RECHTBANK GRONINGEN
Sector Civielrecht
zaaknrs.:
119182 / JE RK 10-496 (verzoek spoedmachtiging uithuisplaatsing pleegzorg)
119267 / JE RK 10-507 (verzoek machtiging uithuisplaatsing (netwerkpleeggezin en aansluitend) pleegzorg)
120456 / JE RK 10-679 (verzoek machtiging uithuisplaatsing pleegzorg)
beschikking kinderrechter d.d. 30 augustus 2010
inzake het kind A. van de ouders B. en C.
De ouders zijn belast met het gezag over voornoemde minderjarige.
Op 13 juli 2010 heeft de kinderrechter ter overbrugging van de termijn van de uithuisplaatsing een (tussen)beschikking gegeven.
Op 5 augustus 2010 is ter griffie een brief van het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering (LJ&R) ontvangen. Uit deze brief blijkt dat het LJ&R zijn verzoek (bij de rechtbank bekend onder nummer 119267 / JE RK 10-507) van 21 juni 2010, ter griffie van de rechtbank ontvangen op 22 juni 2010, heeft ingetrokken.
Op 13 augustus 2010 heeft het LJ&R, namens het bureau jeugdzorg, een verzoekschrift met bijlagen ingediend, waarin wordt verzocht een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen in een voorziening voor pleegzorg, voor de duur van de ondertoezichtstelling, gedateerd
12 augustus 2010 (zaaknummer 120456 / JE RK 10-679).
De kinderrechter heeft de behandeling van de zaak met nummer 119182 / JE RK 10-496 ter zitting van 29 juni 2010 (welke was geschorst in verband met een wrakingsverzoek dat bij beslissing van 8 juli 2010 is afgewezen) voortgezet op 30 augustus 2010. Tevens zijn de zaken met nummer 119267 / JE RK 10-507 en met nummer 120456 / JE RK 10-679 behandeld. Gehoord zijn daarbij: B., bijgestaan door D., de gemachtigde van de ouders, de heer K. van den Berg, namens het LJ&R, en mevrouw mr. A.M. Crouwel, de bijzondere curator van [A.].
De minderjarige is, hoewel daartoe opgeroepen, niet verschenen.
Bij voornoemde (tussen)beschikking is ter overbrugging de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing voor niet-geïndiceerde zorg (netwerkpleeggezin) met aansluitend geïndiceerde zorg namelijk een voorziening voor pleegzorg verlengd, met ingang van 15 juli 2010, tot 15 september 2010. De beslissing op het verzoek voor het overige is aangehouden tot de zitting van 30 augustus 2010.
Zaak met nummer 119267 / JE RK 10-507
Betreft verzoek machtiging uithuisplaatsing (netwerkpleeggezin en aansluitend) pleegzorg
Gelet op de intrekking van het verzoek door het LJ&R, zal de kinderrechter het LJ&R in dit verzoek niet-ontvankelijk verklaren nu door intrekking daarvan het belang daaraan is komen te ontvallen.
Zaak met nummer 119182 / JE RK 10-496
Betreft verzoek spoedmachtiging uithuisplaatsing pleegzorg
Bevoegdheid kinderrechter
Door de ouders is met een beroep op het arrest uit 2002 van het EHRM gewezen in de zaak Venema tegen Nederland, gesteld dat de behandelende kinderrechter onbevoegd is de zaak te behandelen. Volgens de ouders dient ingevolge voornoemd arrest de kinderrechter die de beschikking op het spoedverzoek heeft genomen ook nadien de ouders en andere belanghebbenden te horen. Nu de behandelende kinderrechter een andere is dan degene die de spoedmachtiging heeft afgegeven, is er sprake van een gang van zaken die in strijd is met artikel 6 EVRM.
De kinderrechter volgt de ouders in dit betoog niet en overweegt dat er geen verplichting is dat de kinderrechter die de spoedmachtiging heeft gegeven ook zelf nadien de ouders moet horen. Het standpunt van de ouders vindt geen steun in de wet noch in de (aangehaalde) jurisprudentie.
