ECLI:NL:RBGRO:2010:BO0439

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
14 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
18/670192-10
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring inzake mensenhandel zonder oplegging van straf of maatregel

Op 14 oktober 2010 heeft de Rechtbank Groningen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensenhandel, zoals omschreven in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. De zaak betrof een incident dat plaatsvond op 23 februari 2010, waarbij de verdachte de vrouw [betrokkene] had aangeworven en meegenomen met het oogmerk haar in Nederland te laten werken als prostituee. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de vrouw vanuit Duitsland naar Nederland heeft vervoerd, maar dat er geen bewijs was van een uitbuitingssituatie. De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de wetgever de strafbaarheid van mensenhandel heeft vergemakkelijkt, ook als er geen dwang of ongeoorloofde beïnvloeding is aangetoond. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte veroordeeld zou worden tot een gevangenisstraf van zes maanden, maar de rechtbank oordeelde dat er geen straf of maatregel opgelegd diende te worden, gezien het ontbreken van uitbuiting. De rechtbank verklaarde het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, maar sprak de verdachte vrij van andere tenlasteleggingen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, met inachtneming van de relevante wettelijke voorschriften.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/670192-10 (promis)
datum uitspraak: 14 oktober 2010
bij verstek
V O N N I S
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [woonplaats] [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [adres], [land].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
30 september 2010.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 februari 2010 in de gemeente Oldambt en/of (elders) in
Nederland en/of Duitsland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
[betrokkene] (geboren 18-07-1986) heeft aangeworven en/of medegenomen, met het
oogmerk die [betrokkene] in een ander land, te weten Nederland, ertoe te brengen
zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van één of meer seksuele
handeling(en) met of voor een derde tegen betaling (sub 3°);
art 273f lid 1 ahf/sub 1° Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 23 februari 2010 te Nieuweschans, gemeente Oldambt, in de
gemeente Oldambt en/of (elders) in Nederland, en/of in Duitsland, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [betrokkene] (geboren
18-07-1986) aan te werven en/of mee te nemen, met het oogmerk die [betrokkene] in
een ander land, te weten Nederland, ertoe te brengen zich beschikbaar te
stellen tot het verrichten van één of meer seksuele handeling(en) met of voor
een derde tegen betaling,
- met die [betrokkene] heeft afgesproken haar vanuit Bremerhaven, in elk geval
Duitsland mee te nemen naar (een prostitutiegebied in) Groningen (waar die [betrokkene] als prostituée zou gaan werken), en/of
- die [betrokkene] vanuit Bremerhaven, in elk geval Duitsland, met een auto heeft
vervoerd / meegenomen naar Oldambt, in elk geval Nederland,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Art 273f jo. 45 Sr.
art 273f lid 1 ahf/sub 3° Wetboek van Strafrecht
art 273f lid 3 ahf/sub 1° Wetboek van Strafrecht
Bewijsvraag
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van de stukken gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde en heeft daartoe onder meer het volgende aangevoerd.
In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van artikel 250ter van het Wetboek van Strafrecht (Sr), thans artikel 273f Sr, is gesteld dat de strafbaarheid van de gedragingen als bedoeld in dit artikel niet afhangt van het ontbreken van dwang of ongeoorloofde beïnvloeding. Het doel van de bepaling is overigens wel om vrouwen en mannen te beschermen tegen gedwongen prostitutie. Mogelijke dwang die is toegepast bij de aanwerving of medeneming van zo’n persoon hoeft niet bewezen te worden, daar dit geen bestanddeel vormt van de delictomschrijving. De wetgever heeft er bewust voor gekozen de aanpak van vrouwenhandel op deze wijze te vergemakkelijken. Het aanwerven of medenemen van een persoon voor prostitutie uit het buitenland is dus strafbaar, ook als deze persoon uit vrije wil in de prostitutie werkzaam is of wil zijn.
