RECHTBANK GRONINGEN
Sector kanton
Zaak\rolnummer: 494646 EJ VERZ 11-197
Beschikking van 25 maart 2011
de stichting Stichting Kostuumverhuur Groningen,
gevestigd te Groningen,
verzoekster, hierna Kostuumverhuur te noemen,
gemachtigde mr. G.N. Paanakker, advocaat te Groningen,
Q.,
wonende te [plaatsnaam],
verweerster, hierna Q. te noemen,
mr. B. van Dijk, advocaat te Groningen.
Kostuumverhuur heeft bij verzoekschrift, ter griffie ingekomen op 20 februari 2011, verzocht de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens gewichtige redenen in de zin van artikel 7:685 Burgerlijk Wetboek.
Q. heeft op 9 maart 2011 een verweerschrift ingediend. Primair vraagt zij het verzoek af te wijzen, subsidiair maakt zij aanspraak op een vergoeding.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 maart 2011. Partijen (Kostuumverhuur vertegenwoordigd door mevrouw Z., lid van het stichtingsbestuur en directeur van Kostuumverhuur) en hun gemachtigden zijn ter zitting verschenen, waar zij hun wederzijdse standpunten (nader) uiteen hebben gezet. De gemachtigde van Kostuumverhuur heeft pleitaantekeningen overgelegd. Van het verhandelde is door de griffier aantekening gehouden.
De uitspraak is bepaald op heden.
1. Als gesteld en erkend, dan wel niet (gemotiveerd) weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud van de overgelegde producties staat het volgende vast.
1.1. Q., geboren op 16 november 1954, is op 21 april 1999 bij Kostuumverhuur in dienst getreden. Zij is laatstelijk werkzaam in de functie van medewerkster verhuur tegen een salaris van € 1.038,73 bruto per maand exclusief vakantietoeslag.
1.2. De stichting heeft drie bestuursleden.
1.3. Op 19 april 2010 heeft Q. zich ziekgemeld.
1.4. Op 2 juni 2010 is er een plan van aanpak opgesteld voor de re-integratie van Q. Daarin staat onder andere het volgende vermeld:
“- Oorzaak van het verzuim: reële medische klachten.
- Einddoel: werkhervatting in de eigen functie.
- Eindconclusie: Haar werk is in deze wel een uitlokker maar geen oorzaak. Knelpunten die van invloed zijn op de re-integratie: de (algemene) organisatie van haar werk, inzetbaarheid van personeel, het solistisch moeten werken, het gemis aan uitdagingen.”
1.5. De bedrijfsarts heeft geadviseerd de werkgerelateerde oorzaken aan te pakken door middel van driegesprekken tussen Z., Q. en een consulente van de Arbodienst. Deze gesprekken hebben plaatsgevonden op 15 juli 2010 en 18 augustus 2010 en zijn mede op advies van de consulente beëindigd aangezien voortzetting volgens haar niet zinvol was.
1.6. De bedrijfsarts schrijft op 17 september 2010 dat sprake was van een gemaskeerd arbeidsconflict.
1.7. Op 22 september 2010, 29 september 2010, 13 oktober 2010 en 10 december 2010 zijn er op advies van de bedrijfsarts mediationgesprekken geweest. Deze gesprekken hebben niet tot een oplossing geleid.
1.8. Bij brief van 22 januari 2011 heeft Kostuumverhuur zich gewend tot de bedrijfsarts en heeft zij te kennen gegeven dat zij nog steeds uitvoering wil geven aan de re-integratie en dat Q. na herstel kon terugkeren op de werkplek.
1.9. De bedrijfsarts heeft op 26 januari 2011 aan Kostuumverhuur bericht dat Q. die dag op het spreekuur is geweest. Verder geeft de bedrijfsarts aan dat op grond van de richtlijn arbeidsconflicten er sprake is van een arbeidsconflict: Twee individuen, een individu en een groep of twee groepen, binnen de grenzen van een arbeidsorganisatie, hebben een arbeidsconflict als tenminste één van de partijen vindt dat de andere partij haar dwarsboomt of ergert. Dit kan betrekking hebben op arbeidsinhoud, arbeidsverhoudingen, arbeidsomstandigheden of arbeidsvoorwaarden. Ook geeft de bedrijfsarts aan dat Q. nu arbeidsongeschikt is op andere dan strikt medische gronden. De arts heeft Kostuumverhuur geadviseerd juridische hulp in te schakelen voor een oplossing van het arbeidsconflict.
1.10. De brieven van 22 januari 2011 en 26 januari 2011 zijn door de vorige gemachtigde van Q. en de gemachtigde van Kostuumverhuur besproken.
Het standpunt van Kostuumverhuur
2. Tussen partijen heeft altijd een goede werkrelatie bestaan. Tijdens de driegesprekken is duidelijk geworden dat Q. kritiek heeft op de personele bezetting en haar beloning. Bij Kostuumverhuur is alles strak georganiseerd en er is geen sprake (geweest) van te weinig personeel. Q. heeft nooit minder verdiend dan haar collega's. Kostuumverhuur kan haar qua beloning niets anders bieden. Gedurende de gesprekken en ook tijdens de mediation is getracht nader tot elkaar te komen. Vastgesteld moet worden dat de verrichte inspanning geen resultaat heeft opgeleverd. Q. heeft steeds te kennen gegeven niet terug te willen keren bij Kostuumverhuur. Kostuumverhuur ziet geen mogelijkheden om nog tot verbetering van de arbeidsrelatie te komen, mede gelet op de verwijten van Q. die aan het adres van Kostuumverhuur zijn gedaan.
