ECLI:NL:RBGRO:2010:BN8148

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
13 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
119531/JE RK 10-541
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.W.Th. Buijtenhuijs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van echtscheidingsproblematiek

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Groningen op 13 augustus 2010 uitspraak gedaan in een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen A.B. en C., die onder toezicht staan van het bureau jeugdzorg Groningen. De ouders, D. en E., zijn belast met het gezag over de kinderen. Het verzoek tot verlenging werd ingediend op 2 juli 2010, maar geen van de belanghebbenden heeft zich voor de zitting gemeld, waardoor het verzoek schriftelijk werd afgedaan.

De kinderrechter heeft de kinderen gehoord en vastgesteld dat er sprake is van ernstige echtscheidingsproblematiek tussen de ouders, die al sinds augustus 2007 onder toezicht staan. De moeder stond niet open voor een bemiddelingstraject, wat leidde tot een moeizame communicatie tussen de ouders. De kinderen vertonen extreme angsten voor hun vader, wat hun ontwikkeling negatief beïnvloedt. Ondanks eerdere hulpverlening en therapieën, zijn de angsten van de kinderen voor hun vader niet afgenomen.

De kinderrechter concludeert dat er bij een verlenging van de ondertoezichtstelling geen verdere resultaten te verwachten zijn. De problemen op ouderniveau zijn nog niet opgelost en de ouders zijn niet in staat om functioneel te communiceren over de kinderen. De beslissing om het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling af te wijzen, is genomen in het belang van de kinderen, om verdere spanningen en onrust te voorkomen. De kinderrechter wijst het verzoek van het bureau jeugdzorg af, omdat er geen andere gronden zijn die een ondertoezichtstelling rechtvaardigen.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Civielrecht
zaaknr.: 119531 / JE RK 10-541
beschikking kinderrechter d.d. 13 augustus 2010
inzake
de kinderen A.B. en C.
van de ouders D. en E. :
De ouders zijn belast met het gezag over voornoemde minderjarigen.
PROCESGANG
Op 2 juli 2010 heeft het bureau jeugdzorg Groningen (bjz) verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling ingediend, gedateerd 21 en 23 juni 2010. Daarbij zijn overgelegd hulpverleningsplannen en verslagen van het verloop van de ondertoezichtstelling.
De griffie van de rechtbank heeft belanghebbenden verzocht zich uiterlijk voor 17 juli 2010 te melden indien men behandeling ter zitting wenst. Geen der belanghebbenden heeft zich voor genoemde datum bij de griffie van de rechtbank gemeld, zodat het verzoek schriftelijk zal worden afgedaan.
De kinderrechter heeft C. op 13 augustus 2010 gehoord.
OVERWEGINGEN
Bij beschikking van de kinderrechter van 18 augustus 2009, welke beschikking bij beschikking van 9 februari 2010 is bekrachtigd door het gerechtshof Leeuwarden, is de ondertoezichtstelling verlengd voor de tijd van 1 jaar, ingaande 28 augustus 2009. Bij voornoemde beschikking werd het bemiddelingstraject volgens de BOR-methode aangewezen geacht om de communicatie tussen de ouders te verbeteren. Omdat de moeder niet openstond voor dit traject is geoordeeld dat de ouders in het kader van de ondertoezichtstelling dit traject dienden te volgen.
De kinderen staan sinds augustus 2007 onder toezicht vanwege de voortslepende en aanhoudende ernstige echtscheidingsproblematiek van de ouders. Een strijd die lijkt voort te duren gelet op de conclusie van de gespreksbegeleidster van Elker, mevrouw J. v.d. Schoot, die met de ouders in het kader van de module “Ouderschap Na Scheiding” in de periode van 26 maart tot en met 25 juni 2010 zeven gesprekken heeft gevoerd, waarvan vijf gesprekken met de ouders gezamenlijk en twee gesprekken met de ouders afzonderlijk. Uit het hiervan opgemaakte rapport van 2 juli 2010 blijkt, dat de ouders zich aan de gemaakte afspraken hielden en aanwezig waren op de afgesproken tijdstippen, maar dat de gesprekken vanaf het begin moeizaam verliepen. De ouders kwamen niet in gesprek. Omdat mevrouw V.d. Schoot geen opening zag om de ouders met elkaar in gesprek te laten komen in het belang van hun kinderen heeft zij de module na zeven gesprekken stopgezet. Zij had het gevoel dat de module de situatie tussen de ouders niet verbeterde, omdat de zaken uit het verleden nog een te grote ondermijnende werking hadden met als gevolg dat er bij de ouders geen ruimte was om als ouders op een constructieve wijze met elkaar te overleggen over de kinderen.
