RECHTBANK GRONINGEN
Sector kanton
Zaak\rolnummers: 427459 / CV EXPL 09-17075 en 448044 / CV EXPL 10-4909
Vonnis d.d. 8 december 2010 in de zaak (hierna de hoofdzaak te noemen) van:
Q.,
wonende te [plaatsnaam],
eiser, hierna Q. te noemen,
gemachtigde mr. W. Waardenburg, advocaat te Zoetermeer,
de besloten vennootschap Heiploeg Seafoods B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te 9974 SL Zoutkamp, Panserweg 14,
gedaagde, hierna Heiploeg te noemen,
gemachtigde mr. H.M. Kruitwagen, advocaat te Arnhem,
en in de vrijwaringszaak (hierna de vrijwaringszaak te noemen) van:
de besloten vennootschap Heiploeg Seafoods B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Zoutkamp,
eiseres, hierna Heiploeg te noemen,
gemachtigde mr. H.M. Kruitwagen, advocaat te Arnhem,
1. A. en B., voormalig vennoten van de v.o.f. Bleijenberg Industriedeuren,
wonende te [adres],
gedaagden, hierna Bleijenberg te noemen,
gemachtigde mr. D.K. Kupers, advocaat te Groningen,
2. de besloten vennootschap Bleyenberg Deuren B.V.,
statutair gevestigd te Assen, kantoorhoudende te (9723 HL) Groningen, Koldingweg 9b,
gedaagden, hierna Bleyenberg Deuren te noemen,
gemachtigde mr. J. Doornbos, advocaat te Groningen.
Q. heeft op de bij dagvaarding geformuleerde gronden gevorderd Heiploeg te veroordelen tot betaling van:
a. de vergoeding van de door Q. geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade waaronder de wettelijke rente daarover vanaf 23 januari 2006, een en nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
b. de somma van € 20.000,00 wegens voorschot op het door hem geleden en te lijden verlies aan verdienvermogen, smartengeld en overige immateriële schade;
c. de kosten van dit geding.
Heiploeg heeft een incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring van Bleijenberg en Bleyenberg Deuren genomen. Q. heeft vervolgens geconcludeerd voor antwoord in het vrijwaringsincident. Hierna is in de hoofdzaak een incidenteel vonnis gewezen (waarbij Heiploeg is toegelaten om Bleijenberg en Bleyenberg Deuren in vrijwaring op te roepen). Heiploeg heeft geconcludeerd voor antwoord.
Heiploeg heeft bij dagvaarding gevorderd dat Bleijenberg en Bleyenberg Deuren zullen worden veroordeeld om aan Heiploeg te betalen al datgene waartoe zij in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld, met veroordeling van hen in de kosten van beide procedures. Bleijenberg en Bleyenberg Deuren hebben geantwoord.
In de hoofdzaak en de vrijwaringszaak
Vervolgens heeft de kantonrechter een comparitie van partijen gelast in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak, welke tegelijkertijd zijn gehouden op 13 september 2010. Daarbij waren aanwezig Q. bijgestaan door zijn gemachtigde alsmede, namens Heiploeg, X. en Y. bijgestaan door haar gemachtigde. Verder waren aanwezig namens Bleijenberg A. en diens gemachtigde almede namens Bleyenberg Deuren [naam] en haar gemachtigde.
Daarna is vonnis bepaald op heden.
In de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak
1.1 Q. is van 6 augustus 1989 tot 18 juli 2008 bij Heiploeg in dienst geweest krachtens een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Hij was laatstelijk werkzaam in de functie van magazijnmedewerker gedurende een 45-urige werkweek tegen een salaris van € 2.097,58 bruto per 4 weken exclusief onregelmatigheidstoeslag en vakantietoeslag.
1.2 In 1998 is door de VOF Bleijenberg Industriedeuren (hierna: VOF Bleijenberg) in de fabriek van Heiploeg de betreffende roldeur gemonteerd. De roldeur is 2,4 meter breed en 2,6 meter hoog. Deze opent door aan een rood touw te trekken en gaat weer dicht door aan de andere kant van de roldeur wederom aan een rood touw te trekken. De daalsnelheid bedraagt circa 18 á 20 cm per seconde. De roldeur beschikt over een tussenloop- en een onderloopbeveiliging.
