ECLI:NL:RBGRO:2011:BQ0740

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
24 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
459844 - CV EXPL 10-10839
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.Tj. Terpstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring en kennelijk onredelijk ontslag in arbeidsovereenkomst met Valtom Holding B.V.

In deze zaak heeft eiser Q. een vordering ingesteld tegen Valtom Holding B.V. en R. wegens kennelijk onredelijk ontslag. Q. was sinds 1983 in dienst van Z. Public Relations BV, een werkmaatschappij van Valtom. Op 17 juni 2009 verleende UWV Werkbedrijf toestemming aan Valtom om de arbeidsovereenkomst met Q. op te zeggen, waarna de opzegging op 18 juni 2009 werd bevestigd. Q. heeft op 22 april 2010 een verzoekschrift ingediend bij de kantonrechter, waarin hij Valtom en R. verzocht om schadevergoeding. De gedaagden hebben verweer gevoerd en gesteld dat Q. niet in dienst was van Valtom, maar van Z., en dat de verjaringstermijn voor de vordering was verstreken.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat Q. inderdaad in dienst was van Z. en dat de vordering tegen Valtom en R. niet ontvankelijk was. De rechter oordeelde dat de procedure niet tijdig was ingesteld, omdat het verzoekschrift niet aan Valtom en R. was gestuurd. De kantonrechter heeft verder geoordeeld dat de verjaringstermijn van zes maanden na het ontslag op 1 november 2009 was verstreken, en dat Q. niet had aangetoond dat Valtom en R. als werkgever konden worden aangemerkt. De vordering van Q. werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van Valtom en R.

