ECLI:NL:RBGRO:2010:BO8980

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
12 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
117922/KG ZA 10-166
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • W.J.A.M. Dijkers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van pensioenrechten na echtscheiding volgens Boon/van Loon-arrest

In deze zaak, die voor de Rechtbank Groningen werd behandeld, ging het om een kort geding tussen een vrouw en een man die in het verleden gehuwd waren. De vrouw vorderde een betaling van de man in verband met haar pensioenaanspraken na hun echtscheiding. De rechtbank oordeelde dat de regels van het Boon/van Loon-arrest van toepassing zijn op de verrekening van pensioenrechten, en dat de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding niet van toepassing is. De vrouw had recht op een nabestaandenpensioen dat zij na het overlijden van de man rechtstreeks van het pensioenfonds kon opeisen, maar niet bij leven van de man. De rechtbank stelde vast dat de man zijn verplichtingen niet nakwam, waardoor de vrouw inkomsten misliep. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vrouw een spoedeisend belang had bij haar vordering en dat de vermeerdering van eis door de vrouw niet in strijd was met de goede procesorde. De rechtbank bepaalde dat de man binnen vier weken na betekening van het vonnis moest opgeven wat zijn pensioenaanspraken waren en dat hij binnen 14 dagen daarna zijn pensioenfonds opdracht moest geven tot splitsing van de pensioenaanspraken. De man werd ook veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 5.792,00 aan de vrouw. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GRONINGEN
Sector civielrecht
zaaknummer / rolnummer: 117922 / KG ZA 10-166
Vonnis in kort geding van 12 november 2010
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. C.J.P. Liefting,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. J. Pape.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [de vrouw]
- de pleitnota van [de man].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Partijen zijn op [datum] [jaartal] te Finsterwolde gehuwd.
Bij vonnis d.d. 20 december 1983 heeft deze rechtbank het huwelijk van partijen ontbonden.
Dat vonnis is op 10 februari 1984 ingeschreven in het daartoe bestemde register.
2.2. Bij overeenkomst van 17 september 1983 hebben partijen een deel van de gevolgen van de echtscheiding geregeld. Daarbij is het door de man opgebouwde pensioen niet betrokken.
2.3. De man, die is geboren op [geboortedatum], heeft per januari 2006
pensioen.
2.4. Bij brief d.d. 31 mei 2007 heeft de Stichting Pensioenfonds PPG Industries Nederland (PPG) aan de vrouw het volgende doen weten:
‘De echtscheiding tussen u en de [de man] is in de administratie verwerkt. Conform de bepalingen van de Pensioen- en spaarfondsenwet heeft u recht op het nabestaandenpensioen dat op de echtscheidingsdatum opgebouwd is.
Het bijzonder nabestaandenpensioen bedraagt per 1 januari 2006 € 2.750,90 per jaar.’
2.5. Bij brief d.d. 12 juli 2007 heeft de vrouw onder meer het volgende aan de man doen weten:
‘Ik heb van Stichting Pensioenfonds PPG Industries Nederland bericht gekregen dat ik recht heb op het nabestaandenpensioen dat op de echtscheidingsdatum is opgebouwd.
Het bijzondere nabestaandenpensioen bedraagt per 1 januari 2006 € 2.750,90 per jaar of wel € 229,24 per maand.
Ik verzoek jou om mee te werken dat ik dat geld maandelijks op mijn giro gestort krijg.
(…) ’.
2.6. Bij brief d.d. 15 juni 2010 heeft de Stichting Pensioenfonds PPG Industries Nederland (PPG) desgevraagd het volgende aan de man doen weten:
‘Op uw verzoek heb ik een zo goed mogelijke benadering gemaakt van de opgebouwde pensioenen en de waarde daarvan over de periode van 17 november 1969 tot 10 februari 1984.
Berekeningsdatum 10 februari 1984
Opgebouwd ouderdomspensioen € 3.180
Opgebouwd partnerpensioen € 2.226
Waarde ouderdomspensioen € 10.865
Waarde partnerpensioen € 6.729
Totale waarde € 17.594
Waarde toegekend bijzonder partnerpensioen € 6.729
Te verdelen (50/50) € 10.865’.
