ECLI:NL:RBGRO:2011:BU4366

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
18 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
125393-FA RK 11-631
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P. Schadd-de Boer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van de co-ouderschapsregeling en hoofdverblijfplaats van een minderjarige na verhuizing van de moeder

In deze zaak heeft de rechtbank Groningen op 18 oktober 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw en een man over de hoofdverblijfplaats van hun minderjarige kind. De vrouw, die een nieuwe partner heeft, heeft verzocht om vervangende toestemming voor de verhuizing van het kind van [A.] naar [B.], en om het hoofdverblijf van het kind bij haar te bepalen. De man heeft hiertegen verweer gevoerd en verzocht om het hoofdverblijf van het kind bij hem te bepalen, alsook om de huidige co-ouderschapsregeling in stand te houden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen altijd co-ouderschap als uitgangspunt hebben gehad en dat de vrouw inmiddels daadwerkelijk naar [B.] is verhuisd. De rechtbank heeft het belang van het kind vooropgesteld en geconcludeerd dat de door de vrouw gecreëerde situatie niet in het belang van het kind is. De rechtbank heeft bepaald dat het kind voortaan hoofdverblijf bij de man zal hebben, omdat de vrouw niet in staat is om de zorg voor het kind op een gezonde manier te waarborgen in de nieuwe situatie.

De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw tot vervangende toestemming voor de verhuizing afgewezen en een ruime omgangsregeling vastgesteld. De man heeft verzocht om een zorg- en contactregeling, die door de rechtbank is toegewezen. De uitspraak benadrukt het belang van een stabiele en vertrouwde omgeving voor het kind, en dat de communicatie tussen de ouders essentieel is voor de opvoeding en zorg van het kind. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Civielrecht
zaaknr.: 125393/FA RK 11-631
beschikking d.d. 18 oktober 2011
in de zaak van:
verzoekster,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M.H. van der Zee,
en
verweerder,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. E.H. Jansen.
PROCESVERLOOP
De vrouw heeft op 23 maart 2011 ter griffie van de rechtbank een verzoekschrift ingediend waarin zij heeft verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. vervangende toestemming te verlenen voor de verhuizing van het minderjarige kind van partijen, met de vrouw van [A.] naar [B.] vanaf de eerst mogelijke datum en haar schoolgang daar;
II. het hoofdverblijf van voornoemde minderjarige bij de vrouw te bepalen;
III. een zorg- en contactregeling te bepalen tussen de man en de minderjarige als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.
De man heeft op 10 juni 2011 een verweerschrift, ingediend.
Daarbij heeft hij verzocht:
I. de verzoeken van de vrouw af te wijzen;
II. voor recht te verklaren dat de huidige co-ouderschapsregeling tussen partijen heeft te gelden, althans te bepalen dat de huidige co-ouderschapsregeling in stand blijft;
III. het hoofdverblijf van [de minderjarige] te bepalen bij de man, voor het geval de rechtbank mocht oordelen dat voorzetting van de huidige co-ouderschapsregeling niet geïndiceerd is;
IV. een zorg- en contactregeling te bepalen tussen de vrouw en [de minderjarige];
V. althans een zodanige beslissing te nemen, zoals de rechtbank in goede justitie zal oordelen.
Ter griffie is op 16 juni 2011 een faxbericht met bijlagen van mr. Van der Zee ontvangen.
De rechtbank heeft de zaak behandeld ter zitting met gesloten deuren van 16 juni 2011. Daarbij zijn partijen, hun advocaten, alsmede de heer R.C.M. Wouters namens de Raad voor de Kinderbescherming, regio Groningen en Drenthe, locatie Groningen, (de Raad), verschenen en gehoord.
Partijen zijn ter zitting overeengekomen om te proberen hun geschilpunten door middel van mediation op te lossen.
Op 22 juli 2011 is ter griffie een brief van dezelfde datum van de mediationadministratie bij deze rechtbank ontvangen, waaruit blijkt dat partijen in het kader van de mediation geen overeenstemming hebben bereikt.
Ter griffie is op 22 september 2011 een brief met bijlagen d.d. 21 september 2011 van
mr. Van der Zee ontvangen.