Dit vonnis is uitgesproken door mr. R.Tj. Terpstra op 24 maart 2011, en de uitspraak vond plaats in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector kanton
Locatie Groningen
Zaak\rolnummer: 459844 \ CV EXPL 10-10839
Vonnis van 24 maart 2011
inzake
Q.,
wonende te Assen,
eiser, hierna Q. te noemen,
gemachtigde: mr. T.W.M. Jurna, advocaat te Groningen (Postbus 518, 9700 AM),
tegen
1. de besloten vennootschap Valtom Holding B.V.,
gevestigd en kantoorhoudend te 9723 CA Groningen, Rouaanstraat 5,
2. R.,
wonende te [postcode] Groningen, [adres],
gedaagden, hierna Valtom en R. te noemen,
gemachtigde: mr. R.H.G. Evers, als advocaat werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden (Postbus 230, 3830 AE).
PROCESGANG
1. Bij verzoekschrift, op de griffie binnengekomen op 22 april 2010, heeft Q. een vordering ingesteld tegen Valtom tot het betalen van schadevergoeding. Bij beschikking van 27 april 2010 heeft de kantonrechter de zaak verwezen naar de civiele rolzitting.
Bij exploot van 25 mei 2010 heeft Q. Valtom en R. opgeroepen om op de rolzitting van 3 juni 2010 te antwoorden op de vordering. Valtom en R. hebben verweer gevoerd.
Bij vonnis van 8 juli 2010 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen na antwoord gelast. De zitting is gehouden op 10 september 2010. Daarna hebben beide partijen een conclusie na comparitie van partijen genomen. Bij zijn conclusie heeft Q. zijn eis vermeerderd. Valtom en R. hebben daarop een conclusie van dupliek genomen.
Ten slotte is vonnis bepaald op grond van de processtukken.
OVERWEGINGEN
De feiten
2. De kantonrechter gaat uit van de navolgende feiten.
2.1. Q. is vanaf 1983 in dienst van een werkmaatschappij van Valtom, Z. Public Relations BV (hierna: Z.). Vanaf 1994 heeft Q. de functie van tekenaar gehad.
2.2. UWV Werkbedrijf heeft op 17 juni 2009 toestemming gegeven aan Valtom om de arbeidsverhouding met Q. op te zeggen. Met de brief van 18 juni 2009 hebben Valtom en Z. de arbeidsovereenkomst opgezegd tegen 1 november 2009.
2.3. Het verzoek van Q. om Valtom te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding op grond van kennelijk onredelijk ontslag, is op de griffie van het kantongerecht binnengekomen op 22 april 2010. Het verzoekschrift is door Q. niet eveneens aan Valtom gestuurd.
2.4. Valtom en de bestuurder van Valtom, R., hebben met het exploot van betekening en oproeping van 25 mei 2010 voor het eerst kennisgenomen van het verzoekschrift en de daarin opgenomen vordering van Q.
De standpunten van partijen
3. Q. stelt zich op het standpunt dat de gevolgen van de opzegging van de arbeidsovereenkomst voor hem te ernstig zijn vergeleken met de daarmee gediende belangen van Valtom en R. Q. wil een vergoeding van Valtom en R., berekend volgens de kantonrechtersformule.
In reactie op het verweer van Valtom en R. heeft Q. aangevoerd dat Valtom bij het UWV Werkbedrijf is opgetreden als werkgever. Ook de ontslagbrief van 18 juni 2009 is ondertekend door Valtom. Valtom is de bestuurder van Z.
Voor wat betreft het beroep op verjaring van Valtom en R. heeft Q. zich op het standpunt gesteld dat op grond van artikel 69 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) de procedure aanhangig is vanaf de indiening van het verzoekschrift in deze zaak, 22 april 2010. Die dag ligt voor de afloop van de verjaringstermijn.
4. Het verweer van Valtom en R. is dat Q. niet in dienst was van Valtom maar van Z. Het is ook Z. geweest die de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd. Verder hebben Valtom en R. gesteld dat de verjaringstermijn voor een vordering op grond van artikel 7:681 BW van zes maanden is verstreken. Na het ontslag op 1 november 2009 had de vordering moeten worden ingesteld voor 1 mei 2010. Het verzoekschrift is weliswaar voor 1 mei 2010 ontvangen door de griffie van het kantongerecht, maar is niet een daad van rechtsvervolging in de vereiste vorm. Ten slotte hebben Valtom en R. aangevoerd dat Q. het aan zichzelf te wijten heeft dat hij niet langer in dienst kon blijven. Q. heeft geen cursus willen volgen en heeft zich niet willen laten inwerken voor digitale tekenwerkzaamheden.
De beoordeling van het geschil
5. De kantonrechter is van oordeel dat Z. de werkgever is geweest van Q. Een vordering uit hoofde van kennelijk onredelijk ontslag moet daarom worden ingesteld tegen Z. Dat UWV Werkbedrijf in haar beslissing uitgaat van Valtom als werkgever maakt dit niet anders. UWV Werkbedrijf velt geen juridisch oordeel over wie de civielrechtelijke werkgever van Q. is. UWV Werkbedrijf beslist enkel of op de aangevoerde gronden een ontslagvergunning kan worden afgegeven. Overigens blijkt uit de stukken van de UWV procedure dat ook in die procedure en ook voor Q. duidelijk is geweest dat Z. de werkgever van Q. was.
6. Niet onmogelijk is dat besloten vennootschappen en/of natuurlijke personen met elkaar vereenzelvigd worden. Om in deze zaak tot dat oordeel te kunnen komen voor wat betreft Valtom, Z. en R., is door Q. onvoldoende gesteld.
7. De slotsom is dat de vorderingen van Q. ingesteld tegen Valtom en R. moeten worden afgewezen. Als de in het ongelijk te stellen partij zal Q. worden veroordeeld in de kosten van de procedure aan de kant van Valtom en R.
8. Ten overvloede is de kantonrechter van oordeel dat door Valtom en R. terecht een beroep op verjaring wordt gedaan. De bedoeling van de regels voor de verjaring en de stuiting is niet dat zaken tijdig aan de rechter worden voorgelegd. De bedoeling van die regels is dat de wederpartij zich realiseert dat er nog een vordering aanhangig gemaakt kan worden, dan wel zich mag realiseren dat dat niet meer zal gebeuren. In deze zaak mocht de wederpartij van Q. er van uitgaan dat er geen vordering op grond van artikel 7:681 BW meer bestond, omdat zij daarover van Q. niets had vernomen gedurende de verjaringstermijn van zes maanden na de ontslagdatum. Vast staat immers dat het deze procedure inleidende verzoekschrift niet tevens aan Valtom en/of R. is gestuurd.
Kort gezegd: de kantonrechter is van oordeel dat met artikel 69 Rv. wel processuele termijnen (die staan geregeld in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) maar niet verjaringstermijnen (die staan geregeld in het Burgerlijk Wetboek) kunnen worden hersteld.
BESLISSING
De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt Q. in de kosten van de procedure gevallen aan de kant van Valtom en R., die de kantonrechter begroot op € 600,00 voor het salaris van de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.Tj. Terpstra, kantonrechter, en op 24 maart 2011 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
typ: RTjT
coll: