RECHTBANK GRONINGEN
Sector kanton
Zaak\rolnummer: 491573 \ CV EXPL 11-1177
Vonnis d.d. 28 april 2011
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid International Card Services B.V., handelende onder de naam Visa Card Services,
statutair gevestigd te Amsterdam, kantoorhoudende te Diemen,
eiseres,
gemachtigde Jongejan Wisseborn Gerechtsdeurwaarders,
Q.,
wonende te [adres],
gedaagde,
niet verschenen, tegen wie verstek is verleend.
Op 3 maart 2011 heeft de kantonrechter in deze rechtbank een tussenvonnis gewezen en eiseres verzocht een afschrift van de overeenkomst over te leggen alsmede de algemene voorwaarden en zich uit te laten over het boetebeding en de geldigheid daarvan.
Eiseres heeft op 31 maart 2011 een akte genomen.
Tenslotte is wederom vonnis bepaald. De uitspraak daarvan is vastgesteld op heden.
1. De kanonrechter neemt over en verwijst naar hetgeen reeds is overwogen bij voormeld tussenvonnis.
2. Eiseres heeft bij akte uiteengezet hoe de overeenkomst tot stand is gekomen. De ANWB Visa Card is aan gedaagde toegezonden en was verpakt in een zogenaamde 'card-carrier'. Door de ingebruikname van de creditcard is de overeenkomst tot stand gekomen. Op de achterzijde van de card-carrier staan de algemene voorwaarden integraal afgedrukt.
3. Over de geldigheid van het boetebeding zegt eiseres het volgende. Het beding maakt deel uit van de toepasselijke algemene voorwaarden, waarmee gedaagde heeft ingestemd. Het beding komt niet voor op de zwarte of grijze lijst als bedoeld in artikel 6:236 en 6:237 BW. De rechter dient het beding te toetsen aan de hand van de open norm van artikel 6:233 onder a Burgerlijk Wetboek (BW). De Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten mag niet rechtstreeks worden toegepast, maar de rechter dient te volstaan met richtlijnconforme interpretatie van haar nationale recht. De wetgever biedt in 6:91 BW uitdrukkelijk de mogelijkheid tot het instellen van een boetebeding, mede indien dit tot aansporing tot nakoming dient. Het boetebeding dient tot aansporing van teruggave van teruggave van de onrechtmatig in bezit zijnde creditcard. Eiseres heeft gedaagde op 20 september 2010 een brief gestuurd met het verzoek de card aan haar te retourneren, maar daar heeft gedaagde geen gehoor aan gegeven. Ondanks blokkering van de creditcard is het niet uitgesloten dat er toch gebruik c.q. misbruik van de card wordt gemaakt, doordat winkeliers voor bestedingen onder een bepaald bedrag geen autorisatie nodig hebben van eiseres. Eiseres loopt het risico dat er gedurende de komende jaren nog misbruik van de card wordt gemaakt. Bovenstaande brengt met zich mee dat er volgens eiseres geen sprake is van een oneerlijk boetebeding. Eiseres is bereid een limiet te stellen aan het boetebeding. Eiseres zal enkel aanspraak maken op de dwangsommen tot aan de expiratiedatum van de creditcard, te weten 31 januari 2012.
4. De kantonrechter oordeelt als volgt. De toetsing van het betreffende beding dient plaats te vinden via de open norm van artikel 6:233 sub a BW. Daarbij is de EG Richtlijn 93/13/EEG van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten is van belang. Artikel 3 van de Richtlijn luidt als volgt: 'een beding in een overeenkomst waarover niet afzonderlijk is onderhandeld, wordt als oneerlijk beschouwd indien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort'. Dat gedaagde zich akkoord heeft verklaard met de algemene voorwaarden en dat zij thans geen verweer voert tegen het boetebeding, staat een toetsing van het beding niet in de weg. De bescherming van de Richtlijn 93/13/EEG strekt zich immers ook uit tot de gevallen waarin de consument die een overeenkomst heeft gesloten die een oneerlijk beding bevat, zich niet op de oneerlijkheid van dat beding beroept, hetzij omdat hij onwetend is van zijn rechten, hetzij omdat hij ervan af ziet zijn rechten geldend te maken wegens de kosten van een vordering in rechte(HvJ 21 november 2002, NJ 2003, 703).