Op 26 september 2011 is ter griffie een brief met bijlagen d.d. 23 september 2011 van
Mr. Jansen ontvangen.
De rechtbank heeft de behandeling van de zaak voortgezet ter zitting met gesloten deuren van 29 september 2011. Daarbij zijn partijen, hun advocaten, alsmede mevrouw A.I. van Dijk namens de Raad, verschenen en gehoord.
Mr. Van der Zee heeft gebruik gemaakt van pleitnotities.
RECHTSOVERWEGINGEN
vaststaande feiten
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, uit welke relatie een thans nog minderjarig kind is geboren, dat door de man is erkend. Partijen hebben samen het ouderlijke gezag over voornoemde minderjarige.
standpunt van de vrouw
Partijen zijn bij het uiteengaan ten aanzien van [de minderjarige] een co-ouderschapsregeling overeengekomen.
De ene week verblijft [de minderjarige] bij de vrouw, de andere bij de man. De man werkt fulltime.
In de week dat [de minderjarige] bij de man is verblijft zij, bij afwezigheid van de man, bij de ouders van de man en één dag bij de vrouw. De man wil niet dat [de minderjarige] in de week dat zij bij de man verblijft, meerdere dagen bij de vrouw is. Partijen hanteren een schriftje voor belangrijke informatie met betrekking tot [de minderjarige].
De opvoeding van [de minderjarige] berust min of meer bij partijen en deels ook bij hun wederzijdse ouders. Het is in het belang van [de minderjarige] dat zij door haar ouders wordt verzorgd en opgevoed en dat dit niet, dan wel minimaal aan derden wordt overgelaten
In het kader van door partijen zelf overeengekomen mediation zijn duidelijke afspraken gemaakt over de invulling van de vakantieperiode in 2010, over het verblijven van [de minderjarige] bij de vrouw als de man aan het werk is en omgekeerd, de zindelijkheidstraining van [de minderjarige], het vaker communiceren via de telefoon in plaats van de sms en de mail en over het eten en snoepen van [de minderjarige].
De man houdt zich niet aan deze afspraken.
Er is sprake van een dusdanig communicatieprobleem tussen partijen dat er een onaanvaardbaar risico is dat [de minderjarige] klem raakt tussen partijen.
De vrouw heeft een nieuwe partner. De vrouw wil met haar nieuwe partner en met [de minderjarige] gaan samenwonen in [B.]. De vrouw gaat dan parttime werken en haar nieuwe partner neemt het oppassen voor zijn rekening. Hij heeft een eigen bedrijf in B. dat is gericht op werk in B. Hij moet bereikbaar zijn voor storingen.
Na beëindiging van het na de behandeling ter zitting ingeslagen mediationtraject hebben partijen nog geprobeerd om alsnog overeenstemming te reiken over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Partijen waren het er daarbij min of meer over eens dat [de minderjarige] haar hoofdverblijfplaats in [B.] zou hebben en dat de vrouw eraan zou meewerken dat de man regelmatig voldoende tijd met [de minderjarige] kon doorbrengen en qua vrije tijd nauwelijks tijd hoefde in te leveren ten aanzien van de bestaande regeling.
Wanneer het contact tussen [de minderjarige] en de man meer in de weekenden zal plaatsvinden kan de man zelf meer vrije tijd met haar doorbrengen dan nu het geval is.
Uiteindelijk wilde de man toch niet meewerken aan het voorstel van de vrouw, met name omdat partijen geen overeenstemming konden bereiken over het verblijf van [de minderjarige] tijdens verjaardagen van mensen die in nauwe persoonlijke betrekking tot haar staan.
De vrouw en haar huidige partner kunnen [de minderjarige] een normale, stabiele thuissituatie bieden waarbij zij de zorg voor [de minderjarige] nagenoeg volledig zelf voor hun rekening kunnen nemen. De man heeft niet de gelegenheid om dit doordeweeks te doen, ondanks de door hem gerealiseerde wijzigingen in zijn arbeidsuren. Zijn ouders zullen dan doordeweeks bij hem slapen, zodat zij [de minderjarige] naar school kunnen brengen. Dat is geen gezonde (zorg-) situatie.