De vraag of de grootmoeder en haar partner belanghebbenden zijn
De ouders hebben zich op het standpunt gesteld dat de grootmoeder en haar partner, geen belanghebbenden zijn, omdat A. niet langer bij de familie verblijft en ten tijde van de uitspraak nog niet bij de grootmoeder en haar partner was geplaatst. Daarbij komt dat als [A.] in een instelling zou zijn geplaatst voor een time-out deze instelling ook geen belanghebbende zou zijn geweest in deze zaak.
De kinderrechter passeert deze stelling van de ouders en overweegt dat de grootmoeder en haar partner in deze spoedprocedure belanghebbenden zijn, omdat zij een belangrijke rol in het leven van [A.] spelen en in het verleden een belangrijke rol in zijn leven hebben gespeeld, mede omdat [A.] bij hen op verschillende momenten heeft gewoond. Bovendien was het ten tijde van het geven van de beschikking de bedoeling dat [A.] bij zijn grootmoeder zou worden geplaatst, hetgeen ook is gebeurd.
[A.] verbleef in een jeugdhuis van CWZW NOORD te Groningen. Door zijn gedrag, onder meer bestaand uit liegen en bedriegen en brandjes stichten, kon hij hier niet langer blijven. De situatie was dusdanig geworden dat hij direct ergens anders heen moest. Gelet op het verleden waarin [A.] bij zijn ouders is weggelopen toen het thuis niet meer goed ging en hij alleen zonder toezicht twee weken in het Noorderplantsoen in een zelfgemaakt hutje heeft doorgebracht, achtte het LJ&R het risico aanwezig dat hij zich nu weer zou onttrekken aan toezicht en weer zou weglopen.
Het LJ&R heeft voor een time-out bij zijn grootmoeder en haar echtgenoot gekozen. Dit was de enige oplossing om zijn welzijn te waarborgen en zijn gedrag te normaliseren. Hij verblijft hier nu niet meer. Het LJ&R heeft over dit verblijf contact gehad met zijn moeder en zij had aangegeven het niet goed te vinden dat [A.] naar zijn oma zou gaan. Het verblijf bij zijn grootmoeder zou een contactherstel tussen [A.] en de ouders in de weg staan, aldus de moeder.
Het was van meet af aan de bedoeling dat het verblijf bij zijn grootmoeder tijdelijk zou zijn. Het LJ&R was van mening dat grootmoeder [A.] op een goede manier kon verzorgen en dat hij hier tot rust zou kunnen komen. Tijdens dit kortdurend verblijf is het LJ&R op zoek gegaan naar een geschikt pleeggezin waar hij voor langere tijd zou kunnen wonen. Andere opties dan bij zijn grootmoeder waren er op dat moment niet. [A.] kon op korte termijn nergens anders geplaatst worden.
Het LJ&R is van mening dat alle op de zaak betrekking hebbende stukken aan ouders zijn overhandigd.
Standpunt (namens) ouders
De ouders verzoeken om aanhouding van de behandeling van de zaak, omdat zij nog niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken, waaronder de contactjournaals, met betrekking tot de periode dat [A.] in het jeugdhuis zat, hebben ontvangen. Hierdoor kunnen zij inhoudelijk geen adequaat verweer voeren tegen de stellingen van het LJ&R op grond waarvan de machtiging tot spoeduithuisplaatsing van [A.] is afgegeven.
De ouders merken alvast het volgende op over het verzoek van het LJ&R. Het is onbegrijpelijk dat [A.] nu hij niet langer hanteerbaar werd gevonden binnen een instelling waar hij zou moeten worden begeleid door deskundigen, werd geplaatst bij onprofessionele mensen als de grootmoeder en haar partner.
Er is geen spoed aanwezig, zoals door het LJ&R is gesteld. De hele situatie met [A.] zou geen verrassing moeten zijn voor het LJ&R. De ouders hebben voortdurend bij het LJ&R aangegeven wat voor jongen [A.] is en wat hij doet als hij zijn zin niet krijgt. Zijn problematiek is bekend en staat in de stukken. Dat hij zijn eigen gang gaat, past bij mensen die hoogbegaafd zijn. Zijn psychiatrische problemen staan al lang vast en hoeven niet opnieuw onderzocht te worden. Het LJ&R heeft geen idee wat [A.] allemaal uitspookt en loopt steeds achter de feiten aan. Dat is tijdens de hieraan voorafgaande behandeling van de aanwijzing van het LJ&R ook al aan de orde geweest en duidelijk geworden. Nu ineens na maanden niets gedaan te hebben, gaat het LJ&R tot actie over en stelt ten onrechte dat er sprake was van een acute situatie rondom [A.] op grond waarvan direct ingrijpen noodzakelijk was.