3. Het geschil
3.1. De vordering van de vrouw strekt er – na vermeerdering van de eis – toe
1. de man te veroordelen binnen 4 weken na betekening van dit vonnis opgave dient te doen van de (nabestaanden)pensioenaanspraken onder (de rechtsopvolger van) Pensioen Horeca & Catering te Zoetermeer per datum echtscheiding en per datum afkoop (einde 2006) en onder (de rechtsopvolger van) PPG per datum echtscheiding en per datum pensioen;
2. de man te veroordelen binnen 14 dagen daarna zijn pensioenfonds(en) opdracht te geven tot splitsing van de (nabestaanden)pensioenaanspraken per datum echtscheiding opdat eiseres haar eigen aanspraken krijgt en gedaagde zijn eigen aanspraken krijgt;
3. indien dit laatste niet kan worden gedaan of kan worden gerealiseerd de man te veroordelen aan de vrouw te betalen de helft van zijn per datum echtscheiding en/of per datum afkoop en/of per datum pensioen bestaande (nabestaanden)pensioenaanspraken als volgende de verkregen opgaven daarvan, bij gebreke waarvan de vrouw aan de deurwaarder de opdracht kan en mag geven het bedrag in kwestie op de man te verhalen of incasseren;
4. de man te veroordelen aan de vrouw te betalen bedragen van € 5.432,00, € 360,00 en € 12.375,00;
5. de man te veroordelen aan PPG de opdracht te geven voor de eerste van de eerstmogelijke of volgende maand per maand een bedrag van € 229,00 aan de vrouw te betalen, op straffe van de dwangsom van € 250,00 voor iedere dag dat de man dat niet doet;
6. de man te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2. De man heeft verweer gevoerd.
4. De beoordeling
Het spoedeisend belang
4.1. Aangaande het door de man bestreden spoedeisend belang wordt het volgende overwogen.
4.2. Naar vaste jurisprudentie dient de vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, beantwoord te worden aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak. De omstandigheid dat het desbetreffende geschil reeds enige tijd bestond en/of dat de eisende partij enige tijd heeft stilgezeten, kan bij die afweging een rol spelen, en de omstandigheid dat een rechtsvraag in geschil is waarop het antwoord niet evident is, kan leiden tot behoedzaamheid bij de toewijzing van de gevraagde voorziening, maar deze omstandigheden kunnen noch ieder voor zich noch in onderlinge samenhang het oordeel rechtvaardigen dat de eisende partij geen spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening (meer) heeft.
4.3. In het onderhavige geval heeft de vrouw gesteld dat de man uit hoofde van haar pensioenaanspraken verplicht is haar maandelijks een geldbedrag te voldoen; omdat de man die verplichting niet nakomt, loopt de vrouw voortdurend inkomsten mis.
De omstandigheid dat over het tussen partijen bestaande geschil reeds enige tijd is gecorrespondeerd, doet aan het belang van de vrouw dat zij thans zo snel mogelijk een voor haar gunstige beslissing verkrijgt (uiteraard) niet af.
Gelet op het vorenoverwogene is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vrouw een spoedeisend belang heeft bij haar vordering.
De vermeerdering van eis
4.4. Met betrekking tot de vermeerdering van eis heeft de man aangevoerd dat de vrouw dienaangaande niet-ontvankelijk is.
De voorzieningenrechter is dienaangaande van oordeel dat de vermeerdering van eis zoals in casu heeft plaatsgevonden, te weten door middel van een brief aan de voorzieningenrechter van deze rechtbank, mede gelet op de aard van een kort geding, niet in strijd komt met de eisen van een goede procesorde. Met name is niet gebleken dat de man daardoor in zijn verdediging is geschaad.
4.5. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat de vrouw kan worden ontvangen in haar vorderingen.
Inhoudelijk
4.6. Gelet op de scheidingsdatum en het huwelijksvermogensregime, gelden wat betreft de verrekening van pensioenrechten tussen partijen de regels die door de Hoge Raad gesteld zijn in het Boon/van Loon-arrest. De Wet verevening pensioenrechten bij scheiding is niet toepasselijk.
De door de Hoge Raad gestelde regels brengen het volgende met zich mee.
