ECLI:NL:RBGRO:2010:BQ8620

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
24 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
119655/KG ZA 10-255
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring en bezit van een perceel grond tussen buren

In deze zaak, die voor de Rechtbank Groningen werd behandeld, ging het om een kort geding tussen buren over de eigendom en het gebruik van een perceel grond. Eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. Klopstra, vorderde dat gedaagden, vertegenwoordigd door advocaat mr. W.J.Th. Bustin, al hun zaken van het perceel zouden verwijderen en dat zij dit perceel niet meer zouden betreden. Eiser stelde dat hij gedurende meer dan 40 jaar het perceel in bezit had, en deed een beroep op verkrijgende danwel extinctieve verjaring.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het beroep van eiser op verjaring reeds afstuit op het ontbreken van bezit. Volgens artikel 3:107 van het Burgerlijk Wetboek is bezit het houden van een goed voor zichzelf. De rechter concludeerde dat eiser niet voldoende had aangetoond dat hij het perceel voor zichzelf had gehouden, aangezien hij het perceel ook met instemming van de rechtsvoorganger van gedaagden had gebruikt. Hierdoor werd het beroep op verjaring verworpen.

Daarnaast oordeelde de voorzieningenrechter dat gedaagden voornemens waren het pad op het perceel in stand te laten, en dat eiser en andere gebruikers ongehinderd gebruik konden blijven maken van het pad. De vorderingen van eiser werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagden op EUR 1.079,00 werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken op 24 september 2010.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GRONINGEN
Sector civielrecht
zaaknummer / rolnummer: 119655 / KG ZA 10-255
Vonnis in kort geding van 24 september 2010
in de zaak van
[naam],
wonende te [woonplaats]
eiser,
advocaat mr. J. Klopstra,
tegen
1. [naam],
2. [naam],
wonende te [woonplaats]
gedaagden,
advocaat mr. W.J.Th. Bustin.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van gedaagden.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Eiser en gedaagden zijn buren en wonen respectievelijk aan de [adres] te [woonplaats]
2.2. Bij akte d.d. 25 mei 2010 hebben gedaagden het naast hun woning gelegen perceel kadastraal bekend gemeente [kadastrale gegevens], verworven. Dit perceel is tevens belendend aan het perceel van eiser.
2.3. Op een deel van het perceel met nummer [nummer] is een pad aangelegd die sinds jaar en dag voor achterliggende percelen, waaronder dat van eiser, - mede - dient om de openbare weg te kunnen bereiken.
Het andere deel van het perceel is reeds lange tijd in gebruik bij eiser. Aan de zijde van zijn woning heeft eiser een deel in gebruik als border waarop enige bossages zijn geplaatst. Het grootste deel is grasveld dat door eiser wordt onderhouden.
3. Het geschil
3.1. De vordering van eiser strekt ertoe:
1. gedaagden te veroordelen dat zij al hun zaken verwijderen en verwijderd houden van het perceel grond kadastraal bekend gemeente [kadastrale gegevens] en dat zij dit perceel niet meer betreden;
2. gedaagden te verbieden enige vorm van werkzaamheden en/of wijzigingen en/of verplaatsingen en/of veranderingen aan te brengen aan het perceel kadastraal bekend gemeente [kadastrale gegevens];
3. indien en voor zover vorenstaande niet voor toewijzing vatbaar is, te gelasten dat gedaagden het grindpad en het tegelpad vanaf de openbare weg de [adres] te [woonplaats] tot aan het perceel [adres], gelegen op het perceel kadastraal bekend gemeente [kadastrale gegevens], in de staat te laten waarin deze zich thans bevindt en/of deze geheel vrij te maken en/of vrij te houden voor vrije doorgang ten gunste van eiser;
4. gedaagden te veroordelen tot verbeurte van een dwangsom bij overtreding van dit vonnis;
5. gedaagden te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2. Gedaagden voeren verweer.
4. De beoordeling
4.1. In de eerste plaats heeft eiser een beroep gedaan op verkrijgende danwel extinctieve verjaring van het in geding zijnde perceel, kadastraal bekend gemeente [kadastrale gegevens]. Daartoe heeft hij gesteld dat hij gedurende meer dan 40 jaar, in ieder geval meer dan 20 jaar het onafgebroken bezit van dat perceel heeft gehad.
4.2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit beroep van eiser reeds afstuit op het ontbreken van bezit.
Bezit is immers volgens artikel 3: 107 het houden van een goed voor zichzelf. Van bezit in deze zin kan derhalve slechts sprake zijn wanneer de bezitter het goed houdt voor zichzelf en dus niet voor een ander. Degene die een goed voor een ander houdt kan niet de rechtgevolgen inroepen die de wet aan bezit verbindt, zoals de mogelijkheid van verkrijgende danwel extinctieve verjaring.
4.3. In het onderhavige geval is niet (voldoende) gebleken dat eiser gedurende de door hem aangegeven periode het perceel voor zichzelf heeft gehouden. Dit wordt immers reeds gelogenstraft door de stelling van eiser dat hij het perceel heeft gebruikt met instemming van de rechtsvoorganger van gedaagden.
4.4. Gelet op het vorenoverwogene wordt het beroep van eiser op verjaring verworpen.
Dit geldt zowel de verkrijging van de eigendom van het perceel alsmede van een eventueel recht van erfdienstbaarheid.
4.5. De vorderingen onder 1 en 2 zullen derhalve bij gebreke van voldoende grondslag worden afgewezen.
4.6. Terzake van de vordering onder 3 overweegt de voorzieningenrechter dat uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat gedaagden voornemens zijn het op het in geding zijnde perceel gelegen pad althans grotendeels in stand te laten.
Nu in het onderhavige geding gesteld noch gebleken is dat gedaagden in dat opzicht andere plannen zouden hebben, gaat de voorzieningenrechter ervanuit dat het pad in de staat wordt gelaten waarin het zich thans bevindt (totdat de bodemrechter eventueel anders oordeelt) en dat eiser en andere gebruikers daarvan ongehinderd gebruik kunnen blijven maken.
4.7. In dat licht heeft eiser naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende belang bij de vordering onder 3, zodat deze zal worden afgewezen.
4.8. Eiser zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van gedaagden worden begroot op:
- vast recht EUR 263,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal EUR 1.079,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt eiser in de proceskosten, aan de zijde van gedaagde tot op heden begroot op EUR 1.079,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.B.M. Keurentjes en in het openbaar uitgesproken op 24 september 2010.?