RECHTBANK GRONINGEN
Sector kanton
Zaak\rolnummer: 467995 \ VV EXPL 10-93
Vonnis d.d. 27 augustus 2010
Q.,
voorheen wonende te [adres],
eiser, hierna Q. te noemen,
gemachtigde mr. A. Atema, advocaat te Leeuwarden,
de publiekrechtelijke rechtspersoon Openbaar Lichaam op basis van gemeenschappelijke regeling Novatec h.o.d.n. Werkvoorzieningschap Novatec,
statutair gevestigd te (9356 AS) Tolbert, Feithsweg 12,
gedaagde, hierna Novatec te noemen,
gemachtigde H.C. Mertens, werkzaam bij Kragten en Partner Juridisch Adviesbureau te Hoogeveen (Stationsplein 13, 7902 AA).
Op de in de inleidende dagvaarding genoemde gronden heeft Q. (zakelijk weergegeven) gevorderd dat Novatec, bij wijze van voorlopige voorziening, wordt veroordeeld tot betaling aan Q. van:
1. het salaris van € 1.713,00 bruto per maand, exclusief toeslagen vanaf 24 juni 2010;
2. de wettelijke verhoging van 50% ex artikel 7:625 BW over het onder 1 genoemde bedrag, in geval van te late betaling;
3. de wettelijke rente over de onder 1 en 2 genoemde bedragen ingeval van te late betaling;
4. de buitengerechtelijke incassokosten, gematigd naar een bedrag van € 357,00 conform het Rapport Voorwerk II;
5. de kosten van dit geding.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2010. Partijen (Novatec vertegenwoordigd door Z., werkbegeleider) en hun gemachtigden zijn ter zitting verschenen, waar zij hun wederzijdse standpunten (nader) uiteen hebben gezet, mede aan de hand van de door de gemachtigde van Novatec opgestelde pleitaantekeningen. Van het verhandelde is door de griffier aantekening gehouden.
Nadat partijen er niet in waren geslaagd een minnelijke schikking te bereiken is de behandeling gesloten en uitspraak bepaald op heden.
1.1 Als gesteld en erkend, dan wel niet (gemotiveerd) weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud van de overgelegde producties staat het volgende vast.
1.2 Q. is sinds 29 april 2002 in dienst bij Novatec, in de functie van Medewerker III bij de sector Groene Werken, laatstelijk tegen een salaris van € 1.713,00 bruto per maand. Op de door partijen gesloten overeenkomst is de CAO voor de Sociale Werkvoorziening (hierna: de CAO) van toepassing.
1.3 Bij brief van 24 juni 2010 is Q. op staande voet ontslagen.
1.4 Q. heeft bij brief van 6 juli 2010 de nietigheid van het gegeven ontslag ingeroepen en zich beschikbaar gehouden voor het verrichten van de overeengekomen werkzaamheden.
1.5 Novatec heeft het gegeven ontslag op staande voet bij brief van 6 juli 2010 gehandhaafd.
2. Standpunten van partijen
2.1 Q. stelt zich op het standpunt dat het ontslag op staande voet niet onverwijld is gegeven en dat de reden voor dat ontslag niet voldoende dringend is om dat ontslag te rechtvaardigen. Dat Novatec een publiekrechtelijk lichaam is doet daaraan niet af. Op grond van artikel 11, lid 8 van de CAO diende Novatec eerst advies in te winnen bij de Centrale Organisatie Werk en Inkomen (CWI), tenzij er sprake is van een dringende reden. En het bestaan van die dringende reden wordt nu juist door Q. betwist. De vorderingen van Q. dienen daarom te worden toegewezen.
2.2 Novatec stelt zich op het standpunt dat de vorderingen van Q. dienen te worden afgewezen:
- primair omdat het gegeven ontslag niet nietig kan zijn aangezien Novatec een publiekrechtelijk lichaam is en het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 (BBA) niet van toepassing is op de onderhavige kwestie;
- subsidiair omdat deze onvoldoende, want niet met stukken, zijn onderbouwd;
- meer subsidiair omdat dat het ontslag op staande voet onverwijld is gegeven en er sprake is van een dringende reden die dat ontslag rechtvaardigt.
3.1 Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Q. voldoende aannemelijk gemaakt dat hij een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorzieningen, zodat hij in zoverre ontvankelijk is in zijn vorderingen.
3.2 Voor toewijzing van de door Q. gevorderde voorziening is van belang het antwoord op de vraag of er een gerede kans bestaat dat de bodemrechter zal oordelen dat Novatec het loon aan Q. dient door te betalen. Deze vraag dient te worden beantwoord op basis van de thans gepresenteerde feiten en omstandigheden. De kantonrechter overweegt daaromtrent als volgt.
3.3 De vordering van Q. is gebaseerd op de vernietigbaarheid van het hem gegeven ontslag op staande voet. Novatec heeft zich tegen deze vordering verweerd, aanvoerende dat er geen sprake kan zijn van een nietig ontslag omdat het BBA in casu niet van toepassing is.
3.4 Tussen partijen is niet in geschil dat Novatec een publiekrechtelijk lichaam is. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en sub a van het BBA is het BBA daarom niet toepasselijk op de arbeidsverhouding tussen partijen. De regels betreffende het ontslag van Q. worden dan ook niet beheerst door de artikelen 6 en 9 van het BBA, maar zullen moeten worden getoetst aan de bepalingen van boek 7 titel 10 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). De verwijzing van Q. naar de CAO maakt dat niet anders.
3.5 Uit artikel 7:677, lid 1 BW volgt dat aan het niet in acht nemen van vormvereisten voor opzegging van een arbeidsovereenkomst niet de sanctie van nietigheid, maar van schadeplichtigheid is verbonden. Volgens het vierde lid van dat artikel heeft de wederpartij van degene die schadeplichtig is, de keus tussen het vorderen van de in artikel 680 BW genoemde gefixeerde schadevergoeding of een volledige schadevergoeding. Voor een vordering tot doorbetaling van loon, zoals de onderhavige, is op grond van artikel 677, lid 4 BW derhalve geen plaats.
3.6 Wat van de geldigheid van de aan het ontslag ten grondslag gelegde redenen dan ook zij, dit zal op grond van het voorgaande - ook in een bodemprocedure - naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter niet tot toewijzing van de vordering van Q. kunnen leiden. De gevorderde voorziening zal daarom worden afgewezen.
3.7 Q. zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
BESLISSING IN KORT GEDING
veroordeelt Q. in de kosten van het geding, aan de zijde van Novatec tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 400,00 voor salaris van de gemachtigde;
Dit vonnis is gewezen door mr. F.B. Böttcher, kantonrechter, en op 27 augustus 2010 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.