RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
Parketnummer: 18/640315-10
Datum uitspraak: 20 september 2010
Raadsman: mr. J. Klopstra
van de kinderrechter in de rechtbank te Groningen, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [adres]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 6 september 2010.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 9 maart 2010 te Stadskanaal met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (aan/nabij (skatebaan) De Kwinne/Luxemburgstraat staande) (opoe)fiets, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
De raadsman heeft ter terechtzitting primair bepleit dat alle zich in het dossier bevindende verklaringen van het bewijs dienen te worden uitgesloten wegens schending van de Salduznorm. Ten tijde van het plegen van de feiten waren zowel verdachte als getuigen/medeverdachten [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] minderjarig. In hun verklaringen afgelegd als verdachte staat in alle gevallen dat zij gewezen zijn op het recht tot bijstand van een advocaat en dat zij afzien van dit recht. Minderjarigen kunnen volgens de jurisprudentie inzake de Salduznorm echter geen afstand doen van dit recht. Volgens de Nederlandse jurisprudentie zouden de verklaringen van [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] voor zover zij hebben verklaard als verdachte, wel voor het bewijs gebruikt mogen worden in de zaak van verdachte. De Salduznorm biedt in dat geval dus enkel bescherming voor een verdachte zelf. Als deze zienswijze in deze zaak wordt gevolgd, wordt daarmee de Salduznorm overbodig en nutteloos gemaakt. Verbalisanten kunnen via de verklaringen van medeverdachten de Salduznorm gemakkelijk buiten spel zetten. De raadsman heeft hierbij gewezen op een tweetal arresten van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), te weten Lutsenko tegen Oekraïne d.d. 18 december 2008 en Sharkunov & Mezentsev tegen Rusland d.d. 10 juni 2010, waaruit zou blijken dat als de Salduznorm in de zaken van medeverdachten wordt geschonden, de verklaringen van deze medeverdachten ook niet gebruikt mogen worden in de zaak tegen verdachte. Voorts heeft de raadsman nog aangegeven dat er geen verdedigbare redenen zijn om medeverdachten [getuige 2] en [getuige 3] in eerste instantie enkel aan te merken als getuige, terwijl cliënt direct als verdachte is gehoord.
Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat verdachte van het ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken. De verklaringen in het dossier botsen op een aantal belangrijke punten. Zo verklaart [getuige 1] dat zij [getuige 3] iets hoorde zeggen in de trant van "bluf dat jij die fiets pakt". [getuige 3] verklaart echter dat zij tegen [getuige 1] en verdachte zei: "wat gek, die fiets staat niet op slot, weten jullie van wie die fiets is?" en even later tegen verdachte: "wat dom dat je dat doet". [getuige 1] verklaart ook dat [getuige 3] op de fiets weg fietste, terwijl [getuige 2] verklaart dat verdachte op de fiets wegreed. Het bewijs overtuigt de raadsman niet. Dit bezien in combinatie met de ontkennende verklaring van cliënt, dient volgens de raadsman tot vrijspraak te leiden.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toelating van de verklaringen van [verdachte], [getuige 1], [getuige 3] en [getuige 2]. Er zijn geen dwangmiddelen toegepast en derhalve geldt de Salduz-jurisprudentie niet. In het geval de jurisprudentie wel zou gelden kan verdachte zich hier enkel op beroepen ten aanzien van zijn eigen verklaring, niet ten aanzien van de andere afgelegde verklaringen. Er is ten aanzien van de andere verklaringen geen sprake van schending van de Schutznorm.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 32 uren subsidiair 16 dagen vervangende jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar met de bijzondere voorwaarde maatregel hulp en steun door de Jeugdreclassering.
De kinderrechter overweegt hieromtrent het volgende.
Allereerst stelt de kinderrechter vast dat voor het verkrijgen van een verklaring van zowel verdachte als zijn medeverdachten door de politie geen gebruik is gemaakt van een dwangmiddel als beschreven in het Wetboek van Strafvordering. Zij zijn niet aangehouden maar na uitnodiging van de politie verschenen op het politiebureau om hun verklaring af te leggen. Dat betekent dat de Salduznorm niet op hen van toepassing is. Gelet op de leeftijd van verdachte en medeverdachten ten tijde van het verhoor bij de politie (16 en 17 jaar), het gegeven dat (een van) de ouders bij het verhoor aanwezig waren (was) en de constatering dat uit de verslaglegging van de politie niet blijkt dat er druk of dwang is uitgeoefend op de getuigen/(mede)verdachten, acht de kinderrechter het afleggen van de verklaringen met voldoende waarborgen omkleed. De kinderrechter acht de verklaringen van zowel verdachte als zijn medeverdachten derhalve toelaatbaar voor het bewijs. De vraag of medeverdachten [getuige 3] en [getuige 2] terecht eerst als getuigen en pas later als verdachte zijn gehoord maakt dit niet anders.