1.3 Op 13 februari 2006 heeft Q. zich ziek gemeld. In maart 2006 is Q. voor het eerst gezien door een bedrijfsarts. Vervolgens is Q. In april 2006 onderzocht door ArboCuratieve. Op 4 mei 2006 heeft laatstgenoemde een eindrapportage opgemaakt.
1.4 Q. heeft het UWV om een deskundigenoordeel verzocht. Het UWV heeft op 26 juni 2006 geoordeeld dat Q. niet geschikt is voor het verrichten van het eigen werk. Naar verwachting zou Q. binnen een termijn van 6 tot 8 weken herstellen en opbouwend in de tijd kunnen gaan werken.
1.5 KNO-arts prof. dr. P. van Dijk van het UMGC heeft Q. nader onderzocht. Hij heeft in juli 2006 geconcludeerd dat er sprake was tinnitus.
1.6 In oktober 2006 is door Heiploeg een BHV-registratieformulier ten behoeve van (bedrijfs)ongevallen en overige calamiteiten ingevuld.
1.7 Bij brief van 25 januari 2008 is Heiploeg namens Q. aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade.
1.8 Bij brief van 11 februari 2008 heeft Heiploeg een ontslagvergunning aangevraagd bij het CWI. Het CWI heeft toestemming gegeven de arbeidsovereenkomst op te zeggen. Vervolgens heeft Heiploeg bij brief van 13 maart 2008 Q. medegedeeld dat de arbeidsovereenkomst met ingang van 18 juli 2008 wordt opgezegd.
1.9 Op 4 februari 2008 heeft het UWV beslist dat Q. in aanmerking kwam voor een IVA-uitkering ingaande op 11 februari 2008 van € 1.849,40 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag.
1.10 Andriessen & Geurst Expertises B.V. hebben in opdracht van de AVB-verzekeraar van Heiploeg een toedrachtsonderzoek ingesteld. Zij heeft op 18 april 2008 een expertiserapport uitgebracht.
1.11 Bij brief van 24 juli 2008 heeft Heiploeg de aansprakelijkheid voor de schade afgewezen.
1.12 Op 2 februari 2009 heeft er een voorlopige plaatsopneming en bezichtiging plaatsgevonden in de fabriek van Heiploeg. Op 28 april 2009 heeft er een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden waarbij Q., C. en A. zijn gehoord.
1.13 Bij brief van 26 juni 2008 heeft Heiploeg VOF Bleijenberg aansprakelijk gesteld en verzocht de aansprakelijkheid jegens Q. te erkennen. Bij brief van 3 juli 2008 heeft VOF Bleijenberg afwijzend gereageerd.
1.14 Bij brief van 30 mei 2008 heeft Heiploeg Bleyenberg Deuren aansprakelijk gesteld. Bij brieven van 25 juni 2008 en 3 juli 2008 heeft Bleyenberg Deuren de aansprakelijkheid afgewezen, waarbij zij heeft aangegeven dat de foutieve partij is aangeschreven.
2.1 Q. heeft ernstige gezondheidsschade opgedaan tijdens zijn werkzaamheden bij Heiploeg. Op weg naar zijn werkplek in het magazijn heeft hij zoals gebruikelijk gebruik gemaakt van de halfautomatische roldeur. Deze roldeur wordt geopend en gesloten door het geven van een ruk aan een koord. Q. maakte gebruik van het feit dan een collega de roldeur had geopend. Bij het passeren van de roldeur heeft hij zijn hoofd op heftige wijze aan de neergaande roldeur gestoten. Naar hij zich kan herinneren gebeurde dit nadat hij moest niezen en hij zijn hoofd weer omhoog deed. Nadat hij zijn hoofd had gestoten keek hij zijn collega Z. direct in de ogen. Omdat de hoofdwond bloedde heeft zijn leidinggevende, de heer X. (hierna: X.) de wond bekeken en geoordeeld dat er geen reden was het ziekenhuis te bezoeken. Q. heeft daarop zijn werk voortgezet ondanks dat hij direct na het ongeval hoofdpijn en een fluittoon ervoer. Ook in de dagen na het ongeval heeft hij gewerkt. De fluittoon verdween echter niet en Q. ging concentratie- en geheugenstoornissen ervaren. Tot de ziekmelding is er regelmatig overleg geweest met X. Dat het voorval heeft plaatsgevonden is gedurende de periode van ziekte nooit door Heiploeg betwist. De gezondheidsschade is ontstaan door het voorval, hiervan biedt Q. bewijs aan.
