RECHTBANK GRONINGEN
Sector Civielrecht
Meervoudige kamer
zaaknr.: 120205 / FA RK 10-1882
beschikking d.d. 4 oktober 2011
[de man],
wonende te [adres],
verzoeker,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. A.R.H. Baas,
[de vrouw],
wonende te [adres],
verweerster,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. J.S. Özsaran.
De man heeft op 30 juli 2010 een verzoekschrift met bijlagen ingediend waarin hij verzoekt hem vervangende toestemming te verlenen tot erkenning van het kind van partijen, alsmede te bepalen dat de man gerechtigd is tenminste één dag per week omgang met de minderjarige te hebben.
Op 15 september 2010 is ter griffie ontvangen een brief met bijlage van mr. Brands.
Bij beschikking van 28 september 2010 is mr. J. Dijkman benoemd tot bijzondere curator over de minderjarige.
Op 30 december 2010 is ter griffie een brief ontvangen van mr. T.J.J. Bodewes, voormalig advocaat van de vrouw, waarin is verzocht om de behandeling van het verzoek een aantal maanden aan te houden in verband met overleg tussen partijen.
De rechtbank heeft het verzoekschrift op 9 september 2011 behandeld ter zitting met gesloten deuren. Daarbij zijn verschenen mr. Baas, de vrouw bijgestaan door mr. Özsaran, mr. Dijkman en A.I. van Dijk namens de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad) te Groningen.
Uit de vrouw is [in 2010] te [geboorteplaats] geboren de minderjarige [minderjarige].
De man legt aan zijn verzoek ten grondslag dat partijen in het verleden een affectieve relatie hebben gehad. Gedurende deze relatie kwam naar voren dat bij beiden een kinderwens aanwezig was. De vrouw is vervolgens zwanger geraakt. Voorafgaand aan de zwangerschap hadden partijen afspraken gemaakt over de erkenning van het kind door de man, alsmede over de verzorging en opvoeding van het kind. Gedurende de zwangerschap heeft de vrouw aan de man laten weten niets meer met hem te maken te willen hebben en het kind alleen op te willen voeden.
De man is van mening dat het in het belang van het kind is dat door middel van erkenning komt vast te staan wie zijn vader is. De man is voorts van mening dat het in het belang van het kind is dat een omgangsregeling wordt vastgesteld.
Partijen zijn er niet in geslaagd om in onderling overleg tot afspraken te komen over de erkenning en een omgangsregeling. De man begrijpt dat het noodzakelijk is om de omgang voorzichtig op te bouwen en dat deze eerst begeleid zal moeten worden. De man heeft een erg moeilijk jaar achter de rug en hij heeft via VNN gesprekken bij PSYQ. Hij ziet in dat hij als hij een reguliere omgangsregeling met zijn kind wil eerst zijn zaken op orde moet hebben.
De vrouw verzet zich niet tegen de erkenning. Er is tussen partijen ook contact geweest om dit zo spoedig mogelijk te regelen. Tot op heden is dit echter nier gelukt.
In het begin van de zwangerschap hebben partijen allerlei afspraken op papier gezet. Deze zijn door de man nooit nagekomen. Partijen hadden aanvankelijk ook een omgangsregeling afgesproken. De man is twee keer komen opdagen.
De Raad heeft in het kader van een ondertoezichtstelling van het kind een onderzoek gedaan. De rapportage die de Raad heeft opgesteld geeft de vrouw veel reden tot zorg. De man heeft smetvrees, hij heeft contact met VNN en hij heeft last van paniekaanvallen. In het afgelopen weekend heeft hij een black-out gehad. Er bestaan enorme zorgen over de situatie van de man en voordat er een omgangsregeling wordt bepaald dient er eerst nader onderzoek te worden gedaan.
Standpunt van mr. Dijkman
Tussen partijen is niet in geschil dat het in het belang van de minderjarige is dat deze door de man wordt erkend. Partijen willen dit ook allebei maar zijn nog niet in staat geweest om dat gezamenlijk te regelen.
Met betrekking tot vervangende toestemming tot erkenning
In beginsel kan de man niet zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de moeder overgaan tot erkenning. Ingevolge artikel 1:204, derde lid, Burgerlijk Wetboek (BW) kan echter de toestemming van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt door de toestemming van de rechtbank worden vervangen, indien de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind of de belangen van het kind niet zou schaden. Volgens vaste rechtspraak dient de rechtbank bij de belangenafweging in dit kader als uitgangspunt te nemen dat zowel het kind als de verwekker aanspraak er op heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. De wetgever heeft daarbij zoveel mogelijk willen aansluiten bij de biologische werkelijkheid.