Uit de stukken blijkt dat er bij de kinderen sprake is van extreme angsten voor hun vader. Bij B. is in 2007 een post traumatische stressstoornis geconstateerd. A. en C. vertonen kenmerken van deze stoornis. De angsten voor de vader hebben de kinderen al jaren en hebben waarschijnlijk hun oorsprong in de periode van het einde van het huwelijk waarin de ouders veel strijd kenden en de kinderen en de moeder veel dreiging vanuit de vader hebben ervaren. Door de extreme angsten van de kinderen willen zij geen enkel contact met de vader. C. heeft de kinderrechter op 13 augustus jl. duidelijk en expliciet te kennen gegeven vanwege de diverse gebeurtenissen in het verleden geen omgang met haar vader te willen. Ook wil zij het liefst geen contact met de gezinsvoogd meer.
In het voorjaar van 2009 heeft bjz de omgangsregeling voorlopig stopgezet. Door het stopzetten van de omgang is de druk op de moeder en daarmee op de kinderen afgenomen. De kinderen doen het goed op school en in de opvoedingssituatie worden in de dagelijkse gang van zaken geen signalen waargenomen die duiden op problemen. De moeder is ondanks het feit dat zij niet in staat is om de vader op een adequate wijze een plek in het leven van de kinderen te geven - hetgeen een punt van blijvende zorg is -, in staat vorm en inhoud te geven aan de dagelijkse opvoeding en verzorging van de kinderen.
Ondanks het stopzetten van de omgang lijken de angsten die de kinderen voor de vader hebben tot op heden niet of nauwelijks afgenomen te zijn. Ingezette hulpverlening voor de kinderen om hieraan te werken lijkt bij C. enige voorzichtige vruchten afgeworpen te hebben, maar bij A. en B. is er weinig tot geen resultaat geboekt. De EMDR-therapie van B. is mislukt, omdat zij bij aanvang ervan totaal blokkeerde. Op dit moment wil zij niet meer meewerken aan de hulpverlening, omdat zij erg boos is op de hulpverlening. Ditzelfde geldt voor C. Door haar boosheid heeft haar behandeling gericht op traumaverwerking niet kunnen starten. Het onverwachts geconfronteerd kunnen worden met de vader op welke manier dan ook blijft bij de kinderen spanningen en gevoelens van onveiligheid teweeg brengen. Als de vader contact zoekt met de kinderen heeft dat zijn weerslag op hen en kruipen zij in hun schulp. De weerslag die de (gedwongen) omgang naar verwachting op de kinderen zal hebben is, blijkens vaste rechtspraak, een omstandigheid waaraan betekenis toegekend mag worden.
Bij voornoemde beschikking van 18 augustus 2009 is aangegeven, dat het van groot belang is voor een evenwichtige ontwikkeling van de kinderen dat zij contact hebben met hun vader en dat het de verantwoordelijkheid van de ouders is om dit bewerkstelligen. Gelet op het stopzetten van de module “Ouderschap Na Scheiding” kan geconcludeerd worden dat de problemen op ouderniveau nog niet zijn opgelost en dat de ouders nog steeds niet in staat zijn om tot functionele communicatie over de kinderen te komen, een noodzakelijke voorwaarde voor (het hervatten van) omgang.
Gelet op het recentelijk mislukken van het BOR-traject, het op dit moment niet openstaan van A. en C. voor de hulpverlening en de standvastige en expliciete keuze van C. en haar zusjes om geen contact te willen met de vader en - wat C. betreft - met de gezinsvoogd betekent naar het oordeel van de kinderrechter dat bij een verlenging van de ondertoezichtstelling feitelijk geen verdere resultaten zijn te verwachten. Daarvan uitgaande is vervolgens niet uit te sluiten dat door een verlenging van de ondertoezichtstelling met het oog geforceerde omgang te bewerkstelligen de spanningen en onrust bij de kinderen een zodanig groot gevaar voor hun ontwikkeling vormen dat het te verwachten positieve effect van contact met de vader teniet wordt gedaan.
Gelet op het voorgaande en het feit dat er geen andere gronden (meer) aanwezig zijn die een ondertoezichtstelling rechtvaardigen, wijst de kinderrechter het verzoek van bjz tot verlenging van de ondertoezichtstelling af.
BESLISSING
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven te Groningen door mr. P.W.Th. Buijtenhuijs, kinderrechter, in tegenwoordigheid van de griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 augustus 2010.