RECHTBANK GRONINGEN
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Zaaknummer: AWB 10/1236 WAJONG
Uitspraak in het geschil tussen
[eiseres] [woonplaats]
gemachtigde: mr. B. van Dijk, advocaat te Groningen,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder,
gemachtigde: W.G. Metus, werkzaam bij het UWV.
1. Onderwerp van geschil
Eiseres heeft op 24 december 2010 beroep ingesteld tegen het besluit van 19 november 2010.
In dit (bestreden) besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit van 8 september 2010 ongegrond verklaard en laatstgenoemd besluit gehandhaafd, inhoudende de terugvordering van een onverschuldigd betaald bedrag ad € 6.672,03 bruto aan voorschotten ingevolge de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong) over de periode van 1 januari 2010 tot 1 juli 2010.
2. Zitting
Het geschil is behandeld op de zitting van 28 april 2011.
Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door de voornoemde gemachtigde.
3. Beoordeling van het geschil
3.1 Feiten en procesverloop
Eiseres heeft verzocht om heropening van haar Wajong-uitkering.
Bij besluit van 31 december 2009 heeft verweerder aan eiseres met ingang van 1 januari 2010 een voorschot ter hoogte van € 1.055,75 bruto per maand op haar Wajong-uitkering toegekend.
In dit besluit heeft verweerder aangegeven dat het voorschot wordt verrekend met haar definitieve uitkering. Als blijkt dat eiseres geen recht heeft op een Wajong-uitkering, dan verrekent verweerder het voorschot met een eventuele andere uitkering waar zij, over dezelfde periode waarover zij het voorschot heeft ontvangen, wel recht op heeft. Als na deze verrekening blijkt dat eiseres een hoger voorschotbedrag heeft ontvangen dan het bedrag waarop zij recht heeft aan Wajong-uitkering of een andere uitkering, moet zij het teveel ontvangen bedrag aan verweerder terugbetalen.
Bij besluit van 14 april 2010 heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat zij geen recht heeft op een Wajong-uitkering, aangezien zij op en na 6 juli 2009 minder dan 25% arbeidsongeschikt is.
Bij primair besluit van 8 september 2010 heeft verweerder aan eiseres te kennen gegeven dat de over de periode van 1 januari 2010 tot 1 juli 2010 verstrekte voorschotten van in totaal € 6.672,03 bruto worden teruggevorderd.
Namens eiseres is bij brief van 10 september 2010 een bezwaarschrift tegen dit besluit bij verweerder ingediend. De gronden van bezwaar zijn bij brief van 15 oktober 2010 aangevuld.
Eiseres is in de gelegenheid gesteld het bezwaarschrift mondeling toe te lichten, van welke gelegenheid namens haar gebruik is gemaakt tijdens de hoorzitting van 4 november 2010. Een verslag van deze hoorzitting bevindt zich onder de gedingstukken.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit van 8 september 2010 gehandhaafd.
3.2 Toepasselijke regelgeving
Ingevolge artikel 55, eerste lid, van de Wajong is het uitvoeringsorgaan gehouden hetgeen onverschuldigd is betaald, terug te vorderen.
3.3 Overwegingen
In het onderhavige geval dient beoordeeld te worden of verweerder terecht en op juiste gronden overgegaan is tot het terugvorderen van aan eiseres uitbetaalde voorschotten ten bedrage van € 6.672,03 bruto over de periode van 1 januari 2010 tot 1 juli 2010. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
De meest verstrekkende grief van eiseres houdt in dat door de terugvordering inbreuk wordt gemaakt op haar eigendomsrechten op grond van het Eerste Protocol behorend bij het Europees Verdrag voor rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM). In dit verband wijst eiseres erop dat zij door de terugvordering met terugwerkende kracht geacht moet worden geen inkomen te hebben genoten. Het vragen van vervangend inkomen, in welk verband een bijstandsuitkering in de rede ligt, wordt behoudens zeer hoge uitzonderingen niet gehonoreerd. In die zin heeft de terugvordering tot gevolg dat zij haar eigendomsrechten ter zake van vervangend inkomen niet heeft kunnen uitoefenen.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder tot terugvordering van de voorschotten heeft kunnen overgaan nadat bij besluit van 14 april 2010 was bepaald dat eiseres op en na 6 juli 2009 geen recht heeft op een Wajong-uitkering. Voorts wijst de rechtbank erop dat in het besluit van 31 december 2009, waarbij aan eiseres per 1 januari 2010 een voorschot is toegekend, wordt vermeld dat het voorschot moet worden terugbetaald, indien blijkt dat geen recht op een Wajong-uitkering bestaat.