2.2 De deur voldeed niet aan de veiligheidseisen en werd niet periodiek onderhouden. Uit het R,I&E-rapport blijkt dat het scheiden van de loop- en voertuigpaden niet is aangegeven. Bovendien is er niet voor niets een loopdeur naarst de roldeur aanwezig. Tevens is er een gebrek aan instructie.
2.3 Door het ongeval is Q. arbeidsongeschikt geraakt en heeft als gevolg daarvan een behoorlijke inkomensdaling doorgemaakt van ongeveer € 350,00 netto per maand. Tevens is er verlies aan zelfwerkzaamheid en levensvreugde.
3. Het standpunt van Heiploeg
3.1 De betreffende roldeur is geleverd door Multideur B.V. en geïnstalleerd door Bleijenberg. De roldeur is periodiek onderhouden door Bleijenberg Industriedeuren en beschikt zowel over een onderloop- als een tussenloopbeveiliging. Hiervan heeft Heiploeg bewijs aangeboden. Verder is de roldeur handbediend. Naast de roldeur is voor de vluchtroute een loopdeur aanwezig. De route via de roldeur was voor Q. de gebruikelijke route naar zijn werkplek.
3.2 Primair betwist Heiploeg dat er een ongeval heeft plaatsgevonden. De verschillende verklaringen van Q. zijn tegenstrijdig, waardoor het onduidelijk is wat er zich precies heeft afgespeeld. Dat Q. zijn hoofd heeft gestoten aan de roldeur is niet door Z., X. dan wel een ander waargenomen. Anders dan Q. heeft gesteld heeft X. de hoofdwond niet bekeken of beoordeeld. Overigens zit er een rubberen rand onder de roldeur, waardoor het buitengewoon onaannemelijk is dat Q. een hoofdwond heeft opgelopen. Het BHV-formulier is later ingevuld naar aanleiding van hetgeen door Q. naar voren is gebracht. Uit dit formulier blijkt dat Q. geen melding heeft gemaakt van het voorval bij de bedrijfshulpverlening. Bij de ziekmelding heeft Q. geen melding gemaakt van het ongeval. Verder is Heiploeg pas twee jaar na het vermeende ongeval aansprakelijk gesteld.
3.3 Tinnitus komt vaker voor bij 50-plussers. Q. dient te bewijzen dat er causaal verband is tussen de klachten en het gestelde voorval. Tevens dient hij op grond van artikel 7:658 lid 1 BW te bewijzen dat hij enige schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden ten behoeve van Heiploeg. Pas daarna wordt aan de zorgplicht van Heiploeg toegekomen. Heiploeg heeft haar zorgplicht niet geschonden. Op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid dient de bijzondere regel van bewijslastverdeling van het tweede lid van artikel 7:658 BW achterwege te blijven.
3.4 Het is niet duidelijk wat de omvang van de inkomensdaling is. Verder is de immateriële schadevergoeding onvoldoende onderbouwd. De bewijslast hiervan ligt eveneens bij Q.
3.5 Heiploeg biedt getuigenbewijs aan van X. en Z. met betrekking tot het gestelde ongeval en [naam] met betrekking tot de technische werking van de roldeur.
4.1 Q. heeft gesteld dat hij ten gevolge van een ongeval met een roldeur in de fabriek van Heiploeg schade heeft geleden. De werknemer die op grond van artikel 7:658 lid 2 BW schadevergoeding vordert, zal dienen te stellen en zo nodig bewijzen dat hij schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden voor de werkgever, derhalve dat hij lijdt aan gezondheidsklachten welke door de omstandigheden op het werk kunnen zijn veroorzaakt.
4.2 Vast staat dat de betreffende roldeur voorzien is van een onderloop- en tussenloopbeveiliging. De roldeur wordt geopend en gesloten door aan een rood koord te trekken dat aan weerszijden van de roldeur hangt. Verder staat vast dat er naast de betreffende roldeur een loopdeur zit.
