ECLI:NL:RBGRO:2011:BP0104

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
7 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
122980/KG ZA 10-467
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rectificatie van onrechtmatige uitlatingen door een bekende Nederlander in weekblad Privé

In deze zaak vorderde eiser A, een voormalig chef-kok van De Vicarie B.V., rectificatie van onrechtmatige uitlatingen die door gedaagde B, een bekende Nederlander, in het weekblad Privé waren gedaan. De uitlatingen betroffen beschuldigingen die A in een negatief daglicht stelden, met als gevolg dat zijn eer en goede naam waren aangetast. De voorzieningenrechter oordeelde dat de uitlatingen onvoldoende steun vonden in het beschikbare feitenmateriaal en derhalve onrechtmatig waren. B had in een interview met een verslaggever van Privé onjuiste en grievende opmerkingen gemaakt over A, die niet met naam werd genoemd, maar door de context en beschrijvingen wel degelijk te herleiden was tot A. De rechter oordeelde dat B verantwoordelijk was voor de inhoud van het artikel, ondanks haar verweer dat zij niet op de hoogte was van de publicatie en dat de uitlatingen niet juist waren weergegeven. De voorzieningenrechter gelastte B om een rectificatie te plaatsen in Privé, met een dwangsom van € 5.000,00 voor elke week dat zij in gebreke bleef. Daarnaast werd B veroordeeld in de proceskosten van A. De uitspraak vond plaats op 7 januari 2011.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GRONINGEN
Sector civielrecht
zaaknummer / rolnummer: 122980 / KG ZA 10-467
Vonnis in kort geding van 7 januari 2011
in de zaak van
[A],
wonende te E,
eiser,
advocaat mr. M.M.J. Arts,
tegen
[B],
wonende te M,
gedaagde,
advocaat mr. A. Woertman.
Partijen zullen hierna A en B genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
• de dagvaarding;
• de door partijen in het geding gebrachte producties;
• de eiswijziging van A;
• de mondelinge behandeling;
• de door partijen in het geding gebrachte pleitnota’s.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. B is bestuurder en enig aandeelhouder van de besloten vennootschap Vicarie Holding B.V. Vicarie Holding B.V. is enig aandeelhouder van de besloten vennootschap De Vicarie B.V. De Vicarie B.V. exploiteert een restaurant te M.
Op 2 november 2010 is De Vicarie B.V. in staat van faillissement verklaard.
2.2. A is als chef-kok in dienst geweest van De Vicarie B.V. Sinds 21 juli 2010 was A arbeidsongeschikt.
2.3. B - zij geniet in Nederland bekendheid onder de artiestennaam X - heeft in november 2010 bezoek gehad van en gesproken met Y, die als verslaggever werkzaam is voor het weekblad Privé. Tijdens het gesprek is over het faillissement van De Vicarie B.V. gesproken. Y heeft B toen ook geconfronteerd met een e-mail van
14 oktober 2010, die aan het weekblad Privé was gericht en (kennelijk) afkomstig was van Z, voormalig werknemer van De Vicarie B.V. In de e-mail worden kritische kanttekeningen geplaatst bij (onder meer) de wijze waarop B leiding heeft gegeven aan het personeel van De Vicarie B.V.