Uit het voorgaande blijkt dat verweerder op juiste wijze toepassing heeft gegeven aan de wettelijke bepaling. De rechtbank kan eiseres niet volgen in haar stelling dat desondanks sprake is van schending van artikel 1 van het Eerste Protocol van het EVRM. Van gerechtvaardigde verwachtingen dat in de situatie van eiseres toepassing van de regelgeving tot een ander resultaat zou leiden kan, gezien het voorgaande, naar het oordeel van de rechtbank niet gesproken worden. Daarnaast kan niet worden gezegd dat door die regelgeving aan eiseres een bestaand eigendomsrecht wordt ontnomen (vgl. Centrale Raad van Beroep (CRvB), 25 augustus 2006, LJN: AY7513). Voorts acht de rechtbank van belang dat eiseres er om haar moverende redenen voor gekozen heeft om geen aanvraag om bijstandsuitkering in te dienen, ondanks het besluit van 14 april 2010, inhoudende dat eiseres op en na 6 juli 2009 geen recht heeft op een Wajong-uitkering. In zoverre kan de grond van eiseres niet slagen.
Eiseres betoogt voorts dat het terugvorderen van voorschotten vanaf 14 april 2010 niet alleen onjuist is, maar ook onterecht want in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur bestaande uit strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel. In dit verband wijst eiseres erop dat verweerder haar op 14 april 2010 heeft geïnformeerd over de beslissing met betrekking tot de Wajong-uitkering en dat eerst op 8 september 2010 tot terugvordering van de voorschotten wordt overgegaan. Daarnaast stelt eiseres dat zij redelijkerwijs niet heeft kunnen begrijpen dat zij een voorschot ontving na 14 april 2010 waarop zij achteraf gezien geen recht had.
De rechtbank overweegt dat, gelet op artikel 55, eerste lid, van de Wajong als uitgangspunt heeft te gelden dat onverschuldigd betaalde voorschotten door verweerder worden teruggevorderd. Slechts dan wordt er geheel of gedeeltelijk van terugvordering afgezien, indien er sprake is van dringende redenen. De stelling dat eiseres redelijkerwijs niet heeft kunnen begrijpen dat zij voorschotten ontving waarop zij achteraf gezien geen recht had, kan niet gevolgd worden door de rechtbank gelet op het besluit van 14 april 2010. In dit besluit heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat zij op en vanaf 6 juli 2009 geen recht meer had op een Wajong-uitkering, zodat het voor haar redelijkerwijs duidelijk had kunnen en moeten zijn dat de na 14 april 2010 betaalde voorschotten onverschuldigd betaald zijn door verweerder.
Voor zover eiseres betoogt dat verweerder het beroep op het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel als een dringende reden om van terugvordering af te zien, had moeten opvatten, overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank overweegt dat, gelet op de parlementaire geschiedenis, er geen ruimte is voor het aannemen van een dringende reden op de grond dat sprake is van schending van gewekte verwachtingen (vgl. CRvB, 6 september 2002, LJN: AE8699). Naar het oordeel van de rechtbank is voor het aannemen van een dringende reden op grond van het rechtszekerheidsbeginsel slechts aanleiding indien sprake is van zo’n bijzonder geval dat strikte toepassing van artikel 55, eerste lid, van de Wajong in die mate in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel is dat zij op grond daarvan geen rechtsplicht meer kan zijn (vgl. CRvB, 21 maart 2001, LJN: AB1724). Volgens vaste rechtspraak is dit slechts aan de orde in die gevallen waarin kan worden gewezen op een ondubbelzinnige, schriftelijke mededeling van het uitvoeringsorgaan, terwijl aan de mededeling geen onjuiste of onvolledige inlichtingen van betrokkene debet waren of de onjuistheid van de mededeling door betrokkene anderszins had behoren te zijn onderkend.
De rechtbank stelt vast dat in het onderhavige geval geen sprake is van een ondubbelzinnige schriftelijke mededeling van verweerder. In het toekenningsbesluit van 31 december 2009 is immers duidelijk gesteld dat aan eiseres een voorschot wordt toegekend in afwachting van de beslissing over het recht op Wajong-uitkering en dat dit voorschot zal worden verrekend met de uitkering dan wel zal worden teruggevorderd. Zo de consequentie van de inhoud van de brief van 31 december 2009 eiseres niet geheel duidelijk was, had zij verweerder om een nadere toelichting kunnen vragen. Steun voor haar oordeel vindt de rechtbank in jurisprudentie van de CRvB, waarbij verwezen wordt naar een uitspraak van 16 januari 2008, gepubliceerd onder LJN: BC2430.
Gelet op de voorgaande overwegingen is het beroep van eiseres ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding om een proceskostenveroordeling, als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, uit te spreken.
Beslist wordt als volgt.
4. Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. drs. A. Houtman, in aanwezigheid van mr. H.L.A. van Kats,
griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2011.
De rechtbank wijst er op dat partijen en andere belanghebbenden binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak daartegen hoger beroep kunnen instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA in Utrecht.
Afschrift verzonden op:
typ: hvk