ECLI:NL:RBGRO:2011:BQ4790

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
11 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
120930-JE RK 10-757
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging uithuisplaatsing en onderzoek naar opvoedkundige capaciteiten van ouders

In deze zaak heeft de kinderrechter op 11 mei 2011 een beschikking gegeven met betrekking tot de verlenging van de uithuisplaatsing van de minderjarigen [kind 1] en [kind 2]. De ouders, die belast zijn met het gezag over de kinderen, hebben verzocht om de verlenging van de uithuisplaatsing af te wijzen en om de kinderen in een 24-uurs voorziening bij de Amerpoort te plaatsen. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren op 3 mei 2011, waarbij de ouders en hun advocaat, mr. M. Schlepers, aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de William Schrikker Groep Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (WSJ). De WSJ heeft aangegeven dat de kinderen goed gedijen in het pleeggezin en dat er geen aanwijzingen zijn voor hechtingsproblematiek of psychiatrische stoornissen. De ouders hebben echter aangegeven dat zij openstaan voor onderzoek naar hun pedagogische capaciteiten en dat zij hard werken aan hun situatie om de kinderen weer thuis te kunnen plaatsen.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat er geen duidelijkheid is over de opvoedingsmogelijkheden van de ouders en dat er een onderzoek nodig is om te bepalen of zij in staat zijn om de kinderen op een verantwoorde manier op te voeden. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 11 november 2011, met de opdracht aan de WSJ om binnen drie maanden te rapporteren over de voortgang van het onderzoek naar de ouders. De beslissing is genomen in het belang van de kinderen, die momenteel goed functioneren in hun pleeggezin. De kinderrechter benadrukt dat beslissingen die door enkel tijdsverloop worden bepaald, vermeden moeten worden en dat er zo snel mogelijk duidelijkheid moet komen over de opvoedingsmogelijkheden van de ouders.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Civielrecht
zaaknr.: 120930/JE RK 10-757
beschikking kinderrechter d.d. 11 mei 2011
inzake
* [kind 1], geboren te [geboorteplaats] [in 2004],
* [kind 2], geboren te [geboorteplaats] [in 2006],
kinderen van:
[vader] (juridische vader),
wonende te [adres],
en
[moeder],
wonende te [adres].
De ouders zijn belast met het gezag over voornoemde minderjarigen.
PROCESGANG
De kinderrechter heeft op 26 oktober 2010 een beschikking gegeven.
Op 18 april 2011 is ter griffie een brief van de WSJ ontvangen.
Op 20 april 2011 is ter griffie een brief met een viertal produkties/bijlagen ontvangen van mr. M. Schlepers namens de ouders.
Op 29 april 2011 is ter griffie een brief met één bijlage ontvangen van mr. M. Schlepers.
De kinderrechter heeft de behandeling van de zaak voortgezet ter terechtzitting met gesloten deuren van 3 mei 2011.
Gehoord daarbij: de beide ouders, bijgestaan door mr. M. Schlepers, alsmede mevrouw E.M.J. Coolen, namens de WSJ.
Via de WSJ is als tolk opgeroepen en verschenen mw. M.E. Mathilda (tolkennr. 2288); en voor moeder is mw. Lokai van de Stichting Andersom (thuisbegeleiding) verschenen.
OVERWEGINGEN
Bij beschikking d.d. 26 oktober 2010 is de termijn van de ondertoezichtstelling van voornoemde minderjarigen verlengd met een jaar ingaande 11 november 2010.
Voorts is bij voormelde beschikking de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd met ingang van 11 november 2010 voor de duur van zes maanden -tot 11 mei 2011- en is de beslissing omtrent de voor langere duur verzochte machtiging aangehouden in afwachting van de resultaten van het onderzoek van de kinderen en in afwachting van nadere rapportage door de WSJ.
De kinderrechter neemt hier over hetgeen is overwogen en beslist in haar voormelde beschikking.
Standpunt van de WSJ
De ouders geven via de stichting MEE aan dat zij met het hele gezin in een 24-uurs voorziening voor begeleid wonen zouden willen gaan wonen (de Amerpoort).