2.4. Op 24 november 2010 is in Privé een door Y geschreven artikel verschenen waarin - voor zover hier van belang - het volgende staat geschreven:
(…) X twijfelt of ze wel openhartig kan zijn over wat haar echt zo dwars zit. “Het helpt niet meer, het faillissement is een vaststaand feit en ik weet niet of ik er verstandig aan doe heel open en eerlijk te zijn. Maar het waren niet alleen die twee punten die ik heb aangehaald, het slechte weer en de wegafsluiting die voor het faillissement hebben gezorgd. Nee, er is nog veel belangrijkere oorzaak, helaas. Pas twee weken geleden heb ik ontdekt wie deze ellende heeft veroorzaakt: een van mijn medewerkers. Als die persoon niet bij mij in dienast was geweest en de boel niet zo verziekt had, was het faillissement niet nodig geweest. Ik ga je niet vertellen welke functie hij had, maar ik kan je wel verzekeren dat het een van mijn naaste medewerkers was, die inzage had in bijna alles wat hier in het bedrijf gebeurde, een soort van rechterhand. Het is een man die al jaren achtereen bij verschillende bedrijven sporen van ellende heeft achtergelaten, zo heb ik later gehoord. En nu heeft hij dus bij mij toegeslagen. Vanaf het moment dat ik hem heb aangenomen, heeft hij een weloverwogen plan gehad: mij kapotmaken. Daar lag een hele bedoeling achter, hij wilde dit bedrijf voor een habbekrats overnemen, het liefst uit een failliete boedel.”
(…)
X zucht: ‘Erger nog hij had er al een investeerder voor. Heel subtiel is hij te werk gegaan. Zo wees hij alle boekingen die binnenkwamen, af, zowel telefonisch als per e-mail. De klanten kregen te horen dat we vol zaten of juist op de door hun aangevraagde dag gesloten waren, terwijl dat helemaal niet waar was.(…) Vanzelfsprekend ontkende hij, maar ik heb bewijs. En zo zijn er nog veel meer dingen die hij verstierd heeft. Natuurlijk kan ik aangifte doen, maar wat bereik ik daarmee?”
De angst zit diep bij X en al laat ze het niet merken, ze is bang voor represailles. “Ook bij die andere zaken waar hij op dezelfde manier te werk is gegaan, is hij nooit opgepakt of veroordeeld. Zij hadden wel aangifte gedaan, maar het werd zo weer geseponeerd. Op de dag dat ik heel emotioneel mijn medewerkers moest vertellen dat we dicht gingen en zij geen werk meer zouden hebben, meldde hij zich direct ziek. Even later kwam hij mijn woonkamer binnen en op dreigende toon riep hij: ‘Ik maak je kapot, helemaal kapot’. (…)
2.5. Bij brief van 22 november 2010 heeft A bij B geprotesteerd tegen een groot aantal in die brief vermelde uitlatingen van B in voormeld artikel in de Privé en gesteld dat deze uitlatingen van B onwaar zijn en dat de verwijten op hem over komen “als een dolk in de rug”. A heeft B verzocht en gesommeerd om binnen tien dagen na de datum van de brief zorg te dragen voor plaatsing van een in genoemde brief vermelde rectificatietekst in de Privé.
B heeft niet aan dit verzoek c.q. voormelde sommatie voldaan.
2.6. Wel heeft B in verband met de brief van A contact gehad met de Privé. De hoofdredacteur van Privé heeft bij e-mailbericht van 22 december 2010 het volgende aan B bericht: “Het spijt me dat je zoveel gedoe hebt na ons verhaal over een niet met naam genoemde medewerker, (-ster?) van je Vicarie. Ik erken dat we dit verhaal voor publicatie beter aan je hadden kunnen voorleggen opdat je eea had kunnen autoriseren. Dat dit niet is gebeurd, met deze voor jou kostbare gevolgen, betreur ik ten zeerste. (…)
3. Het geschil en de beoordeling daarvan
3.1. A vordert (na wijziging van eis) bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. B te gelasten de uitlatingen in het weekblad Privé van 24 november 2010 te rectificeren door middel van plaatsing in Privé ofwel (subsidiair) het dagblad de Telegraaf van de volgende rectificatietekst:
