RECHTBANK GRONINGEN
Sector kanton
Zaak\rolnummer: 429144/09-17656
Vonnis d.d. 25 november 2010
de besloten vennootschap Dupon Nederland B.V., gevestigd en kantoorhoudende te Heeze,
eiseres, hierna te noemen Dupon,
gemachtigde mr. E.G.M. de Roo van Alderwerelt-Kupers, advocaat te Weert,
Q., h.o.d.n. Z., wonende te [adres],
gedaagde, hierna te noemen Q.,
gemachtigde mr. M.H. van Balen, juridisch medewerker bij DAS Rechtsbijstand.
Bij tussenvonnis van 8 april 2010, waarvan de inhoud als hier overgenomen en ingelast dient te worden beschouwd, heeft de kantonrechter partijen toegelaten tot (tegen)bewijs zoals in het dictum van dat vonnis omschreven. Partijen hebben ieder twee akten genomen. Hierna is opnieuw vonnis bepaald.
R E C H T S O V E R W E G I N G E N
Teneinde één en ander overzichtelijk te houden, zal de kantonrechter de vorderingen hierna - voor zover mogelijk - afzonderlijk, en in de volgorde waarin deze bij dagvaarding zijn gepresenteerd, behandelen.
1.primaire, subsidiair, meer subsidiaire en uiterst subsidiaire vordering
1.1 In bedoeld tussenvonnis heeft de kantonrechter Dupon toegelaten tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat in de beëindigingsovereenkomst een ontbindende voorwaarde is opgenomen in die zin, dat het Q. niet is toegestaan om binnen een jaar na dagtekening van de brief waarin de beëindigingsovereenkomst is opgenomen een softijsmachine te plaatsen, tenzij deze door haar (Dupon) conform de huurovereenkomst, zoals die heeft bestaan, is geleverd.
1.2 Dupon heeft zich noch in de door haar genomen akten, noch anderszins uitgelaten over het hiervoor bedoelde bewijs. Daargelaten wat de reden(en) daarvan is/zijn (geweest), betekent het in ieder geval dat zij niet is geslaagd in het leveren van voormeld bewijs.
1.3 Het voorgaande leidt er toe dat de zowel de primaire als subsidiaire vordering, nu deze hun grondslag vinden in de brief van 2 september 2009, waarin bedoelde ontbindende voorwaarde is opgenomen, niet toewijsbaar zijn.
1.4 Q. is in het tussenvonnis toegelaten tot het tegenbewijs van wat voorshands bewezen is, namelijk dat tijdens de onderhandelingen en totstandkoming van de beëindigingsovereenkomst namens Q. niet alle en/of onjuiste inlichtingen aan Dupon zijn verstrekt.
1.5 Bij brief van 28 juni 2010 heeft Q. afgezien van getuigenbewijs. Nu zij ook anderszins geen bewijs heeft bijgebracht - zij heeft in haar laatst genomen akte slechts de conclusie getrokken dat er sprake zou zijn geweest van ongelukkige opeenvolging van omstandigheden -, betekent dit dat zij niet is geslaagd in het hiervoor bedoeld tegenbewijs. In samenhang met hetgeen daaromtrent in het tussenvonnis van 8 april 2010 reeds is overwogen, is thans in rechte komen vast te staan dat tijdens de onderhandelingen en totstandkoming van de beëindigingsovereenkomst namens Q. niet alle, dan wel onjuiste inlichtingen aan Dupon zijn verstrekt. Dupon heeft dan ook met succes een beroep op dwaling gedaan als bedoeld in artikel 6:228 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De beëindigingsovereenkomst zal, nu door Q. geen beroep is gedaan op artikel 6:230 lid 2 BW, dan ook worden vernietigd.
1.6 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de meer subsidiaire vordering zal worden toegewezen. Gelet hierop hoeft over de uiterst subsidiaire vordering niet meer te worden geoordeeld.
2. huurachterstand en openstaande facturen
2.1 Nu Q. de vordering met betrekking tot de huurachterstand tot en met oktober 2009 en de openstaande facturen, totaal bedragende € 1.423,91, niet heeft weersproken, zal deze worden toegewezen.
2.2 Daarnaast is de contractuele rente over voormeld bedrag toewijsbaar. Anders dan Q. is de kantonrechter van oordeel dat deze rente, op de enkele grond dat partijen niet in gelijke verhouding tot elkaar staan, niet kan worden aangemerkt als onredelijk bezwarend in de zin van artikel 6:91-94 jo 6:233 BW, noch dat de hoogte daarvan (1% per maand) in het handelsverkeer is aan te merken als onredelijk of onbillijk, zoals bedoeld in artikel 6:248 BW.
3. verklaring voor recht dat huurovereenkomst niet is beëindigd
3.1 De vernietiging van de beëindigingsovereenkomst heeft uit hoofde van artikel 3:53 lid 1 BW tot gevolg dat deze terugwerkt tot het tijdstip waarop de rechtshandeling is verricht, met andere woorden dat de beëindigingsovereenkomst reeds nietig was vanaf het moment waarop deze werd gesloten en dat de huurovereenkomst met betrekking tot de softijsmachine is blijven voortbestaan. De verklaring voor recht dat de huurovereenkomst niet is beëindigd zal dan ook worden toegewezen.
4.1 Zoals hiervoor reeds is overwogen is de huurovereenkomst inzake de softijsmachine blijven voortbestaan. Dit betekent dat Q. met terugwerkende kracht vanaf 1 oktober 2009 tot het einde van overeenkomst huurpenningen verschuldigd is. De vordering ter zake is dan ook toewijsbaar.
5. buitengerechtelijke kosten
5.1 De vordering ter zake van buitengerechtelijke kosten is onvoldoende onderbouwd. De gemachtigde van Dupon heeft nagelaten concreet invulling te geven aan haar daadwerkelijk verrichte incassowerkzaamheden. In ieder geval kunnen enkele (herhaalde) sommaties deze kosten niet dragen. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat de gevorderde buitengerechtelijke kosten de dubbele redelijkheidstoets niet kunnen doorstaan. Deze kosten zullen dan ook worden afgewezen.
6.1 Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal Q. worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
verklaart voor recht dat de overeenkomst tussen partijen tot beëindiging van de huurovereenkomst ten aanzien van de Luna Softijsmachine met typenummer L99 HW 6443 d.d. 20 april 2008 door Dupon is vernietigd bij schrijven van 16 september 2009;
veroordeelt Q. om tegen bewijs van betaling aan Dupon te voldoen een bedrag van € 1.423,91 vermeerderd met de contractuele rente van 1% per maand vanaf 2 oktober 2009 tot de algehele voldoening;
verklaart voor recht dat de huurovereenkomst tussen partijen ten aanzien van de Luna Softijsmachine met typenummer L99 HW 6443 d.d. 20 april 2008 niet is beëindigd;
veroordeelt Q. om aan Dupon ten titel van verschuldigde huurpenningen te voldoen een bedrag van € 446,25 per maand, te voldoen op de eerste van iedere maand en met ingang van 1 oktober 2009 tot 14 mei 2013;
veroordeelt Q. in de kosten van deze procedure, die aan de zijde van Dupon tot aan deze uitspraak worden vastgesteld op € 75,05 aan dagvaardingskosten, € 297,00 aan griffierecht en € 375,00 aan salaris van de gemachtigde;
verklaart voormelde veroordelingen tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
ontzegt het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.Tj. Terpstra, kantonrechter, en op 25 november 2010 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.