RECHTBANK GRONINGEN
Sector Civielrecht
zaaknr.: 121009/FA RK 10-2145
beschikking d.d. 26 april 2011
[de vrouw],
wonende te [adres],
verzoekster,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat aanvankelijk mr. A.R.H. Baas, thans mr. L.H. Haarsma.
[de man],
Verblijvende op een geheim adres,
verweerder,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. J. Dijkman.
Op 15 februari 2011 heeft de rechtbank een (tussen)beschikking gegeven.
Op 11 april 2011 zijn ter griffie stukken van de advocaat van de vrouw ontvangen.
De rechtbank heeft de zaak behandeld ter zitting met gesloten deuren van 22 april 2011.
Daarbij zijn verschenen en gehoord: partijen, bijgestaan door hun raadslieden. De advocaat van de vrouw heeft het woord gevoerd aan de hand van door haar overgelegde pleitnotities.
De rechtbank neemt hier over hetgeen is overwogen en beslist in voornoemde (tussen)beschikking. Hierin is onder meer de echtscheiding uitgesproken en is de beslissing met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgemeenschap aangehouden teneinde een comparitie van partijen te gelasten.
Zoals de rechtbank reeds heeft overwogen in de beschikking van 15 februari 2011 is op het huwelijksvermogensregime van partijen vanaf datum huwelijkssluiting tot 29 juli 2003 het Turkse huwelijksvermogensrecht van toepassing en vanaf 29 juli 2003 het Nederlandse huwelijksvermogensrecht.
Partijen hebben ter zitting verklaard dat zij binnen een jaar na de inwerkingtreding van het nieuw Turks Burgerlijk Wetboek (hierna: TBW) geen huwelijkse voorwaarden hebben opgemaakt. Dit betekent dat tussen partijen tot 29 juli 2003 het regime van verwervingsdeelneming, zoals geregeld in de artikelen 218 tot en met 241 van het Nieuw TBW, geldt. Het regime van verwervingsdeelneming houdt - kort weergegeven - het volgende in.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen de verwervingen en het persoonlijk vermogen van ieder van de echtgenoten (artikel 218 TBW). Het vermogen van iedere echtgenoot bestaat uit twee deelvermogens, de verwervingen en het persoonlijk vermogen, zodat in totaal vier vermogens te onderscheiden zijn.
Als verwervingen worden beschouwd de tijdens dit deelgenootschap om baat verworven vermogensbestanddelen, in het bijzonder: de inkomsten uit arbeid, sociale verzekeringen, uitkeringen wegens verlies aan arbeidsvermogen, inkomsten uit persoonlijk vermogen, vervangende vermogensbestanddelen (artikel 219 TBW).
Tot het persoonlijk vermogen behoren op grond van de wet: de ten huwelijk aangebrachte en staande huwelijk door erfrecht of schenking verworven vermogensbestanddelen, de voor persoonlijk gebruik bestemde goederen, vorderingen uit immateriële schadevergoeding en de vervangende vermogensbestanddelen (artikel 220 TBW). Iedere echtgenoot beheert zijn eigen vermogen en beschikt daarover.
Indien door de rechter is beslist tot beëindiging van het huwelijk wegens echtscheiding, eindigt het huwelijksgoederenregime op het tijdstip waarop de rechtszaak aanvangt (artikel 225 TBW).
Bij echtscheiding vindt een financiële afrekening plaats voor wat betreft hetgeen tijdens het huwelijk is verworven. Tevens wordt nagegaan of eventueel een echtgenoot op de andere echtgenoot een vordering heeft vanwege investering in een goed van die ander welke heeft plaatsgevonden zonder enige of zonder passende vergoeding (de zogenoemde bijdragevordering). Is dit vermogensbestanddeel bij echtscheiding in waarde gestegen, dan verkrijgt de echtgenoot die heeft bijgedragen voor het bijgedragen deel een vorderingsrecht op de ten tijde van de vereffening bij dit goed vastgestelde vermeerderde waarde. Is de waarde ten opzichte van de waarde aan het begin van de bijdrage gedaald, dan verkrijgt hij het geïnvesteerde bedrag.
