advocaat mr. F.B. Flooren,
de vrouw,
advocaat mr. M. Verheul.
De rechtbank heeft op 12 mei 2009 en 9 maart 2010 (tussen-) beschikkingen gegeven.
Op 19 april 2010 is ter griffie een faxbericht met bijlagen van mr. Verheul ontvangen.
Ter griffie is van mr. Flooren op 20 april 2010 een brief met bijlagen d.d. 19 april 2010 en op 21 april 2010 een faxbericht met bijlagen ontvangen.
Op 23 april 2010 is ter griffie een faxbericht met bijlagen van mr. Verheul ontvangen.
De rechtbank heeft de zaak behandeld ter zitting met gesloten deuren van 27 april 2010. Daarbij zijn partijen en hun advocaten verschenen en gehoord.
De rechtbank neemt hier over hetgeen is overwogen en beslist in voornoemde beschikkingen van 12 mei 2009 en 9 maart 2010. Bij laatstgenoemde beschikking heeft de rechtbank de verdeling van de huwelijksgemeenschap van partijen vastgesteld en de beslissing over een bijdrage van de man in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw aangehouden.
Het huwelijk van partijen is op 26 augustus 2009 beëindigd door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
De rechtbank zal thans beoordelen of de man met ingang van deze datum aan de vrouw een bijdrage dient te betalen in de kosten van haar levensonderhoud en zo ja, welk bedrag.
Het inkomen van de vrouw in 2009 en 2010
Vast is komen te staan, dat de vrouw - doordat zij alle mogelijkheden om over te werken heeft aangegrepen - in 2009 bij haar werkgever, een bruto-jaarinkomen heeft genoten van € 20.776,-, exclusief een bedrag aan spaarloon van € 612. Omgerekend naar een nettobedrag, bedroeg het nettoloon van de vrouw in 2009
€ 1.341,- per maand, inclusief het spaarloon.
Volgens de door de vrouw overgelegde salarisspecificatie betreffende de maand maart 2010 bedraagt het bruto-inkomen van de vrouw over de eerste drie maanden van 2010 € 3.740,18 (exclusief ZVW bijdrage en vakantietoeslag) hetgeen neerkomt op een bedrag van bruto
€ 1.247,- per maand (bruto € 14.964,- op jaarbasis, exclusief een bedrag aan spaarloon van
€ 612,-). In aanmerking genomen het op de salarisspecificatie voorkomende bedrag van
€ 1.148,- bruto per maand, gaat de rechtbank er vanuit, dat de vrouw het meerdere (wederom) heeft kunnen realiseren door overuren te maken. Omgerekend naar een nettobedrag bedraagt het salaris van de vrouw in 2010 inclusief vakantietoeslag en spaarloon ongeveer € 1.095,- netto per maand.
Behoefte
De rechtbank acht voldoende aannemelijk geworden dat de vrouw - tot nu toe tevergeefs - al het mogelijke in het werk heeft gesteld om het aantal werkuren uit te (doen) breiden en zo haar verdiencapaciteit volledig te benutten. De vrouw heeft bovendien ter zitting toegezegd te zullen blijven streven naar meer werkuren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw, gelet op het vorenoverwogene (nog steeds) behoefte aan een bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud.
Partijen verschillen van mening over de omvang van deze behoefte. Gezien de overgelegde stukken, is de rechtbank van oordeel dat het redelijk is om het netto gezinsinkomen te bepalen aan de hand van de bij het verweerschrift overgelegde jaaropgave 2007 van de man en de daarbij overgelegde salarisspecificatie van de vrouw van december 2008. Op basis van deze stukken kan het netto gezinsinkomen van partijen worden bepaald op een bedrag van ongeveer € 3.566,- per maand.
Dit bedrag dient te worden verminderd met het aandeel van partijen in de kosten van de twee kinderen van de vrouw en van de twee kinderen van de man. Uit een eerdere relatie van de vrouw zijn twee kinderen geboren.
Uit een eerdere relatie van de man zijn twee kinderen geboren.