De stap van thuisbehandeling is overgeslagen. Dit had eerst moeten gebeuren. De kinderrechter die het eerste verzoek tot (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing heeft behandeld had hierop moeten inzetten. Het is derhalve vanaf het begin al verkeerd gegaan. Kijkend naar de problematiek van [A.] zijn MFT en/of FFT passende behandelvormen. Deze worden ingezet in de thuissituatie. De ouders vragen zich af waarom dat niet is gebeurd. Uit onderzoeken blijkt, dat het opnemen van kinderen in instellingen niet helpt.
Standpunt de grootmoeder en haar partner
Mevrouw van Gennip van het LJ&R heeft de grootmoeder en haar partner op 16 juni jl. vrij wanhopig gebeld. [A.] was volgens haar binnen de instelling en op school niet meer hanteerbaar. [A.] is uiteindelijk op die dag bij hen gebracht. De grootmoeder en haar echtgenoot hadden al vaker signalen gehad dat het niet goed ging met [A.]. Zij vermoeden dat er sprake is van een ontwikkelingsstoornis. Hij is in 2002 al onderzocht. Op de uitkomsten van dit onderzoek hebben de ouders destijds niet adequaat gereageerd. [A.] heeft aangegeven niet naar huis te willen.
Een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing kan worden afgegeven indien dit dringend en onverwijld noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige. In dat geval kan de beschikking tot uithuisplaatsing aanstonds worden gegeven indien de behandeling niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarige. Dit betekent niet dat van een verhoor wordt afgezien. De wet eist het horen van belanghebbenden binnen een termijn van veertien dagen. [A.] is gehoord op
23 juni 2010. De vader, bijgestaan door D., de gemachtigde van de ouders, de grootmoeder en haar partner en de heer K. van den Berg, namens het LJ&R, zijn gehoord ter zitting van 29 juni 2010.
De kinderrechter begrijpt de essentie van de bezwaren van de ouders en het daarop gebaseerde verzoek tot aanhouding aldus, dat zij zonder de achterliggende stukken, zoals de contactjournaals, het door het LJ&R ingediende verzoek met de daarin opgenomen stellingen niet kunnen toetsen aan de (achterliggende) informatie waarop het verzoek is gebaseerd. Door het ontbreken van deze (achterliggende) informatie zijn zij van mening dat zij geen adequaat inhoudelijk verweer kunnen voeren tegen het verzoek. De kinderrechter volgt de ouders in dit betoog niet en overweegt daartoe het volgende.
Ten tijde van het nemen van de beschikking van 17 juni 2010 bestond er gelet op de op dat moment voorhanden zijnde informatie, voldoende aanleiding om aan te nemen dat [A.] door zijn gedrag een gevaar voor zichzelf en voor anderen was en derhalve niet langer in de instelling kon verblijven. Ook kon op grond van die informatie geoordeeld worden dat het risico aanwezig was dat [A.] zich aan het toezicht zou onttrekken door weg te lopen, zoals hij dat in het verleden ook al een keer heeft gedaan. Gelet hierop heeft de kinderrechter terecht beslist zoals deze heeft beslist op grond van de op dat moment beschikbare gegevens. Nadere schriftelijke informatie zoals door de ouders nodig gevonden wordt, acht de kinderrechter niet noodzakelijk, gezien ook de aard van de procedure, voor het nemen van een beslissing zoals in de onderhavige procedure. De kinderrechter zal deze beschikking van 17 juni 2010 dan ook bekrachtigen.
Zaak met nummer 120456 / JE RK 10-679
Betreft verzoek machtiging uithuisplaatsing pleegzorg
[A.] verblijft voor behandeling in de Ruyterstee. Het doel is dat hij zal worden geplaatst in het pleeggezin en vanuit de Ruyterstee verdere ambulante behandeling zal krijgen. Het LJ&R is daarom van mening, dat het afgeven van een machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verdere behandeling van [A.].
Het LJ&R is van mening dat alle op de zaak betrekking hebbende stukken aan ouders zijn overhandigd.