De WSJ is van mening dat opname in een ouder-kindgroep niet aan de orde is omdat de kinderen een grote vooruitgang laten zien in het pleeggezin; daarnaast wordt de wens van ouders niet ondersteund door het onderzoek van Accare.
Het gaat momenteel goed met de kinderen op school. [kind 1] is er populair en laat de laatste weken geen gedragsproblemen meer op school zien.
Anders dan in het begin gaat het erg goed met de kinderen in het pleeggezin.
[kind 1] heeft meer vriendjes doordat zijn gedrag is veranderd. Hij maakt zich minder zorgen om zijn zusje en is meer kind. Hij vindt het heerlijk om buiten te spelen. Op school is hij leergierig en luistert beter. Beide kinderen slapen beter en hebben niet of nauwelijks nog last van nachtmerries.
[kind 2] kan nu beter spelen met speelgoed. In plaats van dingen stuk te maken kan ze nu rustig aan tafel met iets spelen. Ze luistert beter naar pleegouders. Ook op de peuterspeelzaal gaat het beter in de omgang met andere kinderen.
De intensieve begeleiding die de pleegouders geven bestaat uit het geven van structuur, voorspelbaar zijn, aanwezig zijn, rustig benaderen, even apart nemen en uitleggen wat er van de kinderen gevraagd wordt, concreet zijn en op emotioneel gebied niet overvragen.
Er dient steeds een korte lijn te zijn die maakt dat de kinderen weten dat de pleegouders hun zien. Als ze die lijn kwijt zijn, geraken ze weer in hun ongeremdheid en zijn ze hun totale veiligheid kwijt.
Dit betekent dat de pleegouders zeer veel moeten investeren in het vorenstaande om een zo veilig mogelijk klimaat voor deze kinderen te scheppen zonder dat dit benauwend werkt.
Wat zorgen baart is de reactie van de kinderen op hun naam. Als de kinderen bij hun naam genoemd worden reageren ze terug met de woorden van "niet slaan"of "ik krijg toch geen straf". De pleegouders gaan hier met de kinderen over in gesprek en leggen veel uit op hun niveau.
Ter zitting heeft de WSJ haar standpunt toegelicht en aangevuld.
Sinds januari 2011 is de huidige gezinsvoogdes bij het gezin betrokken. De contacten met ouders zijn wisselend. Hoewel er begrip is voor de emoties van, met name, moeder, lijkt het alsof de WSJ geen goed kan doen. Moeder kan vanuit haar emotie vijandig richting pleegouders reageren. De kinderen merken dat en dat is niet goed voor ze. De pleegouders zijn professioneel en sinds een paar maanden gaat het goed met de kinderen. De ouders doen erg hun best om de omgangsmomenten leuk te maken.
Met betrekking tot het ter zitting door de advocaat van moeder geopperde onderzoek naar haar pedagogische mogelijkheden is met moeder een gesprek geweest waaruit bleek dat ze daarvoor open staat. De WSJ betwijfelt of een gezinsopname in een 24-uurs setting, zoals door moeder gewenst, in het belang van de kinderen is. Moeder dient eerst aan zich zelf te werken. Indien een thuisplaatsing van de kinderen een optie is, dan zal daar stapsgewijs gevolg aan dienen te worden gegeven. Een thuisplaatsing van de kinderen op dit moment is wel in het belang van moeder, maar niet in dat van de kinderen.
De WSJ is van mening dat vader een goed tegenwicht aan moeder haar emoties kan bieden. Hij is rustig en hij gaat goed en op een leuke, hartverwarmende, manier met de kinderen om.
De WSJ kan (ter zitting) niets zeggen over de mogelijkheden van een "kort" durend onderzoek naar de pedagogische mogelijkheden van de ouders; de mogelijkheid naar een dergelijk onderzoek zal onderzocht moeten worden.