In het interview van Privé van 24 november 2010 heb ik mij onnodig kwetsend uitgelaten over een naaste medewerker van mij en tevens een aantal onwaarheden en onjuistheden over hem verteld. Zo klopt het niet dat deze naaste medewerker een weloverwogen plan heeft gehad om het bedrijf voor een habbekrats over te nemen, zo klopt het niet dat deze medewerker bij verschillende bedrijven een spoor van ellende heeft nagelaten en dat er tegen hem aangifte is gedaan. Ook klopt het niet dat hij boekingen heeft afgewezen en dat hij mijn zaak heeft gesaboteerd of dat hij mij heeft bedreigd. Ik heb deze uitlatingen gedaan omdat ik door het faillissement zeer emotioneel was. Ik besef dat ik mij hierdoor onnodig grievend heb uitgelaten jegens een medewerker die zich altijd goed heeft ingezet. Bij deze wens ik dat recht te zetten,
althans een in goede justitie te bepalen rectificatie, binnen 4 weken na de betekening van het in deze te wijzen vonnis, althans binnen een in goede justitie te bepalen termijn, een en ander op straffe van een dwangsom van € 100.000,00, althans van een in goede justitie te bepalen dwangsom, per dag of dagdeel per overtreding dat B na betekening van het in deze te wijzen vonnis in gebreke blijft daaraan te voldoen;
II. B te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 10.000,00 als voorschot van door hem geleden en te lijden schade, althans tot betaling van een in goede justitie te bepalen voorschot;
III. B te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2. A heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat nu B in het openbaar, via het weekblad Privé en via radio Noord, onwaarheden over hem heeft geuit en hem in een zeer kwaad daglicht heeft gesteld, zijn eer en goede naam is aangetast en B aldus jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld. Anders dan in het gewraakte artikel staat vermeld heeft hij, A, de bedrijfsvoering van De Vicarie niet belemmerd, geen klanten geweigerd of weggestuurd en evenmin doelbewust op een faillissement aangestuurd om het bedrijf vervolgens voor een laag bedrag over te nemen. Ook heeft hij B niet bedreigd, noch bij andere bedrijven een spoor van ellende achtergelaten.
Van de onware uitlatingen van B ondervindt hij schade, want hij wordt, alhoewel zijn naam niet uitdrukkelijk is vermeld in het artikel, daarop aangesproken door personen die het artikel hebben gelezen en hij kan nu niet meer aan de slag in de horeca. Volgens A is hij recent al een dienstbetrekking misgelopen omdat de beoogde werkgever kennis had genomen van het artikel waarin hij in een negatief daglicht is gesteld en van zijn diensten heeft afgezien. Gelet daarop is volgens A naast een rectificatie ook een voorschot op de door hem geleden en nog te lijden schade, waaronder immateriële schade, gerechtvaardigd.
3.3. B heeft tot haar verweer aangevoerd dat hetgeen in het betreffende artikel in Privé staat geschreven geen juiste weergave is van het - informele - gesprek dat met Y heeft plaatsgevonden. B wist niet dat van het gesprek een artikel zou worden gemaakt en de tekst is niet vooraf ter accordering of ter autorisatie aan haar voorgelegd. B kan zich ook niet vinden in de inhoud daarvan.
Gelet daarop kan zij, B, ook niet verantwoordelijk worden gehouden voor de inhoud van het betreffende artikel en valt niet in te zien dat zij onrechtmatig jegens A heeft gehandeld. Daar komt bij dat de naam van A in het artikel niet wordt genoemd en het artikel voor derden niet eenvoudig tot de persoon van A te herleiden is, te minder nu er ook nog andere mensen bij De Vicarie werkzaam waren.
Anders dan A stelt, hebben bepaalde onderdelen van het artikel overigens volgens B wel feitelijke grondslag. B heeft in dat verband gewezen op door haar overgelegde verklaringen waaruit blijkt dat A herhaaldelijk en ten onrechte klanten heeft geweigerd en dat zijn relatie met een voormalige werkgever gebrouilleerd is geraakt.
Indien in rechte mocht worden aangenomen dat sprake is van jegens A belastende mededelingen door B, leidt dat aldus niet zondermeer tot de slotsom dat de publicatie onrechtmatig is geweest.
