ECLI:NL:RBGRO:2011:BR0017

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
10 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
126528 - KG ZA 11-149
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid Nederlandse rechter in geschil over goederen in Duitsland

In deze zaak, die voor de voorzieningenrechter van de Rechtbank Groningen is behandeld, hebben de eiseressen, TKATE B.V. en MEATPROTEÏNS B.V., een kort geding aangespannen tegen de gedaagde, MOLDA A.G., met het verzoek om teruggave van installaties die zich in Duitsland bevinden. De eiseressen zijn producenten van ingrediënten voor de voedingsmiddelenindustrie en hebben een overeenkomst gesloten met de gedaagde, waarbij zij knowhow en technologie ter beschikking stelden voor de productie van collageenpoeder. Het geschil ontstond toen er onenigheid ontstond over gefactureerde bedragen en investeringen in de productiefaciliteit van de gedaagde.

De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de gedaagde, MOLDA A.G., in Duitsland is gevestigd en dat de goederen waar het geschil om draait zich ook in Duitsland bevinden. Hierdoor heeft de Nederlandse rechter geen bevoegdheid om kennis te nemen van de vordering tot afgifte van deze goederen. De voorzieningenrechter heeft de bevoegdheidsregels van de EEX-verordening toegepast, die bepalen dat de verweerder moet worden opgeroepen voor de gerechten van de lidstaat waar hij zijn woonplaats heeft. In dit geval had MOLDA in Duitsland moeten worden opgeroepen.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen forumkeuze is gemaakt in de overeenkomst tussen partijen en dat de Nederlandse rechter, ook in kort geding, onbevoegd is om van het geschil kennis te nemen. De eiseressen zijn als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op EUR 1.384,00. Het vonnis is op 10 juni 2011 uitgesproken door mr. R.B.M. Keurentjes.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GRONINGEN
Sector civielrecht
zaaknummer / rolnummer: 126528 / KG ZA 11-149
Vonnis in kort geding van 10 juni 2011
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TKATE B.V.,
gevestigd te Groningen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MEATPROTEÏNS B.V.,
gevestigd te Groningen,
eiseressen,
advocaat mr. J.H.B. Crucq,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
MOLDA A.G.,
gevestigd te Dahlenburg (Duitsland),
gedaagde,
advocaten mrs. E.W. Mehring en M. van Schoonhoven.
Partijen zullen hierna TKate en Meatproteïns en Molda genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de mondelinge behandeling d.d. 25 mei 2011;
- de pleitnota van TKate en Meatproteïns;
- de pleitnota van Molda.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Meatproteïns is een producent en leverancier van ingrediënten voor de food-, petfood- en farmaceutische industrie. Tkate houdt 50% van de aandelen in MP.
2.2. Molda is een producent van voedingsmiddeleningrediënten.
2.3. Op 11 juli 2007 heeft Meatproteïns met Molda een Manufacturing and Equipment Agreement (de Overeenkomst) gesloten waarbij partijen onder meer zijn overeengekomen dat Meatproteïns aan Molda de knowhow en technologie voor het produceren van bovine collageenpoeder (Collageenpoeder) ter beschikking zal stellen zodat Molda in staat wordt gesteld de Collageenpoeder als volledige productielijn exclusief voor Meatproteïns te produceren en op te slaan in haar productiefaciliteiten in Dahlenburg, Duitsland.
Ter uitvoering van de Overeenkomst en om Molda in staat te stellen Collageenpoeder te
produceren heeft Meatproteïns de productiefaciliteiten van Molda aangepast en daar specifieke apparatuur en machines geïnstalleerd.
2.4. In het eerste kwartaal van 2009 is er tussen Meatproteïns en Molda onenigheid ontstaan over de door Molda aan Meatproteïns gefactureerde bedragen over de jaren 2008 en 2009 over diensten die volgens de Overeenkomst onder het “vaste” productietarief vallen.
Voorts is een geschil ontstaan over de beoogde door partijen te verrichten investering in de
productiefaciliteit van Molda en de financiering daarvan.
2.5. Molda heeft in juni 2010 de Overeenkomst opgezegd. Molda claimt daarbij dat zij een vordering van EUR 374.470,39 op Meatproteïns heeft. Meatproteïns bestrijdt deze vordering.
2.6. Artikel 2 lid 15 van de Overeenkomst bepaalt onder meer:
“MP may take complete and immediate possession of the equipment in case of
bankruptcy, suspension of payment or in case of termination of this agreement[...]”.
2.7. Meatproteïns heeft dienovereenkomstig verzocht om teruggave van de Installaties. Molda heeft hierop afwijzend gereageerd.
3. Het geschil
3.1. De vordering van TKate en Meatproteïns strekt er – na een wijziging van de eis – toe:
A. primair, Molda te veroordelen tot teruggave van de installaties aan Tkate binnen 10 dagen na het te dozen te wijzen vonnis door middel van deugdelijk transport naar en afgifte door Molda van de Installaties aan het adres van Tkate aan de
Handelsweg 24
9563 TR
Ter Apelkanaal
Nederland
waarbij de transportkosten van de Installaties naar Nederland voor rekening van Molda verblijven en door Molda zullen worden vooruitbetaald, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000,00 per dag dat Molda nalaat geheel af gedeeltelijk aan deze veroordeling te voldoen;
B. subsidiair, het onder A. gevorderde toe te wijzen onder de voorwaarde dat Meatproteïns dan wel Tkate een door de voorzieningenrechter te bepalen zekerheid aan