Standpunt van de ouders
De beide kinderen zijn door Accare onderzocht, uit welke onderzoeken duidelijk naar voren komt dat er bij hen geen sprake is van hechtingsproblematiek -de grond voor de uithuisplaatsing van de kinderen- en/of van psychiatrische problematiek. In de aanvullende informatie van de WSJ wordt daar met geen woord over gerept. De ouders zijn aangemeld bij de Amerpoort te Utrecht voor een 24-uurs opname met de kinderen; zij wensen daar graag voor in aanmerking te komen, maar de WSJ wil er niet aan. Een dergelijke opname zou recht doen aan de intentie van de kinderrechter dat de kinderen niet zodanig lang in het pleeggezin dienen te verblijven dat ze niet meer teruggeplaatst kunnen worden. De ouders werken hard aan zichzelf door middel van cursussen, ter adstructie waarvan door de advocaat van de ouders produkties in het geding zijn gebracht. De ouders hebben deelgenomen aan inburgeringscursussen. Vader volgt een opleiding en doet vrijwilligerswerk en moeder wil zich daar eveneens voor inzetten omdat ze actief wil inburgeren en zich de Nederlandse taal verder machtig wil maken. Moeder heeft één keer deelgenomen aan de cursus omgaan met lastig gedrag, maar heeft de cursus Peuter in zicht afgerond. Moeder kan ter zitting goed de inhoud van het geleerde op de cursus reproduceren. Moeder heeft feitelijk geen tolk (meer) nodig. Moeder onderneemt veel (eigen) initiatieven om met behulp van hulpverlening haar situatie te veranderen en kansen te creëren om de kinderen thuisgeplaatst te krijgen. Alle ingezette hulpverlening heeft moeder zelf geïnitieerd, de WSJ heeft ouders geen hulpverlening aangeboden.
De WSJ is niet voornemens om onderzoek met betrekking tot moeder/ouders te doen om de mogelijkheid te bekijken of zij met begeleiding de opvoeding en verzorging van de kinderen zelf ter hand kunnen nemen. Ook onderzoekt de WSJ de thuissituatie van ouders niet.
Moeder heeft de WSJ regelmatig gevraagd aan welke concrete voorwaarden zij dient te voldoen om de kinderen thuisgeplaatst te krijgen. Moeder staat open voor een onderzoek naar haar pedagogische mogelijkheden. De WSJ stelt echter alles in het werk om de kinderen uit huis geplaatst te houden. In dit licht is een verlenging van de uithuisplaatsing in strijd met art. 8 EVRM. Namens de ouders wordt verzocht de verlenging van de uithuisplaatsing af te wijzen, subsidiair de kinderen met de ouders in de Amerpoort te doen plaatsen, meer subsidiair toe te werken naar een faseerde thuisplaatsing na het lopende schooljaar van de kinderen met hulpverlening in de thuissituatie.
Beoordeling
De kinderrechter stelt vast dat het psychologisch onderzoek van de kinderen zoals overwogen in haar beschikking van 26 oktober 2010 inmiddels heeft plaatsgevonden. Reden voor dat onderzoek was onder meer het vermoeden van de WSJ van hechtingsproblematiek bij beide kinderen.
Uit het onderzoek zijn geen aanwijzingen voor hechtingsproblematiek bij beide kinderen gebleken noch duidelijke aanwijzingen voor kinderpsychiatrische problematiek.
Door de intensieve begeleiding van de kinderen door de pleegouders, welke begeleiding bestaat uit het geven van structuur, voorspelbaar zijn, aanwezig zijn, rustig benaderen, even apart nemen en uitleggen wat er van de kinderen gevraagd wordt, concreet zijn en op emotioneel gebied niet overvragen, is er een aanzienlijke positieve ontwikkeling bij beide kinderen waarneembaar.
Uit het onderzoek blijkt voorts dat [kind 1] in een minder gestructureerde setting geneigd is zijn eigen plan te trekken en de grenzen op te zoeken. Bij duidelijke begrenzing laat [kind 1] zich wel sturen en is hij een vriendelijk en coöperatieve jongen.