B heeft voorts opgemerkt dat het niet in haar macht ligt om een eventuele rectificatie in Privé te plaatsen. Indien Privé haar medewerking daartoe weigert, kan zij niet aan een veroordeling voldoen. Al op deze grond behoort het gevorderde te worden afgewezen. De door A gevorderde schadevergoeding en de vereiste causaliteit tussen het artikel en de gepretendeerde schade is volgens B onvoldoende onderbouwd en de omvang van de schade wordt niet geconcretiseerd, zodat het gevorderde voorschot evenmin toewijsbaar is.
3.4. Zoals B ook heeft onderkend, bevat het ten processe bedoelde artikel in Privé een aantal negatieve uitlatingen over een voormalig medewerker van B bij De Vicarie.
Ofschoon de naam van A niet met zoveel woorden in het artikel is vermeld, acht de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk, gelet op de beschrijvingen in het artikel ( zoals “naast medewerker, die inzage had in bijna alles wat hier in het bedrijf gebeurde”) dat voor derden met enige kennis van De Vicarie aanstonds duidelijk is dat met de voormalige medewerker A wordt bedoeld. B heeft ook niet aangegeven wie er anders dan A mee bedoeld zou zijn.
3.5. Bedoelde negatieve uitlatingen, die het karakter van beschuldigingen hebben en hiervoor onder 2.4 zijn weergegeven, zijn in het artikel tussen aanhalingstekens geplaatst om kennelijk aldus aan te geven dat B wordt geciteerd. Ofschoon B heeft betoogd dat zij door de journaliste onjuist is geciteerd, dienen de betreffende uitlatingen naar het oordeel van de voorzieningenrechter voorshands wèl als van B afkomstig aan haar te worden toegerekend. B heeft met de betreffende journaliste gesproken, onder meer over het faillissement van De Vicarie, en het door de journaliste geschreven artikel gaat ook over het faillissement van dat bedrijf c.q. restaurant. Aannemelijk is dat de informatie derhalve van B afkomstig is. Gesteld noch gebleken is dat de journaliste ook nog andere personen over het faillissement heeft gesproken.
Wat hiervan ook zij, indien B van mening is dat zij onjuist zou zijn geciteerd, had het op haar weg gelegen en had van haar verwacht mogen worden dat zij bij Privé tegen het opnemen van die citaten zou hebben geprotesteerd. Niet gebleken is dat B dat heeft gedaan. Weliswaar heeft B een e-mailbericht van de hoofdredacteur van Privé, waaruit blijkt dat B contact met het weekblad heeft opgenomen maar daaruit blijkt niet van een scherp protest van B tegen de in het artikel opgenomen citaten.
3.6. Aan voormelde conclusie dat de uitlatingen voorshands aan B toegerekend dienen te worden, kan evenmin afdoen dat er geen sprake is geweest van een (formeel) interview en dat B niet vooraf de tekst van het artikel heeft geaccordeerd.
Van B, die een bekende Nederlander is en over wie met regelmaat in tijdschriften als Privé wordt gepubliceerd, mag worden verwacht dat zij weet, althans er rekening mee moet houden dat wanneer ze een gesprek voert met een bij haar op bezoek zijnde journaliste de door B verstrekte informatie of gedane uitlatingen in een artikel terecht kunnen komen. Het is dan ook aan B om vooraf invloed te bedingen op de wijze waarop haar woorden zouden kunnen worden afgedrukt.
3.7. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter vinden de aan B toe te rekenen negatieve uitlatingen en beschuldigingen aan het adres van A geen, althans onvoldoende steun in het beschikbare feitenmateriaal.