Molda hebben afgegeven;
C. en voorts: te bepalen dat met verzending van dit vonnis aan de Ontvangende Instantie als bedoeld In art 56 lid 2 Rv de betekening van dit vonnis aan Molda zal zijn voltooid;
D. en voorts Molda te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2. Molda heeft verweer gevoerd.
4. De beoordeling
4.1. Waar de installaties waarvan de afgifte wordt gevorderd, zich in Duitsland bevinden en gedaagde Molda in Duitsland is gevestigd en de bevoegdheid van de Nederlandse rechter door Molda wordt betwist, zal de voorzieningenrechter in de eerste plaats onderzoeken of de Nederlandse (voorzieningen)rechter bevoegd is kennis te nemen van het onderhavige geschil en daaromtrent een beslissing te geven.
4.2. Ten aanzien van de bevoegdheid in een geval als het onderhavige is de EEX-verordening, die op 1 maart 2002 voor alle lidstaten van de Europese Unie, met uitzondering van Denemarken, van toepassing. Het onderhavige geschil betreft immers een burgerlijke en/of handelszaak.
4.3. De algemene hoofdregel van de bevoegdheidsregeling van de EEX-verordening is neergelegd in artikel 2. Dit artikel houdt in dat de verweerder – in casu Molda – wordt opgeroepen voor de gerechten van de lidstaat waar hij zijn woonplaats heeft, of als de verweerder een vennootschap of rechtspersoon is, zijn statutaire zetel, hoofdbestuur of hoofdvestiging heeft.
In het onderhavige geval brengt die hoofdregel met zich dat Molda had moeten zijn opgeroepen voor de Duitse rechter en dat de voorzieningenrechter van deze – Nederlandse – rechtbank in dat licht onbevoegd is kennis te nemen van het onderhavige geschil en daaromtrent een beslissing te geven.
4.4. De bevoegdheidsregels zoals deze zijn neergelegd in de afdelingen 2 tot en met 9 van de EEX-verordening bieden geen basis voor de bevoegdheid van de Nederlandse rechter in dezen.
Zo hebben partijen in de Overeenkomst geen forumkeuzebeding gemaakt, waarbij de bevoegde rechter is aangewezen.
Evenmin is van toepassing artikel 24 aangaande de stilzwijgende forumkeuze: ‘Buiten de gevallen waarin zijn bevoegdheid voortvloeit uit andere bepalingen van deze verordening, is het gerecht van een lidstaat waarvoor de verweerder verschijnt bevoegd. Dit voorschrift is niet van toepassing indien de verschijning ten doel heeft de bevoegdheid te betwisten’(….).
Nu Molda ter zitting de bevoegdheid van de voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft betwist, is derhalve geen sprake van en stilzwijgende forumkeuze als bedoeld in het zojuist bedoelde artikel.
4.5. Ingevolge artikel 31 van de EEX-verordening kunnen in de wetgeving van een lidstaat voorziene voorlopige of bewarende maatregelen bij de rechters van die staat worden aangevraagd, zelfs indien een gerecht van een andere lidstaat krachtens deze EEX-verordening bevoegd is van het bodemgeschil kennis te nemen.
4.6. Blijkens jurisprudentie van het Hof van Justitie dienaangaande kan het Nederlandse kort geding gerekend worden tot de voorlopige of bewarende maatregelen als bedoeld in artikel 31.
Uit deze jurisprudentie is verder af te leiden dat het toestaan van voorlopige en bewarende maatregelen krachtens artikel 31 met name afhankelijk is van de voorwaarde dat er een reële band bestaat tussen het voorwerp van de gevraagde maatregelen en de op territoriale criteria gebaseerde bevoegdheid van de lidstaat van de aangezochte rechter. In het kader van artikel 31 kunnen voorlopige of bewarende maatregelen in beginsel alleen worden verzocht bij de rechter van de lidstaat op wiens grondgebied de verzochte maatregel gerealiseerd moet worden. Dit geldt ook voor de in kort geding gevraagde maatregelen.
4.7. Zoals vorenoverwogen is in artikel 2 lid 15 eerste zin van de Overeenkomst het volgende vermeld:
‘MP may take complete and immediate possession of the equipment in case of bankruptcy, suspension of payment or in case of termination of this agreement(…) ’.
4.8. Gelet op de zojuist genoemde zin is niet bepaald dat afgifte van de goederen hier te lande moet worden verricht. Gesteld noch gebleken is in dit verband dat Molda verplicht kan worden de in geding zijnde goederen in Nederland af te leveren. Nu het tegendeel niet aannemelijk is geworden, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat eiseressen slechts de afgifte van de in geding zijnde goederen in Duitsland kunnen vorderen.
4.9. Het vorenstaande brengt met zich dat de hoofdregel van artikel 2 van de EEX-verordening geldt. Op grond daarvan is de vestigingsplaats van de verweerder bepalend voor de bevoegdheid van de aangezochte rechter. Nu verweerder in casu – Molda – in Duitsland gevestigd is, is de Nederlandse rechter – ook in kort geding – onbevoegd van het onderhavige geschil kennis te nemen en daaromtrent een beslissing te geven.
4.10. TKate en Meatproteïns zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Molda worden begroot op:
- griffierecht EUR 568,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal EUR 1.384,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. verklaart zich onbevoegd van het onderhavige geschil kennis te nemen;
5.2. veroordeelt TKate en Meatproteïns in de proceskosten, aan de zijde van Molda op heden begroot op EUR 1.384,00;
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.B.M. Keurentjes en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2011.?