ECLI:NL:RBGRO:2010:BQ7219

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
20 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
122320/KG ZA 10-414
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling in kort geding door H.B. Milieutechniek B.V. tegen gedaagden A en B na sloopwerkzaamheden onder asbestcondities

In deze zaak heeft H.B. Milieutechniek B.V. een kort geding aangespannen tegen de gedaagden A en B, die betrokken zijn bij een onroerende zaak die door brand is verwoest. De eiseres vordert betaling van openstaande facturen die verband houden met sloopwerkzaamheden die onder asbestcondities zijn uitgevoerd. De procedure is gestart na het verstrekken van een sloopvergunning door de gemeente Oldambt aan A, waarbij aanvullende asbestinventarisatie vereist was. De gedaagden hebben de facturen niet voldaan, ondanks meerdere sommaties. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat B aan H.B. Milieutechniek opdracht heeft gegeven voor de sloopwerkzaamheden, en dat A ten minste aansprakelijk is voor een bedrag van € 20.187,30, dat als voorschot moet worden betaald. De rechter heeft de vordering van H.B. Milieutechniek tegen B niet-ontvankelijk verklaard, maar de vordering tegen A toegewezen tot het genoemde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan op 20 december 2010.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GRONINGEN
Sector civielrecht
zaaknummer / rolnummer: 122320 / KG ZA 10-414
Vonnis in kort geding van 20 december 2010
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
H.B. MILIEUTECHNIEK B.V.,
gevestigd te Grootegast,
eiseres,
advocaat mr. F. van der Hoef,
tegen
1. [gedaagde A],
wonende te [woonplaats],
2. [gedaagde B],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. H.J. Griede.
Partijen zullen hierna H.B. Milieutechniek en [A] en [B] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de mondelinge behandeling;
- de pleitnota van [A] en [B].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [A] is eigenaresse van de onroerende zaak aan de [adres] te [plaats]. De opstallen werden door [A] verhuurd aan een sportschool en een garage.
2.2. Op 9 mei 2010 zijn de opstallen door brand volledig verwoest.
[A] heeft op 18 juni 2010 bij de gemeente Oldambt een sloopvergunning aangevraagd met betrekking tot sloop onder asbestcondities.
In opdracht van de gemeente Oldambt heeft Team advies 2 een rapportage
asbestinventarisatie type A opgesteld in verband met de brand. Blijkens deze rapportage is er asbestverontreiniging vastgesteld. Als beperking is aangegeven dat geen onderzoek heeft plaats kunnen vinden in de kruipruimtes, kelders en onder het puin welke ruimtes niet waren te inspecteren vanwege veiligheidsaspecten. Naast genoemde rapportage heeft RPS Analyse B.V. analysecertificaten opgesteld betreffende de asbestverontreiniging.
2.3. Bij schrijven 2010 heeft gemeente Oldambt een sloopvergunning aan
[A] verstrekt onder de voorwaarden dat de sloop onder asbestcondities
dient plaats te vinden. Als extra voorwaarde is gesteld dat in aanvulling op de type A
inventarisatie er een type B onderzoek dient te worden gedaan zijnde een aanvullende
asbestinventarisatie van niet eerder direct waar te nemen asbestverdachte materialen
welke inventarisatie wordt uitgevoerd tijdens de bouwkundige sloop van het gebouw.
2.4. Voorafgaand aan het verstrekken van de opdracht tot sloopwerkzaamheden aan H.B. Milieutechniek heeft deze een prijsopgave verstrekt van in eerste instantie een aanneemsom van
€ 11.923,70. Later is de offerte bepaald op € 20.187,30.
2.5. H.B. Milieutechniek is haar werkzaamheden gestart op 8 juli 2010.
2.6. Conform de sloopvergunning heeft Nesdet B.V. tezamen met het bedrijf Cheekpoint gedurende de werkzaamheden inspectie verricht in het bijzonder bestaande uit
aanvullende asbestinventarisatie onderzoek type B als is verwoord in de sloopvergunning.
2.7. Nadat eiseres haar sloopwerkzaamheden onder asbestcondities had voltooid heeft eiseres aan gedaagden een factuur gestuurd op 29 september 2010 ten bedrage van
€ 100.605,19 alsmede een factuur op 10 september 2010 ten bedrage van € 1L923,70.