5. Bij de Richtlijn 93/13/EEG is een indicatieve lijst gevoegd van mogelijk oneerlijke bedingen. Daarin is het boetebeding opgenomen onder e) waarin staat dat als oneerlijk in de zin van artikel 3 lid 3 van de Richtlijn kunnen worden aangemerkt, 'bedingen, die tot doel of tot gevolg hebben om de consument, die zijn verbintenissen niet nakomt, een onevenredig hoge schadevergoeding op te leggen'.
6. In het kader van een richtlijnconforme interpretatie van artikel 6:233 sub a BW vormt het feit, dat een beding is opgenomen in de bijlage bij artikel 3 lid 3 van de Richtlijn 93/13/EEG, een indicatie dat er sprake is van een onredelijk bezwarend beding.
7. Hoewel eiseres belang heeft bij het voorkomen van misbruik en daarom een beding dat een boete stelt op het niet (tijdig) teruggeven van de verstrekte creditcard gerechtvaardigd is, is het onderhavige beding onredelijk bezwarend omdat in het beding een limiet aan de hoogte van de boete ontbreekt. Daardoor staat de boete niet (meer) in redelijke verhouding tot het mogelijke nadeel eiseres lijdt indien gedaagde de creditcard niet (tijdig) teruggeeft. In het onderhavige geval is de boete tot en met 21 januari 2011 opgelopen tot € 2.714,00 (en het loopt nog steeds door) hetgeen naar het oordeel van de kantonrechter niet in redelijke verhouding staat tot het mogelijke nadeel dat eiseres lijdt, terwijl ook niet is gesteld of gebleken dat daadwerkelijk nadeel door eiseres zou zijn geleden. De wederpartij verkeert voorts (doordat er geen limiet is gesteld aan de hoogte van de boete) in onzekerheid doordat de boete eindeloos kan doorlopen. Eiseres heeft weliswaar aangevoerd een limiet te willen stellen aan de gevorderde dwangsommen, echter zij heeft geen limiet gesteld aan het boetebeding. Aan de vraag of een dergelijke limitering van het boetebeding tot einde expiratiedatum in het onderhavige geval tot een ander oordeel zou leiden wordt derhalve niet toegekomen. Het beding moet daarom op grond van artikel 3:40 jo 6:233 onder a BW als nietig worden beschouwd. De gevorderde bedragen aan contractuele boetes zullen dan ook worden afgewezen.
8. Het overig gevorderde komt de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen met inachtneming van het volgende. De buitengerechtelijke kosten zullen op basis van het toegewezen bedrag volgens het gebruikelijke en redelijke tarief worden gematigd tot een bedrag van € 300,00 en de BTW tot € 57,00.
9. De vordering tot afgifte van de creditcard op straffe van een dwangsom zal worden toegewezen, nu deze de kantonrechter in beginsel niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, met dien verstande dat de termijn voor afgifte wordt bepaald op zeven dagen na betekening van het vonnis. De maximaal te verbeuren dwangsom zal, gelet op alle omstandigheden van het geval, worden vastgesteld op € 1.000,00. De door eiseres voorgestelde einddatum van 31 januari 2012, wordt verre van redelijk geacht.
10. Nu de vordering slechts voor een deel wordt toegewezen, zullen de proceskosten worden bepaald op basis van het toegewezen bedrag.
veroordeelt gedaagde om tegen bewijs van betaling aan eiseres te voldoen een bedrag van € 2.019,02, vermeerderd met de overeengekomen rente van 15% per jaar over € 1.581,08 vanaf 1 februari 2011 tot de algehele voldoening;
veroordeelt gedaagde om binnen zeven dagen na de betekening van het in dezen te wijzen vonnis de in diens bezit zijnde creditcard tegen deugdelijk bewijs van afgifte aan eiseres af te geven, met veroordeling van gedaagde tot betaling van een dwangsom ad € 25,00 per dag, voor elke dag dat gedaagde met de afgifte van de creditcard in gebreke blijft, met een maximum van € 1.000,00;
veroordeelt gedaagde tevens in de kosten van het geding, aan de zijde van eiseres tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 284,00 aan griffierecht, € 97,36 aan explootkosten en € 225,00 voor salaris van de gemachtigde;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
ontzegt het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Fokkema, kantonrechter, en op 28 april 2011 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.