De vrouw heeft de kosten van alle kinderen gesteld op een bedrag van € 100,- per maand per kind. De man heeft de kosten van de kinderen van de vrouw gesteld op een bedrag van
€ 700,- per maand, welke bedrag volgens hem dient te worden verminderd met een bedrag van € 200,- aan kinderalimentatie dat de vrouw ten behoeve van deze kinderen ontving. De behoefte van zijn kinderen heeft de man gesteld op een bedrag van € 450,- per maand.
Naar het oordeel van de rechtbank is het niet onredelijk om de kosten van de eertijds bij partijen inwonende kinderen van de vrouw, gezien ook het (geringe) bedrag van
€ 200,- dat de vrouw aan kinderalimentatie ontving en het niet al te hoge inkomen van de vrouw, te begroten op een bedrag van € 300,- per maand per kind, zodat de kosten van deze kinderen kunnen worden bepaald op (€ 600,- - € 200,-) = € 400,-. De rechtbank stelt vast dat de man niet heeft weersproken dat hij met een bedrag van € 100,- per maand per kind bijdroeg in de kosten van de verzorging en opvoeding van zijn - toentertijd bij zijn vorige partner wonende - kinderen. Nu de man het meerdere boven het totaalbedrag van € 200,- niet heeft onderbouwd, zal de rechtbank van dit bedrag uitgaan.
Het voorgaande in aanmerking genomen kan de behoefte van de vrouw worden bepaald op 60/100 x (€ 3.566,- - € 600,-) = € 1.780,- netto per maand, geïndexeerd voor 2009: € 1.849,- en geïndexeerd voor 2010: € 1.892,-.
Uitgaande van een netto inkomen van de vrouw in 2009 van € 1.341,- per maand (inclusief spaarloon), bedraagt de resterende behoefte van de vrouw in 2009 € 1.849 - € 1.341,- =
€ 508,- netto per maand.
Uitgaande van een netto inkomen van de vrouw in 2010 van € 1.095,- per maand, bedraagt de resterende behoefte van de vrouw in 2010 € 1.892,- - € 1.095,- = € 797,- netto per maand.
In verband met de berekening van de draagkracht van de man liggen de volgende punten ter beoordeling voor:
a. de inkomsten
b. de woonlasten
c. de ziektekosten
d. de werkelijke verwervingskosten
e. de bijdragen ten behoeve van de kinderen van de man
f. draagkrachtberekeningen en jusvergelijkingen
De rechtbank gaat uit van het inkomen dat de man volgens de jaaropgave in 2009 heeft genoten, zijnde een bedrag van bruto € 45.815,-.
Blijkens de door de man overgelegde huurovereenkomst - ondertekend op 1 juli 2009 - heeft hij in de periode van 1 juli tot en met 31 oktober 2009 een woning gehuurd.
De man heeft gesteld dat hij ook na 31 oktober 2009 deze woning is blijven huren.
Volgens de vrouw verblijft de man niet in voormelde woning, maar in de recreatiewoning van zijn vader en is er een huurconstructie in het leven geroepen met de heer C., die een goede kennis van de man is.
Volgens de huurovereenkomst loopt de daarin opgenomen huurtermijn voor onbepaalde tijd door indien deze zonder opzegging verstrijkt. Uit de overgelegde bankafschriften blijkt, dat de man vanaf november 2009 tot heden de huur van € 900,- per maand heeft voldaan.
Gelet hierop gaat de rechtbank ervan uit, dat de man voormeld pand aan de Westersingel nog steeds huurt en ook daadwerkelijk bewoont, temeer daar de vrouw haar stellingen niet heeft onderbouwd en niet heeft aangeboden haar stellingen te bewijzen. De brief met betrekking tot een klanttevredenheidsonderzoek van HanzeConnect, het marktonderzoeksbureau van de Hanzehogeschool Groningen, wordt door de rechtbank overigens niet als bewijsstuk aangemerkt omdat daaruit niet blijkt dat de man in de recreatiewoning woont. Daarbij geldt dat de brief is gericht aan de man met vermelding van het adres van de vrouw, hetgeen de rechtbank niet logisch voorkomt indien de man daadwerkelijk de recreatiewoning zou bewonen.