Weliswaar heeft B twee verklaringen overgelegd van klanten die niet terecht hebben gekund in het restaurant -ten aanzien van welke weigeringen A ter terechtzitting zijn uitleg heeft gegeven-, maar daaruit kan niet afgeleid worden dat A, zoals in het gewraakte artikel staat vermeld, alle boekingen die, telefonisch en per e-mail, binnenkwamen heeft afgewezen. Evenmin is ook maar enigszins aannemelijk gemaakt dat, zoals in het artikel ook is vermeld, het optreden van A de belangrijkste of mede-oorzaak van het faillissement zou zijn, dat A er vanaf het begin op uit zou zijn geweest het restaurant over te nemen, het liefst vanuit een faillissementssituatie, dat A B zou hebben bedreigd, en dat A bij verschillende bedrijven een spoor van ellende zou hebben achtergelaten.
3.8. Nu voormelde uitlatingen en beschuldigingen geen, althans onvoldoende steun vinden het beschikbare feitenmateriaal dienen die uitlatingen als onrechtmatig te worden aangemerkt. De uitlatingen zijn onnodig grievend voor A en tasten hem in zijn eer en goede naam aan.
3.9. Gelet op het voorgaande bestaat er grond B te veroordelen op haar kosten een rectificatie in het weekblad Privé te doen plaatsen. De voorzieningenrechter zal daarbij grotendeels de door A gevorderde rectificatietekst volgen met uitzondering van de laatste drie volzinnen. In plaats van die zinnen zal in de tekst opgenomen dienen te worden: “Bij vonnis in kort geding van 7 januari 2011 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen geoordeeld dat deze uitlatingen onvoldoende steun vinden in beschikbaar feitenmateriaal en derhalve onrechtmatig jegens de betreffende medewerker zijn”.
Aan voormelde veroordeling zal de voorzieningenrechter een dwangsom van EUR 5.000,00 verbinden voor iedere week dat B na betekening van dit vonnis in gebreke blijft met de plaatsing van voormelde rectificatie, zulks tot een maximum van EUR 100.000,00.
3.10. Voor toewijzing van het door A medegevorderde voorschot op schadevergoeding bestaat onvoldoende grond, nu A niet, althans onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat en welke schade hij door de onrechtmatige publicatie heeft geleden. A heeft aangevoerd dat hij al een dienstbetrekking heeft misgelopen vanwege het artikel in Privé en dat hij vreest dat hij niet meer aan de slag zal kunnen komen in de horeca, maar het een noch het ander heeft A gedocumenteerd onderbouwd.
3.11. B zal als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van A worden begroot op:
- dagvaardingskosten 87,93
- vast recht 255,00
- overige kosten -
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.158,93.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter
4.1. veroordeelt B om op haar kosten een rectificatie met de volgende inhoud te doen plaatsen in de eerst mogelijke weekeditie van Privé na betekening van het vonnis:
In het interview van Privé van 24 november 2010 heb ik - X - mij onnodig kwetsend uitgelaten over een naaste medewerker van mij en tevens een aantal onwaarheden en onjuistheden over hem verteld. Zo klopt het niet dat deze naaste medewerker een weloverwogen plan heeft gehad om het bedrijf voor een habbekrats over te nemen, zo klopt het niet dat deze medewerker bij verschillende bedrijven een spoor van ellende heeft nagelaten en dat er tegen hem aangifte is gedaan. Ook klopt het niet dat hij boekingen heeft afgewezen en dat hij mijn zaak heeft gesaboteerd of dat hij mij heeft bedreigd. Bij vonnis in kort geding van 7 januari 2011 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen geoordeeld dat deze uitlatingen onvoldoende steun vinden in beschikbaar feitenmateriaal en derhalve onrechtmatig jegens de betreffende medewerker zijn,
4.2. veroordeelt B om aan A een dwangsom te betalen van € 5.000,00 voor iedere week dat zij na betekening van het vonnis in gebreke blijft met de plaatsing van voormelde rectificatie, zulks tot een maximum van € 100.000,00,
4.3. veroordeelt B in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van A gevallen en begroot op € 1.158,93,
4.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.5. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. de Vroome en in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2011.
rh?