Voor [kind 2] geldt dat ze graag en actief contact met kinderen en volwassenen om haar heen maakt, waarbij ze soms wat te dichtbij komt en grenzen niet aanvoelt. Dergelijke zwakheden in sociaal gedrag, zo verwoord het rapport van Accare het, passen bij haar licht verstandelijke beperking en hoeven in deze ontwikkelingsfase niet op hechtingsproblematiek te wijzen. Wel zal haar sociaal-emotionele ontwikkeling vooralsnog een punt van aandacht dienen te blijven.
Vanwege haar verstandelijke beperking -er is een discrepantie ten nadele van haar verbale vermogens, waarbij evenwel in acht moet worden genomen dat Nederlands niet [kind 2]'s moedertaal is- heeft [kind 2] baat bij een voorspelbare, gestructureerde omgeving waarin ze wordt aangesproken op haar niveau en waar voldoende stimulering, aansturing en begrenzing geboden wordt.
Voor het verdere beloop van de hechting is het van belang dat er voor zowel [kind 1] als [kind 2] duidelijkheid is over de rol van de verschillende verzorgingspersonen. [kind 1] moet leren op wie hij kan vertrouwen en bij welke mensen hij enige (gepaste) afstand moet houden. Regelmatig contact met zijn moeder en enige uitleg over de gezinssituatie is hierbij van belang.
De kinderrecht stelt vast dat de kinderen sedert februari 2010 in het huidige pleeggezin verblijven.
Namens de ouders is onweersproken gesteld dat weliswaar onderzoek naar de kinderen is gedaan, maar nog immer op geen enkele wijze duidelijkheid is verschaft met betrekking tot de vraag waar het opvoedingsperspectief van de kinderen ligt en welk traject gevolgd dient te worden, terwijl de moeder er bij de WSJ meerdere malen op heeft aangedrongen haar duidelijkheid te verschaffen aan welke concrete voorwaarden zij en haar echtgenoot dienen te voldoen om de kinderen op enig moment weer zelf te kunnen opvoeden. Dit klemt temeer, nu ouders alles in het werk stellen en overal aan mee willen werken om met de kinderen herenigd te worden.
De kinderrechter overweegt het volgende.
Niet in geschil is dat het op dit moment goed gaat met de minderjarigen in hun huidige pleeggezin. Die enkele constatering is echter onvoldoende om zonder meer te concluderen dat een thuisplaatsing niet meer aan de orde kan zijn.
De kinderrechter stelt vast dat er geen duidelijkheid bestaat over de mogelijkheden en de pedagogische vaardigheden van de ouders, waar deze duidelijkheid er wel behoort te zijn.
Immers, artikel 1:257, lid 2, BW welk artikel ziet op de taken van het Bureau Jeugdzorg, namens welke instantie de WSJ verantwoordelijk is voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling, bepaalt dat hulp en steun aan de minderjarige zowel als aan de met het gezag belaste ouder(s) zoals genoemd in het eerste lid, erop gericht zijn de met het gezag belaste ouder(s) de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding zoveel mogelijk te doen behouden.
Het is de verantwoordelijkheid van de de ondertoezichtstelling uitvoerende instantie om niet eenzijdig de belangen van de kinderen te beschermen, maar dat in die uitvoering alle belangen van de direct betrokkenen, ook die van de ouders, op basis van adequate gegevens, worden gewogen.
Dit betekent dat beslissingen die feitelijk door enkel tijdsverloop worden bepaald, expliciet moeten worden vermeden.
Gelet op het vorenstaande acht de kinderrechter het van groot belang dat er op zo kort mogelijke termijn duidelijkheid komt over de vraag waar [kind 1] en [kind 2] zullen opgroeien. Onderzocht moet worden of ouders de opvoedingsmogelijkheden hebben om -al dan niet met begeleiding/hulpverlening- samen in de opvoeding en verzorging van de minderjarigen te kunnen voorzien. Indien beide ouders niet in staat blijken, moet ook duidelijk worden waar de kinderen dan het beste kunnen opgroeien.
De kinderrechter is van oordeel dat in het kader van het onderzoek in ieder geval de volgende vragen dienen te worden beantwoord:
- hoe is de persoonlijkheid en het functioneren van de ouders te beschrijven?