3. De grond voor beeindiging ligt in de risicosfeer van Q. Zij is niet bereid haar werkzaamheden te hervatten onder de gegeven omstandigheden. Van die omstandigheden treft Kostuumverhuur geen verwijt. Daarom dient er geen vergoeding te worden toegekend. Ook de financiele positie van Kostuumverhuur laat dat niet toe.
4. Q. geeft aan altijd met veel plezier binnen Kostuumverhuur te hebben gewerkt. Zij is in april 2010 uitgevallen wegens klachten van overspannenheid. Zij is hiervoor nog steeds onder behandeling. De klachten zijn veroorzaakt door frustraties over de gang van zaken binnen Kostuumverhuur. Zo is een functie van een andere medewerker verhuur in 2007 na haar vertrek niet ingevuld. De werkdruk is daardoor toegenomen. Ook heeft Q. moeite met de wijze waarop het personeel wordt ingezet en met de organisatie van haar werk. Een terugkerend punt tussen partijen is dat Q. vindt dat zij te weinig betaald krijgt.
5. Tijdens de mediationgesprekken is al in een vroeg stadium aangegeven door Kostuumverhuur dat zij niet met Q. door wilde gaan. Kostuumverhuur heeft niet aan haar re-integratieverplichtingen voldaan. Er is niet gekeken naar re-integratie via het tweede spoor. Q. had hier juist baat bij vanwege haar leeftijd en ervaring.
6. Q. is van mening dat het verzoek moet worden afgewezen. Zij wil terugkeren bij Kostuumverhuur, mits er nadere afspraken worden gemaakt. Wanneer de arbeidsovereenkomst toch wordt ontbonden verzoekt zij om een vergoeding op basis van de kantonrechtersformule met een correctiefactor van 1,5. Niet gebleken is dat het toekennen van een vergoeding leidt tot financiële problemen aan de zijde van Kostuumverhuur.
7. De kantonrechter heeft zich ervan vergewist dat het verzoek geen verband houdt met de ziekte van Q., noch met het bestaan van een ander opzegverbod.
8. Naar het oordeel van de kantonrechter blijkt uit de stellingen van partijen en de door hen in het geding gebrachte stukken voldoende dat hun verhouding zodanig verstoord is geraakt dat een vruchtbare samenwerking niet meer tot de mogelijkheden behoort.
9. Partijen verschillen van mening over de wijze waarop Kostuumverhuur haar organisatie heeft ingericht. Q. klaagt over de personele bezetting, de wijze waarop het werk is georganiseerd en het salaris. Na de ziekmelding van Q. is getracht in de driegesprekken en tijdens de mediation die punten waarvan Q. vindt dat ze oorzaken van haar arbeidsongeschiktheid zijn, te bespreken en indien mogelijk daar oplossingen voor te zoeken. Dat is niet gelukt. Er is nu geen sprake van arbeidsongeschiktheid. Er bestaat een arbeidsconflict vanwege de verschillende zienswijzen op de organisatie binnen Kostuumverhuur.
10. De kantonrechter is van oordeel dat het de vrijheid van een ondernemer is om de onderneming zo in te richten en te exploiteren als haar goeddunkt. De door Q. gewenste oplossingen voor het conflict zoals meer personeel en een hogere beloning zijn niet mogelijk. Op dit punt is een impasse ontstaan want verandering en nadere afspraken zijn voor Q. essentieel voor haar terugkeer. Kostuumverhuur kan haar echter niets anders aanbieden en er zijn geen alternatieve functies binnen de organisatie. Partijen zijn onder begeleiding met elkaar in gesprek geweest, wat niet tot een resultaat heeft geleid. Ook tijdens de mondelinge behandeling is niet gebleken dat partijen in staat zijn het tij te keren en tot een oplossing zullen komen. Een tweedespoortraject is niet aan de orde, nu Q. kan re-integreren in haar eigen functie doch dit niet wenst als er geen nadere afspraken worden gemaakt. De kantonrechter vindt dat Q. niet het recht heeft zich op die wijze en in die mate met het beleid van de ondernemer te bemoeien. Daarmee is er voor de kantonrechter een voldoende gewichtige reden om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden met ingang van de hierna in het dictum te vermelden datum.
11. Gezien het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat de thans ontstane situatie in overwegende mate in de risicosfeer van Q. ligt. Daarom is er geen aanleiding om de ontbinding gepaard te laten gaan van een vergoeding.
12. De kantonrechter ziet op grond van de omstandigheden van het geval aanleiding om de proceskosten aldus te compenseren dat iedere partij de eigen kosten draagt.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 1 april 2011 op grond van gewichtige redenen bestaande in een verandering van de omstandigheden;
compenseert de proceskosten aldus dat partijen de eigen kosten dragen.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.Tj. Terpstra, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 maart 2011 in aanwezigheid van de griffier.