ECLI:NL:RBGRO:2011:BQ2462

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
13 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
455875 - CV EXPL 10-8828
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.R. van Baak-Klijnsma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing beroep op artikel 128 lid 2 Rv in arbeidsgeschil tussen werknemer en twee werkgevers

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Groningen op 13 april 2011, heeft eiser Q. een vordering ingesteld tegen twee gedaagden, te weten de besloten vennootschappen Industrial Modulair Piping Assemble Systems (IMPAS) B.V. en Marine Service Holding B.V. (MSH). De procedure betreft een arbeidsgeschil waarin Q. stelt dat hij niet helder heeft welke vennootschap zijn daadwerkelijke werkgever is. Hij heeft beide vennootschappen gedagvaard en verzoekt de kantonrechter om hen hoofdelijk te veroordelen tot betaling van achterstallig loon, vermeerderd met wettelijke verhoging, wettelijke rente en kosten.

Tijdens de procedure is vastgesteld dat het faillissement van IMPAS op 23 november 2010 is uitgesproken, waardoor de procedure tegen deze vennootschap van rechtswege is geschorst. Q. heeft aangevoerd dat MSH geen conclusie van antwoord heeft genomen en dat haar recht om verweer te voeren is vervallen. De kantonrechter heeft overwogen dat, hoewel MSH zich niet heeft verdedigd, de vordering tegen haar niet toewijsbaar is omdat er van moet worden uitgegaan dat MSH de vordering betwist. De kantonrechter heeft de zaak verwezen naar de rol voor conclusie van repliek aan de zijde van MSH.