2.8. Ondanks diverse sommaties hebben gedaagden de betreffende facturen niet voldaan.
3. Het geschil
3.1. De vordering van H.B. Milieutechniek strekt tot betaling van € 113.239,39, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 112.528,89 vanaf 15 oktober 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Aan haar vordering heeft H.B. Milieutechniek onder meer ten grondslag gelegd het feit dat de extra sloopwerkzaamheden verbandhoudende met het aanvullende
asbestinventarisatie onderzoek type B hebben geleid tot extra werkzaamheden te verrichten
door H.B. Milieutechniek waarvoor [B] opdracht heeft gegeven, mede namens [A].
H.B. Milieutechniek kan tengevolge van het uitblijven van betaling door gedaagden de door haar ingeschakelde onderaannemers niet voldoen. H.B. Milieutechniek heeft dan ook een spoedeisend belang bij het vorderen van betaling van de openstaande facturen respectievelijk het vorderen van betaling van een voorschot op deze facturen.
3.2. [A] en [B] hebben tot hun verweer met name aangevoerd dat de sloopwerkzaamheden door H.B. Milieutechniek zijn aangenomen voor een vast bedrag van
€ 20.187,30. Verder heeft [A] betwist dat zij opdracht heeft gegeven aan H.B. Milieutechniek.
4. De beoordeling
4.1. Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.2. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is voldoende komen vast te staan dat [B] aan H.B. Milieutechniek opdracht heeft gegeven voor de te verrichten sloopwerkzaamheden nadat H.B. Milieutechniek een (tweede) offerte ten bedrage van
€ 20.187,30 had uitgebracht. Voorshands is aannemelijk dat [B] ten behoeve van [A] de opdracht voor de sloopwerkzaamheden aan H.B. Milieutechniek heeft gegeven en zijn mededeling dat hij enkel voor zichzelf heeft gehandeld, acht de voorzieningenrechter niet geloofwaardig. Het ten processe bedoelde en afgebrande perceel behoort in eigendom toe aan [A] en [B], haar voormalige schoonvader, heeft [A] geholpen bij de afwikkeling van de gevolgen van die brand. Niet valt in te zien waarom hij in dat kader voor zich zelf zou hebben gehandeld.
4.3. Partijen verschillen van mening of de zojuist bedoelde offerte en aanvaarding daarvan alle sloopwerkzaamheden omvatte - zoals gedaagden hebben aangevoerd - of dat het desbetreffende bedrag van € 20.187,30 bedoeld was als een voorlopige aanneemsom, zoals H.B. Milieutechniek heeft gesteld.
4.4. Uit de overgelegde stukken en de tegenover elkaar staande verklaringen van partijen kan zonder nader onderzoek niet afgeleid worden wie van partijen het gelijk aan zijn zijde heeft. Voor een dergelijke nader onderzoek leent dit kort geding zich niet.
Zulks betekent dat de (volledige) vordering van H.B. Milieutechniek niet als zodanig vaststaand kan worden aangemerkt dat deze integraal voor toewijzing in dit kort geding in aanmerking komt. Nochtans acht de voorzieningenrechter het - mede gelet op het onder 4.2. overwogene - aannemelijk dat [A] door de bodemrechter ten minste zal worden veroordeeld tot betaling van € 20.187,30. Voor dat bedrag is van de zijde van [A] in ieder geval opdracht aan H.B. Mileutechniek gegeven. De voorzieningenrechter zal [A] dan ook veroordelen dit bedrag bij wijze van voorschot aan H.B. Milieutech-niek te voldoen.
4.5. Gelet op het vorenoverwogene wordt H.B. Milieutechniek niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering jegens [B] en wordt de vordering jegens [A] toegewezen tot een beperkt bedrag van € 20.187,30.
4.6. In de uitslag van de procedure ziet de voorzieningenrechter aanleiding de proceskosten tussen partijen te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. verklaart H.B. Milieutechniek niet-ontvankelijk in haar vordering jegens [B];
5.2. veroordeelt [A] om aan H.B. Milieutechniek te betalen een bedrag van
€ 20.187,30 (twintigduizendenéénhonderdenzevenentachtig euro en dertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf 15 oktober 2010 tot de dag van volledige betaling;
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. compenseert de kosten van dit geding aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. de Vroome en in het openbaar uitgesproken op
20 december 2010.?