De verrekening van de waarde van voor en tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenrechten vindt plaats op grond van het huwelijksvermogensrecht; de gemeenschap omvat immers (in beginsel) alle goederen die de echtgenoten voor het huwelijk bezaten dan wel tijdens het huwelijk verkregen. De contante waarde van de pensioenaanspraken worden geacht door de ontbinding van de gemeenschap ten gevolge van echtscheiding, in die gemeenschap te zijn gevallen. Onder de contante waarde van de pensioenrechten wordt verstaan het bedrag dat beschikbaar moet zijn om de toekomstige pensioentermijnen te kunnen voldoen.
De voor verrekening in aanmerking komende pensioenen omvatten het ouderdomspensioen en de het nabestaandenpensioen.
Voor het nabestaandenpensioen geldt evenwel de bijzonderheid dat het - door het bepaalde in de Pensioen- en Spaarfondsenwet (PSW) - een premievrije aanspraak van de vrouw op weduwenpensioen betreft, na overlijden van de man rechtstreeks uit te oefenen jegens het pensioenfonds.
De omvang van het te verrekenen bedrag wordt in beginsel gevonden door uit te gaan van de contante waarde van het per datum van ontbinding van de gemeenschap opgebouwde gehele ouderdomspensioen, welk bedrag dient te worden verminderd met de contante waarde van het per datum ontbinding opgebouwde nabestaandenpensioen, welk pensioen immers aan de vrouw uit eigen hoofde toekomt. Vervolgens dient het verschil tussen beide bedragen (contante waarde ouderdomspensioen, contante waarde nabestaandenpensioen) tussen beide ex-echtgenoten voor de helft te worden verrekend.
Er zijn twee wijzen waarop verrekening plaats kan vinden: aan de man wordt de verplichting tot een voorwaardelijke uitkering opgelegd (c.q. hij verleent het pensioenfonds volmacht aan de vrouw haar deel uit te betalen), welke opeisbaar wordt naarmate de pensioentermijnen opeisbaar worden, dan wel er vindt directe (contante) afrekening plaats.
4.7. In het licht van al het vorenstaande moet de mededeling van PPG van 31 mei 2007 aldus worden begrepen dat in geval de man op dat moment reeds zou zijn overleden, de vrouw krachtens de PSW een nabestaandenpensioen ter hoogte van € 2.750,90 per jaar zou ontvangen. Een uitkering als hier bedoeld is niet aan de orde zolang de man nog leeft; tijdens zijn leven dienen de ex-echtgenoten zijn aanspraken op het ouderdomspensioen te ‘delen’.
De mededeling van PPG van 15 juni 2010 dient aldus te worden begrepen dat de contante waarde van het ouderdomspensioen thans bedraagt € 10.865,00 en de contante waarde van het nabestaandenpensioen € 6.729,00.
Overeenkomstig hetgeen voortvloeit uit het Boon/van Loon-arrest moet, nu partijen opteren voor directe (contante) afrekening, de verrekening aldus plaats te vinden: de waarde ouderdomspensioen ad € 10.865,00 wordt vermeerderd met de waarde van het nabestaandenpensioen ad € 6.729,00. De som ad € 17.594,00 wordt verminderd met de rechtstreekse aanspraken van de vrouw op PPG ad € 6.729,00. Het restant ad € 10.865,00 dient tussen partijen bij helfte te worden verdeeld, dat wil zeggen dat voor ieder een bedrag groot € 5.432,50 beschikbaar moet zijn. .
4.8. Partijen zijn het er verder over eens dat naast het (aandeel van de vrouw in het) PPG-pensioen, de man aan de vrouw een betaling moet doen ten bedrage van € 360,00 ter zake van het bij het Pensioenfonds Horecabedrijf opgebouwde pensioen.
4.9. Indien de man aan de vrouw voldoet € 5.432,50 en € 360,00 is hij jegens haar volledig gekweten. Als hiervoor overwogen heeft de vrouw na het overlijden van de man een rechtstreekse aanspraak op PPG. In het licht hiervan dient de vordering van de vrouw voor zover die strekt tot veroordeling van de man om iets anders te doen dan genoemde bedragen te betalen, te worden afgewezen.
4.10. Waar partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. veroordeelt de man aan de vrouw te betalen het bedrag van
(€ 5.432,00 + € 360,00 =) € 5.792,00;
5.2. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3. compenseert de proceskosten in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.A.M. Dijkers en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2010.?