Volgens de toepasselijke alimentatienormen is het redelijk om rekening te houden met een woonlast, die niet hoger is dan een derde deel van het netto besteedbaar maandinkomen.
De rechtbank zal daarom geen rekening houden met de opgevoerde woonlast van € 900,- per maand, maar met € 877,- per maand.
Het opgevoerde bedrag aan eigen risico zorgpremie wordt buiten beschouwing gelaten, omdat niet is aangetoond dat dit is gerealiseerd.
d. de werkelijke verwervingskosten
Volgens de toepasselijke Tremanormen worden reële, noodzakelijke kosten, gemaakt om het inkomen te verwerven volledig bij de berekening van het draagkrachtloos inkomen betrokken en moet daarop de eventueel door de werkgever betaalde vergoeding in mindering worden gebracht.
Ter zitting heeft de man gesteld dat hij dagelijks met de auto ongeveer 4 kilometer overbrugt om naar zijn werk te gaan en dat dit hem € 90,- per maand kost. De vrouw heeft uitdrukkelijk bestreden dat deze post moet worden meegenomen.
De rechtbank zal met de door de man opgevoerde kostenpost geen rekening houden, omdat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de man daadwerkelijk de auto als vervoermiddel gebruikt om op zijn werk te komen en de werkplek op zodanig korte afstand van zijn woonplek is gelegen, dat van de man kan worden gevergd dat hij op een voordeliger wijze op en neer gaat reizen, bijvoorbeeld met de fiets of de scooter.
e. de bijdragen ten behoeve van de kinderen van de man
Uit de door de man overgelegde stukken kan worden afgeleid dat de man in ieder geval vanaf 26 augustus 2009, de dag waarop het huwelijk van partijen is beëindigd, maandelijks ten behoeve van zoon A. een bedrag van € 100,- dan wel € 115,- voldoet en ten behoeve van zoon B. een bedrag van € 300,- dan wel € 350,- overmaakt. Volgens de man heeft zoon B., die uitwonend is, deze hogere bijdrage nodig om het zelfstandig wonen en studeren te kunnen bekostigen.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt. Volgens de wet houdt de verplichting van de ouders om bij te dragen in de kosten van levensonderhoud en studie van hun kinderen op bij het bereiken van de 21-jarige leeftijd. Voorts geldt dat studerende kinderen aanspraak kunnen maken op studiefinanciering ingevolge de Wet Studiefinanciering, waarbij geldt dat een uitwonende student een aanmerkelijk hoger bedrag ontvangt dan een thuiswonende student. Naar het oordeel van de rechtbank neemt dit niet weg dat een bijdrage in de kosten van studie en levensonderhoud van een meerderjarig kind dat de leeftijd van 21 heeft bereikt, zou kunnen worden aangemerkt als een bijzondere last die voorgaat op partneralimentatie. Immers het voldoen van die bijdrage kan in het verlengde liggen van de taak en/of verantwoordelijkheid van een ouder in het kader van de verzorging en opvoeding van kinderen inhoudende begeleiding door de ouders van de kinderen naar volwassenheid zodat deze zich zelfstandig kunnen redden in de maatschappij. Om die bijdrage te kunnen aanmerken als een bijzondere last dient wel inzichtelijk te zijn op grond waarvan behoefte bestaat aan deze bijdrage. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man met de enkele stelling dat zoon B. zelfstandig woont, in het licht ook van hetgeen is overwogen over de aanspraken van zoon B. als uitwonende student op studiefinanciering, onvoldoende inzichtelijk gemaakt op grond waarvan zoon B. behoefte heeft aan een bijdrage van € 350,-. De rechtbank acht het, alles overziende, redelijk om rekening te houden met de helft van dit bedrag, zijnde een bedrag van € 175,-.
Daarnaast zal de rechtbank rekening houden met een bedrag van € 115,- dat de man maandelijks ten behoeve van zoon A. voldoet als bijdrage in diens kosten van levensonderhoud en studie.
f. de draagkrachtberekeningen en jusvergelijkingen
De man heeft de rechtbank ter zitting verzocht om tevens jusvergelijkingen op te stellen. De rechtbank ziet aanleiding om aan dit verzoek gevolg te geven aangezien het redelijk is om de alimentatie op een zodanig bedrag vast te stellen dat partijen een gelijke vrije ruimte hebben.