Standpunt (namens) de ouders
Ouders zijn van mening dat in navolging van de zaak met nummer 119182 / JE RK 10-496 ook in deze zaak een aanhouding dient plaats te vinden omdat ouders van het LJ&R niet de beschikking hebben gekregen over de nodige bescheiden, waaronder de contactjournaals.
Voor het overige wordt aangevoerd dat het verzoek van het LJ&R is gedateerd gelet op de verschillende gebeurtenissen die rondom [A.] hebben plaatsgevonden met als laatste ontwikkeling een kortdurend verblijf van [A.] in “de Ruyterstee” gevolgd door terugplaatsing in het pleeggezin van waaruit [A.] ambulant behandeld zal worden door “de Ruyterstee”. Dit traject dat kinder- en jeugdpsychiater heeft geadviseerd, heeft de instemming van de ouders. Het einddoel zal zijn - indien [A.] dit aangeeft - contactherstel met de ouders en een terugplaatsing bij hen waarbij tevens de ambulante behandeling wordt voortgezet. De ouders zullen bjz verzoeken een casemanager aan te stellen om de hulpverlening te coördineren. Het voorgaande en de door de kinderrechter ambtshalve aangestelde bijzondere curator mr. Crouwel maken dat niet langer wordt voldaan aan de gronden voor een ondertoezichtstelling, omdat de hulpverlening in het vrijwillig kader kan en moet plaatsvinden en dat het verzoek van het LJ&R een gepasseerd station is.
In de beschikking van 30 augustus 2010 in de zaak met nummer 120254 / JE RK 10-655 heeft de kinderrechter geoordeeld dat gelet op de feiten en omstandigheden zoals in die beschikking vermeld, een voortzetting van de hulpverlening in het vrijwillig kader kan geschieden. Het door de kinder- en jeugdpsychiater professioneel uitgezette traject dat de instemming van de ouders en mr. Crouwel geniet, gecombineerd met de toezeggingen van de ouders, alsmede de steun van de bijzondere curator van [A.] die zijn belangen blijft behartigen, draagt naar het oordeel van de kinderrechter voldoende waarborgen in zich om te concluderen dat een continuering van de hulpverlening in een gedwongen kader niet langer noodzakelijk en passend is en naar alle waarschijnlijkheid, mede gezien de onderlinge sterk vertroebelde verhoudingen tussen de ouders en het LJ&R, contraproductief zal zijn. De kinderrechter heeft dan ook het verzoek van de ouders om de ondertoezichtstelling op te heffen toegewezen in die zin dat de ondertoezichtstelling per datum van de zitting van 30 augustus 2010 wordt opgeheven.
Gezien de hiervoor genoemde beslissing zal het verzoek van ouders om aanhouding worden afgewezen.
Met de opheffing van de ondertoezichtstelling is de machtiging tot uithuisplaatsing per
datum van de zitting van 30 augustus 2010 komen te vervallen. In verband hiermee is de machtiging tot uithuisplaatsing van kracht tot de datum van de zitting van 30 augustus 2010 en zal het verzoek van het LJ&R voor het overige worden afgewezen.
De beschikking van 13 juli 2010 in de zaak met nummer 119182 / JE RK 10-496, 119267 / JE RK 10-507 en 120254 / JE RK 10-655 zal in verband met het voorgaande worden gewijzigd in die zin dat de machtiging tot uithuisplaatsing van kracht zal zijn tot de datum van de zitting van 30 augustus 2010 en de machtiging tot uithuisplaatsing voor de periode tot 15 september 2010 wordt ingetrokken.
zaak met nummer 119182 / JE RK 10-496
wijst af het verzoek om aanhouding;
bekrachtigt de beschikking van 17 juni 2010 waarbij een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [A.] in een voorziening voor pleegzorg is verleend voor de duur van vier weken, derhalve tot 15 juli 2010;
zaak met nummer 119267 / JE RK 10-507
verklaart het LJ&R niet-ontvankelijk in het verzoek;
zaak met nummer 120456 / JE RK 10-679
wijst af het verzoek om aanhouding;
wijzigt de beschikking van deze rechtbank van 13 juli 2010 met dien verstande dat de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [A.] van kracht is tot 30 augustus 2010 en ingetrokken wordt voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beslissing is gegeven te Groningen door mr. K.R. Bosker, kinderrechter, in tegenwoordigheid van de griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 augustus 2010