De vrouw heeft de voorgenomen verhuizing al in november/december 2010 aan de man kenbaar gemaakt. De man wil geen toestemming geven tot verhuizing van [de minderjarige].
Het is in het belang van [de minderjarige] dat zij met de vrouw mee verhuist naar [B.] en dat de co-ouderschapsregeling wordt gewijzigd in een (ruime) zorg- en contactregeling tussen [de minderjarige] en de man.
De ingrijpendheid van de gevolgen van de verhuizing naar [B.] zal voor [de minderjarige] gezien haar nog jonge leeftijd het minste groot zijn.
De vrouw is inmiddels alleen naar [B.] verhuisd.
standpunt van de man
Het verzoek van de vrouw wordt aldus begrepen, dat de primaire grondslag voor de wijziging van de co-ouderschapsregeling de slechte communicatie tussen partijen is en subsidiair de voorgenomen verhuizing naar [B.].
De man ontkent dat er sprake is van slechte communicatie.
De door partijen bij het uit elkaar gaan overeengekomen co-ouderschapsregeling is tot nu toe prima verlopen, mede door de inzet en betrokkenheid van hun wederzijdse ouders.
Partijen zijn uitdrukkelijk overeengekomen dat [de minderjarige] verder in [A.] zou opgroeien.
Ook de grootouders van [de minderjarige] zowel m.z. als v.z., verdere familie, vrienden en bekenden, wonen in (de directe omgeving van) [A.].
De man heeft met zijn werkgever geregeld dat zij zoveel mogelijk beschikbaar kan zijn voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige].
Voordat de man door de advocaat van de vrouw op de hoogte werd gesteld van haar voorgenomen verhuizing naar [B.] heeft de vrouw hierover niet met de man overgelegd.
In het kader van de gevoerde gesprekken heeft de man nooit met hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de vrouw in [B.] ingestemd.
Wanneer [de minderjarige] in [B.] moet gaan wonen zal zij niet alleen veel minder tijd bij haar vader kunnen zijn, maar komen ook haar grootouders niet of nauwelijks meer in beeld. Daarvoor in de plaats komt een nieuwe partner en diens ouders.
Deze ingrijpende verandering in woon- en leefomgeving is absoluut niet in het belang van [de minderjarige].
Primair wordt verzocht te bepalen dat [de minderjarige] hoofdverblijf bij de man in [A.] zal hebben en subsidiair dat zij van vrijdag 12.00 uur tot maandagochtend 08.30 uur, alsmede gedurende de helft van de schoolvakanties en de feestdagen bij de man zal zijn.
beoordeling
Partijen hebben bij het uit elkaar gaan steeds hetzelfde uitgangspunt gehad, co-ouderschap.
Zij zijn erin geslaagd daarover duidelijke afspraken te maken en deze ook, mede dankzij de nauwe betrokkenheid en inzet van hun wederzijdse ouders, op goede wijze uit te voeren.
De vrouw heeft eind 2010 besloten haar leven met een nieuwe partner in [B.] voort te gaan zetten. Zij wil dat [de minderjarige] bij haar gaat wonen. De man verzet zich hier uitdrukkelijk tegen.
Gebleken is dat de vrouw inmiddels daadwerkelijk naar [B.] is verhuisd.
De co-ouderschapsregeling wordt voorlopig nog uitgevoerd.
Tussen partijen staat vast dat, gelet op de verhuizing van de vrouw, geen uitvoering meer kan worden gegeven aan de door hen overeengekomen ouderschapsregeling, die al enkele jaren zonder ernstige conflicten tussen partijen of problemen in de ontwikkeling van [de minderjarige] en op voor [de minderjarige] vertrouwde wijze verloopt.
De rechtbank is voldoende gebleken dat partijen in onderling overleg niet kunnen komen tot een regeling die voor beiden bevredigend is.
Het staat gescheiden ouders vrij om elders een nieuw leven te gaan beginnen, maar zij dienen daarbij wel rekening te houden met hun verantwoordelijkheid ten opzichte van hun minderjarige kinderen. Door een co-ouderschapsregeling met elkaar te treffen ten tijde van hun uiteengaan hebben beide partijen een grote verantwoordelijkheid jegens [de minderjarige] op zich genomen en hebben zij afgesproken verder op gelijkwaardige wijze met elkaar te zullen omgaan.