4.3 Heiploeg heeft (primair) betwist dat het ongeval heeft plaatsgevonden. Zij heeft aangevoerd dat Z. en X., respectievelijk een collega en de leidinggevende van Q., het voorval of de gevolgen daarvan niet hebben waargenomen.
4.4 In een door Heiploeg overgelegde schriftelijke verklaring van X. d.d. 9 december 2009 heeft X. verklaard niets te hebben gezien en tot de ziekmelding van Q. op 13 februari 2006 geen verandering in het functioneren van Q. te hebben opgemerkt. Bovendien is het volgens Heiploeg buitengewoon onaannemelijk dat Q. een hoofdwond heeft opgelopen aangezien de roldeur aan de onderkant voorzien is van een rubberen stootrand.
4.5 Q. heeft op verschillende momenten verklaringen gegeven omtrent de toedracht van het ongeval. De kantonrechter constateert dat deze verschillende verklaringen tegenstrijdigheden bevatten. Op het BHV-formulier - dat door Q. is ondertekend - is genoteerd dat de roldeur open stond op het moment dat hij er onderdoorliep, dat hij voorovergebogen liep en na een niesbui weer omhoog kwam waarbij hij zijn hoofd tegen de roldeur heeft gestoten. In het rapport van Andriessen & Geurst is eenzelfde lezing van het voorval weergegeven. Tijdens de voorlopige plaatsopneming en bij het voorlopig getuigenverhoor heeft Q. echter verklaard zich niet meer te herinneren of de deur al dan niet openstond. Verder heeft Q. bij de voorlopige plaatsopneming verklaard dat hij, indien de deur gesloten zou zijn geweest, zoals gebruikelijk aan het rode koord zou hebben getrokken om de roldeur te openen. Later heeft hij bij het voorlopig getuigenverhoor verklaard dat hij de loopdeur gebruikte indien de roldeur gesloten was.
4.6 Verder staat het door Q. gestelde letsel bestaande uit tinnitus, concentratie- en geheugenstoornissen niet vast. Q. heeft dit niet nader onderbouwd door bijvoorbeeld het overleggen van medische informatie. Tevens blijkt niet van causaal verband tussen het door Q. gestelde voorval op 23 januari 2006 en het door Q. gestelde letsel.
4.7 Naar het oordeel van de kantonrechter staat vooralsnog niet voldoende vast dat Q. in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade heeft geleden. Nu de werknemer op grond van artikel 7:658 lid 2 BW zal dienen te stellen en zo nodig bewijzen dat hij schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden voor de werkgever, zal aan Q., overeenkomstig zijn aanbod, een bewijsopdracht worden verstrekt.
4.8 Q. zal dienen te bewijzen dat hij op 23 januari 2006 schade heeft gelden tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden voor Heiploeg.
4.9 Slaagt Q. in dit bewijs, dan is Heiploeg in beginsel aansprakelijk, tenzij zij aantoont dat zij niet tekort is geschoten in haar zorgplicht zoals bedoeld in artikel 7:658 lid 1 BW.
4.10 De zaak zal worden verwezen naar de zitting van woensdag 5 januari 2011, op welke zitting Q. zich kan uitlaten omtrent de wijze waarop hij het hem opgedragen bewijs wenst te leveren. Voor het geval Q. getuigen wenst te laten horen, dient hij dan de namen van de te horen getuigen op te geven alsmede zijn verhinderdata in de periode van twee maanden volgende op die rolzitting. Heiploeg dient op deze rolzitting schriftelijk haar verhinderdata in deze periode op te geven. Indien een getuigenverhoor dient plaats te vinden, zal op die zitting een datum voor het verhoor worden vastgesteld.
