ECLI:NL:RBGRO:2010:BO7134

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
1 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
471547 CB VERZ 10-167
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ondercuratelestelling met als doel dwangbehandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Groningen op 1 december 2010 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondercuratelestelling van een vrouw, R., geboren op 10 april 1946, die lijdt aan chronische schizofrenie. De verzoekende partij, Q., heeft verzocht om haar zus onder curatele te stellen, met als doel haar een hogere dosis medicatie toe te dienen. Dit verzoek volgde op een eerdere afwijzing van een verzoek tot verlening van een rechterlijke machtiging op grond van de Wet Bijzondere Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen (BOPZ), dat op 22 april 2010 was geweigerd. De kantonrechter heeft overwogen dat dwangbehandeling alleen kan worden toegepast binnen de kaders van de BOPZ en dat het verzoek tot ondercuratelestelling in feite een poging is om deze zware toets te omzeilen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen verslechtering van de gezondheidssituatie van de rechthebbende is aangetoond sinds de eerdere afwijzing. R. heeft ter zitting verklaard geen hogere medicatie te willen en er is geen bewijs dat haar situatie zo ernstig is dat ondercuratelestelling gerechtvaardigd zou zijn. De rechter benadrukt dat de wet BOPZ waarborgen biedt voor de rechten van patiënten en dat het doel van de wetgever niet kan zijn dat iemand die vrijwillig in een zorginstelling verblijft, slechter af is dan iemand die onder de BOPZ-maatregel valt.

De kantonrechter heeft het verzoek tot ondercuratelestelling afgewezen, met de overweging dat indien er wel sprake zou zijn van een verslechterde situatie, de weg van een hernieuwd verzoek in het kader van de BOPZ openstaat. De beschikking is gegeven door mr. F. de Jong en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. Tegen deze eindbeschikking is hoger beroep mogelijk binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector kanton
Locatie Winschoten
Zaak\rolnummer: 471547 CB VERZ 10-167
beschikking d.d. 1 december 2010
inzake
Q.,
wonende te [adres],
hierna te noemen de verzoekende partij.
PROCESGANG:
Op 6 september 2010 heeft de verzoekende partij een verzoekschrift met bijlagen ter griffie ingediend waarin zij verzoekt haar zus:
R., geboren te [plaatsnaam] op 10 april 1946,
wonende [adres](ouderen-zorginstelling X.),
hierna te noemen de rechthebbende,
onder curatele te stellen met benoeming van verzoekende partij voornoemd tot haar curator.
Het verzoek is behandeld ter terechtzitting.
RECHTSOVERWEGINGEN:
Uit de stukken en behandeling ter terechtzitting is enerzijds vast komen te staan dat de rechthebbende wegens een geestelijke stoornis niet in staat is haar belangen zelf behoorlijk waar te nemen. Rechthebbende lijdt aan chronische schizofrenie. Anderzijds komt daaruit naar voren dat het verzoek tot ondercuratelestelling louter tot doel heeft de door de behandelaars geconstateerde negatieve ontwikkeling te doorbreken door middel van het ophogen van de bestaande medicatie van rechthebbende. Daarbij is gesteld dat rechthebbende zelf daaraan niet wil meewerken en tevens is gemeld dat een verzoek tot dwangbehandeling middels een rechterlijke machtiging door de rechtbank op een eerder moment is afgewezen.
De kantonrechter stelt voorop dat als uitgangspunt heeft te gelden dat dwangbehandeling slechts kan worden toegepast als maatregel in het kader van de Wet Bijzondere opneming in psychiatrische ziekenhuizen (hierna: wet BOPZ). Vast staat dat een verzoek tot verlening van een rechterlijke machtiging om rechthebbende in dat kader te doen opnemen en verblijven in een psychiatrisch ziekenhuis op 22 april 2010 is geweigerd. Ter zitting is toegelicht dat dat verzoek eveneens, althans mede tot doel had rechthebbende een hogere dosis medicatie toe te dienen. Een en ander met het oog op het welzijn van rechthebbende.
De vraag die zich voordoet is of er gelet op voornoemd uitgangspunt nog plaats is voor een ondercuratelestelling om hetzelfde doel te bereiken. De kantonrechter is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
Tussen rechthebbende en de instelling waar zij verblijft bestaat een behandelovereenkomst als bedoeld in artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het toedienen van medicatie zonder de toestemming van de patiënt kan niet worden gezien als een niet-ingrijpende verrichting als bedoeld in artikel 7:450 in samenhang met artikel 7:466 lid 2 BW. Krachtens artikel 7:465 BW kan een curator vervangende toestemming geven voor een verrichting, indien deze door de hulpverlener(s) nodig worden geacht. Gaat het evenwel om een verrichting van ingrijpende aard, dan kan bij verzet van de patiënt daartegen gelet op het bepaalde in lid 6 van artikel 7:465 BW, de verrichting slechts worden uitgevoerd indien zij kennelijk nodig is ten einde ernstig nadeel voor de patiënt te voorkomen.
Betrokkene heeft ter zitting desgevraagd te kennen gegeven dat zij geen andere c.q. hogere medicatie wil. Gesteld noch gebleken is dat de (gezondheids)situatie van rechthebbende sinds de afwijzende beschikking van de BOPZ-rechter verslechterd is. Afwijzing heeft toen (kennelijk) plaatsgevonden, omdat onvoldoende gevaar aanwezig werd geacht voor (de gezondheid van) betrokkene in de zin van artikel 2 van de wet BOPZ. Duidelijk is dat met de ondercuratelestelling in feite een dwangbehandeling beoogd wordt. Daarvoor is nu juist de zware toets van de wet BOPZ bedoeld, met de daarin gegeven waarborgen en de in hoofdstuk III van de wet BOPZ geregelde rechtsbescherming van de patiënt.
Nu in dit geval, gezien de motivering van het verzoek, op voorhand duidelijk is dat de beoogd curatrice de vervangende toestemming gaat geven, betekent dit dat de toets van de wet BOPZ in wezen zal worden omzeild. Dit zou betekenen dat iemand die vrijwillig in een zorginstelling verblijft, slechter af is dan iemand die in het kader van een BOPZ-maatregel is opgenomen. Dit nu kan niet de bedoeling van de wetgever zijn (geweest).
Tot slot wordt overwogen dat indien wel sprake mocht zijn van een verslechterde situatie, dan vanzelfsprekend de weg van een hernieuwd verzoek in het kader van de wet BOPZ openstaat.
BESLISSING:
De kantonrechter:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. F. de Jong, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 1 december 2010 in aanwezigheid van de griffier.
typ: FdJ
Beschikking verzonden op:
Tegen deze eindbeschikking is hoger beroep mogelijk. Door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden binnen drie maanden na de dag van de uitspraak; door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden. Het hoger beroep moet worden ingesteld door een advocaat bij het gerechtshof te Leeuwarden.