De vorderingen worden uiteindelijk tegenover elkaar gezet en in voorkomend geval verrekend. Het persoonlijk vermogen wordt hierbij in beginsel niet betrokken.
Uit de stukken blijkt dat de vrouw de echtelijke woning op 2 oktober 2002 heeft gekocht voor een bedrag van € 108.000,--. De woning staat op haar naam. Zij heeft hiervoor een hypotheek afgesloten van € 110.000,--. Aan de hypotheek is een kapitaalverzekering gekoppeld met een actueel saldo van € 7.158,91.
De rechtbank stelt vast dat de echtelijke woning tot het persoonlijk vermogen van de vrouw behoort. Omdat de hypotheek het goed volgt waarmee het is verbonden, maken de hypotheek en de daaraan gekoppelde kapitaalverzekering eveneens deel uit van het persoonlijk vermogen van de vrouw.
De man heeft gesteld dat de vrouw de helft van de waardestijging van de woning aan de man dient te vergoeden, omdat hij in de woning heeft geïnvesteerd. Hij beschikt niet over stukken ter zake en kan deze ook niet (meer) verkrijgen ter staving van zijn stelling. De vrouw heeft de gestelde aanspraak van de man weersproken en gesteld dat de man een bijdragevordering heeft voor zover het zijn bijdrage aan de kapitaalverzekering betreft. De man heeft van zijn salaris geld aan de vrouw overgemaakt deels ten behoeve van de kapitaalverzekering. De vrouw acht het om die reden gegrond dat de man de helft van de waarde van de kapitaalverzekering toebedeeld krijgt. De totale waarde hiervan is door haar ter zitting begroot op afgerond € 7.500,--.
De rechtbank overweegt dat de man weliswaar stelt dat hij als gevolg van investeringen gericht op de verbetering en/of het behoud van de woning aanspraak maakt op de helft van de waardestijging, maar dat hij deze stelling op geen enkele wijze heeft onderbouwd met daarop betrekking hebbende stukken. Omdat de man zijn gedane, maar door de vrouw weersproken, investeringen niet heeft aangetoond, deelt de rechtbank de stelling van de vrouw dat hij enkel een vorderingsrecht heeft op de ten tijde van de afrekening vastgestelde vermeerderde waarde van de kapitaalverzekering. Nu ter zitting onweersproken is gebleven dat de waarde daarvan € 7.500,-- bedraagt, komt de rechtbank tot de conclusie dat de vrouw een bedrag van € 3.750,-- aan de man dient te voldoen, zijnde de helft van de vermeerderde waarde van de kapitaalverzekering. De vrouw dient dit bedrag uiterlijk voor 29 april 2011 aan de man te betalen. Na betaling zijn partijen over en weer finaal gekweten.
Ter zitting zijn partijen overeengekomen dat de inboedel is verdeeld en geen nadere verrekening behoeft.
stelt de wijze van verdeling van de ten tijde van het huwelijk verkregen vermogensbestanddelen als volgt vast:
bepaalt dat aan de man tegen finale kwijting wordt toegescheiden:
- een bedrag van € 3.750,-- , zijnde de helft van de vermeerderde waarde van de kapitaalverzekering, door de vrouw uiterlijk voor 29 april 2011 te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.W.Th. Buijtenhuijs, en uitgesproken door deze ter openbare terechtzitting van 26 april 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier deelt mede, dat partijen tegen deze beschikking in hoger beroep kunnen gaan bij het Gerechtshof te Leeuwarden. Dit beroep dient door partijen te worden ingesteld binnen drie maanden na de datum van de uitspraak. Deze datum staat in de beschikking vermeld.
Het beroep moet namens een partij worden ingesteld door een advocaat. Als u in aanmerking wilt komen voor door de overheid (gedeeltelijk) gefinancierde rechtsbijstand, dan kan uw advocaat daartoe namens u een verzoek indienen bij de Raad voor Rechtsbijstand. Uw advocaat kan u daarover nader informeren.