Bij beantwoording van de vraag of [de minderjarige] ook naar [B.] dient te verhuizen moeten alle betrokken belangen in acht genomen worden, waarbij het belang van [de minderjarige] voorop staat.
Vaststaat dat het leven van [de minderjarige] zich tot nu toe volledig heeft afgespeeld in en rond [A.]. Zowel de ouders van de vrouw als van de man zijn nauw betrokken bij de uitvoering van de co-ouderschapsregeling en spelen een belangrijke rol in het dagelijkse leven van [de minderjarige]. Ook overige familieleden, vriendjes en vriendinnetjes wonen in [A.].
De man heeft met zijn werkgever een regeling getroffen, waarbij hij zoveel mogelijk beschikbaar is voor [de minderjarige]. De vrouw zal daartoe naast de voor [de minderjarige] minder bekende partner en diens grootouders in [B.] derden moeten gaan inschakelen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw zich thans laten leiden door haar eigen behoefte om naar [B.] te verhuizen en aan haar behoefte het belang van [de minderjarige] en het belang van de man ondergeschikt gemaakt. De vrouw heeft daarmee een situatie veroorzaakt die in strijd met het belang van [de minderjarige] te achten is. Immers, of [de minderjarige] nu hoofdverblijf zal hebben bij de vader of de moeder, haar andere ouder heeft minder zorg voor en contact met haar dan voorheen.
De door de vrouw aangevoerde argumenten hebben de rechtbank er niet van kunnen overtuigen dat een verhuizing van [de minderjarige] met haar en bepaling van het hoofdverblijf van de [de minderjarige] bij haar, meer in het belang van de minderjarige zou zijn dan bepaling van het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de man, waar zij in haar vertrouwde leefomgeving kan blijven en tegen welk verblijf door de vrouw niet, dan wel onvoldoende contra-indicaties zijn aangedragen.
Gelet op het vorenoverwogene zal de rechtbank bepalen dat [de minderjarige] voortaan hoofdverblijf bij de man in [A.] zal hebben.
De vrouw heeft, nu de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de man wordt bepaald en de vrouw reeds naar [B.] is verhuisd, geen belang meer bij de toestemming van de rechtbank om met [de minderjarige] naar [B.] te mogen verhuizen.
Het door de vrouw verzochte wordt derhalve afgewezen.
De man heeft onder meer verzocht om een zorg- en contactregeling tussen de vrouw en [de minderjarige] vast te stellen.
De rechtbank is van oordeel dat het in het belang is van [de minderjarige] dat er een ruime omgangsregeling tussen haar en haar moeder wordt vastgesteld en wel de regeling zoals door de man ter zitting is voorgesteld. [de minderjarige] zal drie weekenden achter elkaar naar de vrouw gaan en het vierde weekend bij de man doorbrengen. Het weekend loopt dan van vrijdag na schooltijd school tot maandagochtend wanneer [de minderjarige] weer naar school moet.
De vrouw dient zorg te dragen voor het halen en brengen van [de minderjarige].
[de minderjarige] zal gedurende de helft van de feestdagen en de schoolvakanties bij de vrouw doorbrengen, verder door partijen in onderling overleg te regelen.
BESLISSING
bepaalt dat het minderjarige kind van partijen hoofdverblijf bij de man zal hebben;
bepaalt dat [de minderjarige] drie weekenden achter elkaar bij de vrouw zal zijn en dat zij het vierde weekend bij de man zal doorbrengen; het weekend loopt dan van vrijdag na schooltijd tot maandagochtend, wanneer [de minderjarige] weer naar school moet;
de vrouw dient zorg te dragen voor het halen en brengen van [de minderjarige];
bepaalt verder dat [de minderjarige] gedurende de helft van de feestdagen en de schoolvakanties bij de vrouw zal doorbrengen, verder door partijen in onderling overleg te regelen.
verklaart de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. P. Schadd-de Boer en door deze uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 18 oktober 2011, in tegenwoordigheid van
G.D. Kuilman, griffier.