Gegevens aan de zijde van de vrouw
De rechtbank gaat uit van de inkomensgegevens van de vrouw als hiervoor sub a. verwoord. De rechtbank heeft de bedragen aan spaarloon bij het bruto-inkomen van de vrouw opgeteld. De rechtbank houdt tevens conform de Tremanormen rekening met het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkortingen waarop de vrouw aanspraak kan maken. Verder zal de norm van een alleenstaande ouder worden gehanteerd.
De rechtbank gaat uit van het door de vrouw genoemde bedrag van € 645,- per maand aan hypotheekrente en van een eigenwoning forfait, dat is gebaseerd op een waarde van de woning van € 255.000,-. De rechtbank houdt geen rekening met een bedrag van
€ 224,- ter zake van gestelde aflossing op de hypotheek, temeer niet nu de vrouw dit bedrag niet met stukken heeft onderbouwd.
De hoogte van de maandelijks door de vrouw verschuldigde premie zorgverzekering is door de vrouw niet inzichtelijk gemaakt. Weliswaar blijkt de door de vrouw overgelegde salarisspecificatie dat zij een premie van € 210,- per maand betaalt en dat de werkgever een bedrag van € 18,- bijdraagt in deze premie, maar niet blijkt daaruit op welke wijze dit bedrag is opgebouwd. De rechtbank begroot de premie voor de vrouw op een bedrag van in totaal
€ 120,- per maand.
Het door de vrouw opgevoerde bedrag aan eigen risico zorgpremie wordt buiten beschouwing gelaten, omdat niet is aangetoond dat deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt.
Voorgaande overwegingen in aanmerking genomen, heeft de rechtbank volgens het
INA-alimentatieberekeningsprogramma (versies 2009-2 en 2010-1) op basis van de overgelegde en niet dan wel onvoldoende, bestreden financiële gegevens, de volgende vier (bruto) draagkrachtberekeningen en twee jusvergelijkingen opgesteld die aan de beschikking zijn gehecht en die als hier ingelast en herhaald dienen te worden beschouwd.:
- twee draagkrachtberekeningen en een draagkrachtvergelijking per 26 augustus 2009;
- twee draagkrachtberekening en een draagkrachtvergelijking per 1 januari 2010 (in aanmerking genomen dat het inkomen met ingang van die datum het inkomen van de vrouw lager is komen te liggen).
Uit de draagkrachtberekening aan de zijde van de man blijkt dat hij over de periode van 26 augustus 2009 tot 1 januari 2010 in staat is om met een bedrag van € 506,- bruto bij te dragen in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw. Uit de draagkrachtberekening over de periode gelegen na 1 januari 2010 blijkt dat de man in staat is om met een bedrag van € 505,- bruto bij te dragen in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw.
Gelet op de uitkomst van de jusvergelijkingen, stelt de rechtbank vast dat sprake is van een min of meer gelijke vrije ruimte indien de man over de periode van 26 augustus 2009 tot 1 januari 2010 maandelijks met een bedrag van € 403,- bruto bijdraagt in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw. Met ingang van 1 januari 2010 is sprake van een min of meer gelijke vrije ruimte indien de man met een bedrag van € 560,- bruto per maand in de kosten van het levensonderhoud zou bijdragen. Aangezien dit bedrag hoger uitvalt dan het bedrag dat de man blijkens de draagkrachtberekening voor alimentatie beschikbaar heeft, zal de rechtbank met ingang van 1 januari 2010 een bedrag van € 505,- bruto per maand opleggen.
De rechtbank beslist als volgt.
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud van 26 augustus 2009 tot 1 januari 2010 op een bedrag van € 403,- bruto per maand en vanaf 1 januari 2010 op een bedrag van € 505,- bruto per maand;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. S. Stenfert Kroese en uitgesproken door deze ter openbare terechtzitting van 20 juli 2010, in tegenwoordigheid van G.D. Kuilman, griffier.