Voor medenemen is het met zich voeren van een in Nederland in de prostitutie te belanden persoon vanuit het buitenland voldoende. Degene die deze persoon op een deel van zo’n traject, waarbij vanuit het buitenland de grens met Nederland wordt gepasseerd, begeleidt, maakt zich schuldig aan medenemen in de zin van artikel 273f, eerste lid, sub 3, Sr.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het primair tenlastegelegde acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
Een proces-verbaal van aanhouding d.d. 23 februari 2010, opgenomen op de pagina’s 27 en 28 van dossier nummer PL27NN/10-001303, d.d. 8 april 2010 van de Koninklijke Marechaussee, inhoudende de relatering van verbalisanten, zakelijk weergegeven,
Dat verbalisanten op 23 februari 2010, omstreeks 15.20 uur, op de Rijksweg A7, ter hoogte van de voormalige doorlaatpost te Nieuweschans, gelegen in de gemeente Oldambt, een auto de Duits-Nederlandse grens zagen passeren en dat verbalisanten die auto zijn gevolgd naar een tankstation gelegen aan de Rijksweg A7. Dat verbalisanten vervolgens zagen dat zich in de auto twee mannen en een vrouw bevonden. Dat de bestuurder, genaamd: [verdachte], verklaarde dat zij de vrouw, genaamd: [betrokkene], naar Groningen brachten om daar in de prostitutie te werken.
Een proces-verbaal d.d. 24 februari 2010, opgenomen op pagina 174 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verdachte,
Ik werd gisteren gebeld door [(voornaam) betrokkene] (de rechtbank begrijpt steeds: [betrokkene] ). [betrokkene] vroeg mij of ik haar naar Groningen wilde brengen. Zij heeft mij verteld dat zij als prostituee in Groningen moest werken. Ik wist dat zij in de prostitutie werkte. Daarna heb ik [betrokkene] opgehaald van het station in Bremerhaven. Rond 14.00 uur zijn we toen richting Groningen gereden. We zijn onderweg nog een keer gestopt om te tanken. Dit was na de grensovergang bij Nieuweschans.
Een proces-verbaal d.d. 24 februari 2010, opgenomen op pagina 178 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven,
Ik moest [betrokkene] naar de “prostitutiestraat” in Groningen brengen.
Een proces-verbaal d.d. 30 maart 2010, opgenomen op pagina 144 en 145 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [betrokkene] , (geboren op 18 juli 1986)
In Duitsland ben ik meteen als prostituee gaan werken. Ik heb [verdachte] op straat ontmoet, toen ik al werkte in Bremerhaven. In Groningen verdien ik meer dan in Bremerhaven. Ik heb [verdachte] gebeld en gevraagd om mij naar Groningen te brengen.
Verdachte heeft tegenover de politie de feitelijke handeling van het mee naar Nederland nemen van [betrokkene] opdat zij zich hier kan prostitueren bekend. Verdachte heeft echter ontkend voorts op enigerlei wijze betrokken te zijn (geweest) bij het haar tot prostitutie brengen, dan wel houden.
Gelet echter op de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen en de wetshistorische uitleg van artikel 273f Sr, waaromtrent de rechtbank de door de officier van justitie gegeven interpretatie onderschrijft, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 februari 2010 in de gemeente Oldambt en elders in Nederland [betrokkene] (geboren 18-07-1986) heeft medegenomen, met het oogmerk die [betrokkene] in een ander land, te weten Nederland, ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele
handelingen met of voor een derde tegen betaling.
De rechtbank acht hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het feit
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, levert het volgende strafbare feit op:
Mensenhandel
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Geen straf of maatregel
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan het volgende.
Door het meenemen van [betrokkene] om haar in Nederland als prostituee te laten werken, heeft verdachte zich onder de gegeven omstandigheden schuldig gemaakt aan mensenhandel, hetgeen in beginsel een zeer ernstig feit is.
Het doel van vervolging op grond van artikel 273f, eerste lid, Sr, is het bestrijden van uitbuiting van personen. Nu in deze zaak echter niet van enige uitbuitingssituatie is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte geen straf of maatregel moet worden opgelegd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9a en 273f van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
- verklaart verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar.
- verklaart het primair meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
- bepaalt dat aan verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. S. Tempel, voorzitter, M.J.B. Holsink en H.J Bastin, in tegenwoordigheid van W. Brandsma als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 oktober 2010.