- hoe kan het verstandelijke vermogen van de ouders beschreven worden?
- is er sprake van een psychiatrische stoornis en/of een ontwikkelingsachterstand bij de ouders?
- zo ja, maakt deze psychiatrische stoornis een onderzoek door een psychiater noodzakelijk om de verdere vraagstelling te kunnen beantwoorden?
- zijn er (contra)-indicaties voor opvoeding en verzorging in de thuissituatie, gelet op eventuele psychische en/of psychiatrische problematiek bij de ouders?
- in hoeverre is terugplaatsing (op korte of lange termijn) in het belang van de kinderen?
- is hulpverlening aangewezen voor de kinderen en/of ouders om terugplaatsing naar huis te verwezenlijken? Zo ja, welke?
- indien hulpverlening is aangewezen, in welk juridisch kader dient dit plaats te vinden?
- in hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar wel van belang zijn met betrekking tot de ontwikkeling en opvoeding van het kind en/of bij eventueel te nemen beslissingen?
De kinderrechter hecht er voorts aan dat in het onderzoek van de ouders wordt meegenomen de vraag of ouders overigens in aanmerking komen voor een opname met de kinderen in een voorziening als bijvoorbeeld de Amerpoort te Utrecht.
De kinderrechter merkt nog op dat de WSJ voor de uitvoering van het onderzoek van de ouders eventueel bij het bureau jeugdzorg Groningen te rade kan gaan met betrekking tot de beschikbaarheid -op korte termijn- van ter zake bevoegde onderzoekers.
De kinderrechter gaat ervan uit dat de resultaten van het vorenbedoelde onderzoek naar de opvoedvaardigheden van de ouders in ieder geval vóór de indiening van een eventueel verlengingsverzoek van de ondertoezichtstelling gereed zullen zijn -de termijn van de ondertoezichtstelling expireert op 11 november 2011- zodat de resultaten daarvan op de zitting kunnen worden besproken.
De kinderrechter overweegt voorts dat zij het van belang acht dat de ouders meer contact zullen hebben met de kinderen.
De kinderrechter zal, in afwachting van het onderzoek van de ouders, de machtiging tot uithuisplaatsing van de beide minderjarigen thans verlengen voor de resterende duur van de ondertoezichtstelling, tot 11 november 2011, nu de minderjarigen thans niet gediend zijn bij een abrupte terugplaatsing bij de ouders, zonder dat duidelijk is of dezen in staat zijn hen op een verantwoorde en veilige manier op te voeden.
Deze redengeving geldt evenzeer voor de wens van de ouders om thans, tezamen met de kinderen, opgenomen te worden in een 24-uurs voorziening bij de Amerpoort te Utrecht.
Naar het oordeel van de kinderrechter vormt de thans genomen beslissing in het licht van het vorenstaande een gerechtvaardigde maatregel van inmenging in het recht op een gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM en vooralsnog proportioneel in verhouding tot het daarmee nagestreefde doel.
Ten einde zoveel als mogelijk te voorkomen dat er beslissingen door enkel tijdsverloop kunnen ontstaan, bepaalt de kinderrechter dat de WSJ haar over drie maanden schriftelijk dient te informeren met betrekking tot de voortgang van het onderzoek van de ouders.
BESLISSING
verlengt de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg ten aanzien van de minderjarigen [kind 1] en [kind 2], ingaande 11 mei 2011 voor de resterende duur van de ondertoezichtstelling, met behoud van de opdracht van de ondertoezichtstelling aan de William Schrikker Groep Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (WSJ) te Amsterdam, p/a postbus 12865, namens het bureau jeugdzorg;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de WSJ de kinderrechter uiterlijk 11 augustus 2011 schriftelijk dient te informeren met betrekking tot de voortgang van het onderzoek van de ouders.
Deze beslissing is gegeven te Groningen door mr. L.C. Bosch, kinderrechter, in tegenwoordigheid van C.J.A. Joosse, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 mei 2011.
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof te Leeuwarden.