Het belang van de erkenner bij totstandkoming van een familierechtelijke betrekking kan echter niet zo zwaar wegen dat de belangen van het kind of die van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind geschaad zouden worden als de toestemming zou worden vervangen.
Van schade aan de belangen van het kind is slechts sprake, indien ten gevolge van de erkenning voor het kind reële risico's aanwezig zijn dat het wordt belemmerd in een evenwichtige sociaal-psychologische en emotionele ontwikkeling.
In deze procedure zijn geen feiten en omstandigheden gebleken die de rechtbank aanknopingspunten geven voor het oordeel dat erkenning in strijd is met de belangen van de minderjarige. De rechtbank zal de man dan ook vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarige verlenen.
Met betrekking tot de omgangsregeling
Op grond van artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek stelt de rechter op verzoek van een ouder of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast.
De rechter ontzegt het recht op omgang slechts indien de omgang ernstig nadeel oplevert voor de geestelijke of lichamelijk ontwikkeling van het kind, degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, het kind van ernstige bezwaren tegen omgang heeft doen blijken, of omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
Uit hetgeen ter zitting door en namens partijen naar voren is gebracht blijkt dat er veel zorgen zijn over de psychische gesteldheid van de man. In verband met deze problemen heeft de man contact met VNN en voert hij momenteel gesprekken bij PSYQ.
Naar het oordeel van de rechtbank is het van belang dat de man eerst de behandeling afmaakt alvorens er een omgangsregeling wordt vastgesteld. Niet onaannemelijk is dat de man door zijn persoonlijke problemen erg kwetsbaar in het nakomen van een vastgestelde regeling, terwijl daarnaast het slagen van het contact teveel van zijn draagkracht zal vergen. Op dit moment bepalen van een omgangsregeling brengt naar het oordeel van de rechtbank te veel risico met zich mee hetgeen niet in het belang van de minderjarige is. Hierbij wordt van belang geacht dat de minderjarige nog erg jong is en tijdens de contacten volledig van de man afhankelijk is.
Het voorstel van de man om de omgang eerst onder begeleiding te laten plaatsvinden leidt niet tot een ander oordeel, omdat ook dan het risico bestaat de dat man omgang niet aankan en vervolgens de regeling niet nakomt. Het is zeker bij nog zeer kleine kinderen van belang dat het contact regelmatig plaatsvindt zodat het kind vertrouwd raakt met degene waarmee hij of zij omgang heeft.
Op grond van voorgaande overwegingen zal de rechtbank het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling moment afwijzen. Dit laat onverlet dat de man na afronding van zijn behandeling opnieuw een verzoek tot vaststelling van een omgangregeling kan indienen of dat partijen in onderling overleg een omgangsregeling kunnen afspreken.
verleent [de man], toestemming om de minderjarige
[minderjarige], geboren [in 2010] te [geboorteplaats],
te erkennen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. D.A. Flinterman, P. Schadd-de Boer en
J.H.H.M. Dorscheidt en uitgesproken door eerstgenoemde ter openbare terechtzitting van
4 oktober 2011, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Verbeek als griffier.
mmv
De griffier deelt mede, dat partijen tegen deze beschikking, voor zover hierin een eindbeslissing is opgenomen, in hoger beroep kunnen gaan bij het Gerechtshof te Leeuwarden. Dit beroep dient door partijen te worden ingesteld binnen drie maanden na de datum van de uitspraak. Deze datum staat in de beschikking vermeld.
Voor de partij, die in deze procedure niet is verschenen, vangt de termijn van drie maanden aan na de betekening van deze beschikking aan hem/haar in persoon dan wel op het moment, waarop deze beschikking aan hem/haar op andere wijze is bekend geworden.
Het beroep moet namens een partij worden ingesteld door een advocaat. Als u in aanmerking wilt komen voor door de overheid (gedeeltelijk) gefinancierde rechtsbijstand, dan kan uw advocaat daartoe namens u een verzoek indienen bij de Raad voor Rechtsbijstand. Uw advocaat kan u daarover nader informeren.