De door de raadsman aangevoerde arresten van het EHRM leiden niet tot een andere conclusie. In het arrest Lutsenko tegen Oekraïne is sprake van een voor verdachte belastende verklaring afgelegd door een getuige, zonder voorafgaand consultatierecht, die later alsnog werd aangemerkt als medeverdachte. Deze getuige trok echter direct nadat hij werd aangemerkt als medeverdachte zijn verklaring afgelegd als getuige in omdat deze - zo stelde hij - was afgelegd onder (psychologische en fysieke) dwang van de politie en hij ontkende zowel zijn eigen als verdachtes betrokkenheid. Volgens het EHRM waren deze omstandigheden bepalend voor de conclusie dat de verklaring van deze getuige/medeverdachte, afgelegd zonder te zijn gewezen op het consultatierecht, buiten beschouwing moest worden gelaten in de zaak tegen verdachte. In casu is geen sprake van een vergelijkbare situatie. Medeverdachten [getuige 3] en [getuige 2], die beiden eerst als getuige werden gehoord, hebben op het moment dat zij zijn gehoord als verdachte hun eerdere verklaringen juist bevestigd en aangevuld. Bovendien zijn de medeverdachten in deze zaak wel degelijk gewezen op hun consultatierecht.
Ook uit het arrest Sharkunov & Mezentsev tegen Rusland kan geen andere conclusie volgen.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
Uit de aangifte van [aangever] d.d. 10 maart 2010, pagina 60/61 van het dossier; de verklaring van medeverdachte [getuige 1] d.d. 23 maart 2010, pagina 9/10; de verklaring van medeverdachte [getuige 2] d.d. 24 maart 2010, pagina 35-38 en de verklaring van getuige [getuige 3] d.d. 15 maart 2010, pagina 47/48 blijkt dat verdachte de fiets heeft weggenomen. Verdachte (verklaring d.d. 12 maart 2010, pagina 20/21) heeft verklaard dat hij op 9 maart 2010 in de middag samen met de medeverdachten langs de skatebaan naast de Kwinne in Stadskanaal is gelopen. Medeverdachten [getuige 1], [getuige 3] en [getuige 2] hebben alle drie verklaard dat verdachte degene was die de daar staande fiets heeft gepakt en meegenomen. De verklaringen die zij hebben afgelegd verschillen op onderdelen ten aanzien van de toedracht, de gebezigde bewoordingen en de gang van zaken na het meenemen van de fiets. Hierbij valt op dat [getuige 1] duidelijk verklaard over de rol van [getuige 3] en [getuige 2], terwijl [getuige 3] en [getuige 2] daar zelf over zwijgen. Hierbij komt de verklaring van [getuige 3] en [getuige 2] dat ze met z'n vieren enige dagen later de fiets ergens hebben achtergelaten. Ten aanzien van de feitelijke gang van zaken blijft veel onopgehelderd maar dit leidt naar het oordeel van de kinderrechter niet tot het twijfel ten aanzien van het daadwerkelijk wegnemen van de fiets. Daarover zijn de verklaringen heel duidelijk. Het levert behalve wettig ook overtuigend bewijs op.
De kinderrechter acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 9 maart 2010 te Stadskanaal met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een aan/nabij (skatebaan) De Kwinne/Luxemburgstraat staande (opoe)fiets, toebehorende aan [aangever].
Hetgeen de kinderrechter bewezen heeft verklaard levert het volgende strafbare feit op:
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De rechtbank acht verdachte strafbaar, nu ten opzichte van verdachte geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Bij de bepaling van de straf heeft de kinderrechter rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De kinderrechter neemt hierbij in aanmerking dat uit het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister omtrent verdachte blijkt dat verdachte nog niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Ook houdt de kinderrechter rekening met het feit dat de fiets terug is bij de aangever. Ten slotte houdt de kinderrechter rekening met het over de verdachte door de Raad voor de Kinderbescherming uitgebrachte voorlichtingsrapport d.d. 28 juni 2010 waaruit blijkt dat het huidig schoolfunctioneren van verdachte zorgelijk is en dat nadere hulp geïndiceerd is.
De kinderrechter acht een voorwaardelijke straf voldoende om een waarschuwing af te geven en verdachte er in de toekomst van te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan strafbare feiten. Op grond van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming acht de kinderrechter een bijzondere voorwaarde inhoudende de maatregel hulp en steun van de Jeugdreclassering in het belang van verdachte. De kinderrechter merkt over de maatregel Hulp en Steun nog op dat de jeugdreclassering in samenspraak met verdachte en zijn ouders kunnen komen tot een passend hulpaanbod, hetgeen verdachte - blijkens de toelichting die zijn moeder ter terechtzitting heeft gegeven - nog niet heeft ontvangen terwijl hij daarvoor wel openstond.
Op grond van het bovenstaande is de kinderrechter van oordeel dat een werkstraf moet worden opgelegd.
De kinderrechter zal de werkstraf voorwaardelijk opleggen, mede om daaraan een bijzondere voorwaarde te verbinden, inhoudende de maatregel hulp en steun van de Jeugdreclassering.
Vordering van de benadeelde partij
Als benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd [aangever], wonende te Stadskanaal.
De benadeelde partij heeft schriftelijk opgave gedaan van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust.
Naar het oordeel van de kinderrechter is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht tot een bedrag van € 28,71.
De kinderrechter zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
- verklaart het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
- verklaart verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar.
- verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
- veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
het verrichten van een taakstraf bestaande uit 20 uren met bevel dat vervangende jeugddetentie voor de duur van 10 dagen zal worden toegepast als veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
Bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de op 2 jaren gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging ook kan worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
de veroordeelde zal zich gedurende de proeftijd gedragen naar voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens Bureau Jeugdzorg, zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt. Draagt deze instelling op om de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever], wonende te Stadskanaal, gedeeltelijk toe en veroordeelt de veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
€ 28,71 (zegge: achtentwintig euro en eenenzeventig cent).
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
Veroordeelt de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. E.M.J. Brink, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.J. van Baren als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 september 2010.