4.11 Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5. Het standpunt van Heiploeg
5.1 VOF Bleijenberg, een professioneel bedrijf in bedrijfsdeuren en garagedeuren, heeft de roldeur geïnstalleerd en periodiek onderhouden. Zij heeft Heiploeg er nooit op gewezen dat de roldeur niet geschikt zou zijn om als loopdeur gebruikt te worden. Voor zover mocht komen vast te staan dat de roldeur niet goed zou hebben gefunctioneerd en niet voldeed aan de wettelijke vereisten, dan dient VOF Bleijenberg op grond van artikel 7:17 BW jo. 6:74 BW, subsidiair op grond van 6:162 BW de schade te vergoeden die Heiploeg daardoor lijdt. Subsidiair stelt Heiploeg dat VOF Bleijenberg hoofdelijk jegens Q. aansprakelijk is. Indien de roldeur in 2006 niet meer aan de wettelijke vereisten had voldaan had VOF Bleijenberg Heiploeg daarop moeten wijzen.
5.2 Uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel (hierna: KvK) volgt dat VOF Bleijenberg met ingang van 31 december 2005 is opgeheven. Bleyenberg Deuren (opgericht op 28 december 2005) zou de onderneming hebben overgenomen en in haar onderneming hebben ingebracht. Voor zover Bleyenberg Deuren de rechten en plichten heeft overgenomen van VOF Bleijenberg, dan geldt dat Bleyenberg Deuren op dezelfde gronden aansprakelijk is voor de schade van Q. als VOF Bleijenberg.
6. Het standpunt van Bleijenberg
6.1 Heiploeg heeft een eigen verantwoordelijkheid als werkgever waar het gaat om het instrueren van Q. over het gebruik van de roldeur, alsmede het toezicht daarop. Verder is de deur niet aan Heiploeg geleverd, maar aan een door haar ingeschakelde aannemer. De roldeur is ingekocht bij Multideur en vervolgens geleverd aan de bouwonderneming Meijering & Benus B.V. Deze laatste heeft Bleijenberg in 1998 opdracht gegeven voor het monteren van de roldeur. Er bestaat geen overeenkomst tussen Heiploeg en VOF Bleijenberg. Bleijenberg heeft jaarlijks voor het onderhoud van de betreffende roldeur gezorgd. Deze voldoet aan alle gestelde eisen en is geschikt voor normaal gebruik. Het ontbreken van een CE-markering betekent niet dat er sprake is van een ondeugdelijke deur. Voorts ontbreekt het causaal verband tussen het ontbreken van een onderhoudsrapport en/of gebruikshandleiding en de schade als gevolg van het vermeende voorval. Verder heeft Heiploeg niet tijdig geklaagd en was het voorval niet in redelijkheid voorzienbaar.
6.2 Bleijenberg heeft de onderneming per 1 januari 2006 verkocht aan Bleyenberg Deuren B.V. Onder de verkoop vallen tevens alle debiteuren, alle overgedragen goederen, schulden en rechtsverhoudingen.
7. Het standpunt van Bleyenberg Deuren
7.1 Primair heeft Bleyenberg Deuren aangevoerd dat zij geen partij is in dit geschil. De handelingen van voor 31 december 2005 zijn voor rekening en risico van VOF Bleijenberg. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat, nu zij pas op 30 mei 2008 aansprakelijk is gesteld, de vervaltermijn van 10 jaren verstreken is (artikel 6:191 lid 2 BW). De roldeur heeft altijd naar behoren gefunctioneerd, zodat Bleyenberg Deuren ook niet op grond van artikel 6:185 lid 1 BW aansprakelijk gehouden kan worden. De roldeur voldeed aan de daaraan (wettelijke) te stellen veiligheidseisen. Verder heeft Heiploeg niet tijdig gereclameerd nu het gestelde gebrek in januari 2006 bekend was, dan wel redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, en Bleyenberg Deuren pas in mei 2008 daarover is aangeschreven.
8.1 Gezien de bewijsopdracht die aan Q. is verstrekt in de hoofdzaak zal in de vrijwaringszaak elke verdere beslissing worden aangehouden.
laat Q. toe, om door alle middelen rechtens, speciaal door het horen van getuigen, te bewijzen:
feiten of omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat hij op 23 januari 2006 schade heeft geleden tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden voor Heiploeg;
verwijst de zaak naar de zitting van woensdag 5 januari 2011 te 11.00 uur, op welke zitting Q. zich kan uitlaten als onder overweging 4.8 aangegeven;
houdt iedere verdere beslissing aan.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van den Noort, kantonrechter, en op 8 december 2010 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.