De kantonrechter heeft in zijn beslissing bevestigd dat de procedure tegen IMPAS is geschorst en dat de zaak tegen MSH verder behandeld zal worden. De verdere beslissing is aangehouden, wat betekent dat de rechter op een later moment zal oordelen over de vordering van Q. tegen MSH. Dit vonnis is uitgesproken door mr. G.R. van Baak-Klijnsma, kantonrechter, en is openbaar gemaakt op 13 april 2011.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector kanton
Locatie Groningen
Zaak\rolnummer: 455875 \ CV EXPL 10-8828
Vonnis d.d. 13 april 2011
inzake
Q.,
wonende te [plaatsnaam],
eiser,
gemachtigde mr. J. Keizer, advocaat te Groningen
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Industrial Modulair Piping Assemble Systems (IMPAS) B.V., gevestigd en kantoorhoudende te 9608 PD Westerbroek, Scheepswervenweg 2,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Marine Service Holding B.V., eveneens gevestigd en kantoorhoudende te 9608 PD Westerbroek, Scheepswervenweg 2,
gedaagden,
gemachtigde mr.drs. M.P.C. Breeuwer, advocaat te Assen,
PROCESGANG
De bij tussenvonnis van 30 juni 2010 bevolen comparitie heeft plaatsgevonden op 16 november 2010 tegelijkertijd met de comparities in een aantal andere zaken. Aanwezig waren in deze zaak eiser Q., namens de gedaagden de algemeen directeur Z. en de P & O functionaris [naam] en de gemachtigden van partijen. De kantonrechter heeft na toelichting door partijen de behandeling ter terechtzitting gesloten en de zaak verwezen naar de rol voor conclusie van repliek aan de zijde van Q.
Q. en gedaagde sub 2, hierna te noemen MSH, hebben een akte genomen waarna opnieuw vonnis is bepaald.
OVERWEGINGEN
1. In verband met het vertrek van de kantonrechter die de zaak voordien heeft behandeld wordt de behandeling van de zaak door een andere kantonrechter voortgezet.
2. Bij vonnis van deze rechtbank van 23 november 2010 is het faillissement van gedaagde sub 1, IMPAS, uitgesproken zodat deze procedure, voor zover tegen IMPAS gericht, van rechtswege is geschorst op grond van artikel 29 Faillissementswet.
2. Q. stelt dat MSH zich wel heeft gesteld, maar geen conclusie van antwoord heeft genomen. Hij wijst erop dat ingevolge artikel 128 lid 2 Rv een gedaagde zijn met redenen omklede conclusie van antwoord op de eerste of door de rechter nader te bepalen roldatum moet nemen en dat hij op grond van artikel 128 lid 3 Rv alle excepties en zijn antwoord ten principale tegelijkertijd naar voren moet brengen op straffe van verval van de niet aangevoerde excepties en, indien niet ten principale is geantwoord, van het recht om dat alsnog te doen.
Nu MSH in dit geding geen verweer heeft gevoerd op de daartoe bepaalde roldatum is volgens Q. haar recht vervallen om dat alsnog te doen in het verloop van deze procedure.
In casu is er sprake van een tweedelig geding met betrekking tot door Q. tegen twee gedaagden ingestelde vorderingen, derhalve een geval van zogenaamde subjectieve cumulatie. Het betreffen twee naast elkaar lopende procedures/vorderingen die door middel van één dagvaarding zijn ingesteld. Het geding tussen Q. en MSH is van rechtswege geschorst. Het geding tussen Q. en MSH verkeert, gezien het bepaalde in artikel 128 lid 3 Rv, echter in staat van wijzen. Dat brengt mee dat de vordering die door Q. tegen MSH is ingesteld als niet weersproken of niet betwist integraal kan worden toegewezen.
3. MSH stelt in haar akte - voor zover hier van belang - dat, zoals ook al expliciet ter comparitie van partijen uitdrukkelijk is aangegeven, alles wat door IMPAS in de conclusie van antwoord of bij de comparitie is gesteld ook door MSH wordt gesteld.
4. Q. heeft zowel IMPAS als MSH gedagvaard. In verband daarmee heeft hij in zijn dagvaarding het volgende gesteld:
"Het is voor Q. niet helder welke vennootschap nu zijn daadwerkelijke juridische werkgever is. Hij is blijkens zijn arbeidsovereenkomst in dienst getreden bij Marine Service, maar blijkens zijn salarisspecificaties ontvangt hij zijn loon van IMPAS. Verder wordt hij over de aangelegenheid betreffende zijn loon (zie hierna) aangeschreven door IMPAS en ook door Marine Service. Q. meent dat deze gecreëerde onduidelijkheid hem in redelijkheid niet zou mogen worden tegengeworpen. Hij dagvaardt in deze procedure dan ook beide als juridisch werkgever in aanmerking komende vennootschappen en zal de kantonrechter verzoeken beide vennootschappen hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de hierna te formuleren vordering, des dat de één betalend, de ander zal zijn bevrijd."
Mr. drs. Breeuwer heeft zich bij faxbericht van 3 mei 2010 gesteld voor beide gedaagden. Nadat aanvankelijk uitstel was gevraagd is op 23 juni 2010 een conclusie van antwoord genomen waarop alleen de naam van gedaagde sub 1, IMPAS, staat vermeld. In de eerste alinea van die conclusie wordt het volgende gesteld:
" Q. was en is nog steeds in dienst van IMPAS; IMPAS B.V. is zijn werkgever en zijn salaris wordt ook door IMPAS betaald."
De kantonrechter die de zaak destijds behandelde heeft, hoewel alleen de naam van IMPAS op de conclusie staat vermeld, deze klaarblijkelijk aangemerkt als mede namens MSH genomen. Bij tussenvonnis van 30 juni 2010 is immers, onder overweging dat de kantonrechter het gelet op het verweer van de gedaagde partijen van belang acht dat partijen mondeling nadere inlichtingen verschaffen over het geschil, een comparitie van partijen gelast.
Ter gelegenheid van de comparitie is vervolgens zowel IMPAS als MSH verschenen en wel vertegenwoordigd door de heer Z., algemeen directeur van beide vennootschappen. Uit de aantekeningen van de griffier blijkt dat met name inhoudelijk is gesproken over de vordering van Q. Hoewel uit de aantekeningen blijkt dat ook aan de orde is geweest wie van de beide vennootschappen als werkgever moet worden beschouwd, blijkt uit niets dat toen door Q. de stelling is geponeerd dat de vordering tegen MSH, bij gebrek aan het voeren van verweer, voor toewijzing gereed lag. Op verzoek van Q. is de zaak vervolgens verwezen naar de rol voor conclusie van repliek.
Nu er, gezien het voorgaande, van moet worden uitgegaan dat MSH de vordering van Q. betwist, is deze nu niet toewijsbaar. Dat neemt niet weg dat Q., hoewel de procedure tegen IMPAS is geschorst, voort kan procederen tegen MSH. Hij heeft bij dagvaarding gevorderd IMPAS en MSH te veroordelen tot betaling van achterstallig loon vermeerderd met wettelijke verhoging, wettelijke rente en kosten. Hij zal daarom in deze procedure aannemelijk moeten maken dat hij recht heeft op de door hem gevorderde bedragen en dat MSH tot de betaling daarvan, als werkgever, gehouden is.
De zaak wordt verwezen naar de rol van 11 mei 2011 voor conclusie van repliek aan de zijde van MSH.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
BESLISSING
De kantonrechter:
verstaat dat deze procedure, voor zover gericht tegen IMPAS, van rechtswege is geschorst;
verwijst de zaak, voor zover betreft de vordering tegen MSH, naar de rol van 11 mei 2011 voor conclusie van repliek aan de zijde van Q.;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.R. van Baak-Klijnsma, kantonrechter, en op 13 april 2011 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
typ: GvB