ECLI:NL:RBGRO:2011:BU6563

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
30 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
118651 - HA ZA 10-472
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.J.A.M. Dijkers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating van leerlingen tot het basisonderwijs en de verplichting tot betaling van contributie

In deze zaak, die voor de Rechtbank Groningen werd behandeld, hebben ouders een vordering ingesteld tegen de Groningse Schoolvereniging (GSV) en de stichting die de basisschool beheert. De ouders stelden dat de aanmeldingsovereenkomst voor hun kinderen nietig was, omdat deze hen verplichtte lid te worden van de vereniging en bij te dragen aan de contributie, wat in strijd zou zijn met artikel 40 van de Wet op het primair onderwijs (Wpo). Dit artikel stelt dat de toelating van leerlingen niet afhankelijk mag zijn van een geldelijke bijdrage van de ouders. De ouders voerden aan dat zij niet op de hoogte waren van de verplichtingen die voortvloeiden uit het lidmaatschap van de vereniging en dat de schoolgids niet voldeed aan de wettelijke eisen van transparantie.

De rechtbank oordeelde dat de overeenkomst tussen de ouders en de vereniging nietig was, omdat deze niet voldeed aan de eisen van transparantie die de Wpo stelt. De rechtbank benadrukte dat ouders zich op de nietigheid van de overeenkomst konden beroepen, omdat de verplichting tot betaling van contributie niet duidelijk was gemaakt. De rechtbank verklaarde dat de ouders geen verplichting hadden om contributie te betalen voor de jaren waarin hun kinderen op de school waren ingeschreven, en dat de GSV geen recht had op de betaling van de contributie over die jaren.

De rechtbank wees de vordering van de ouders toe, maar wees de tegenvordering van de GSV af. De rechtbank oordeelde dat de ouders geen onverschuldigde betaling hadden gedaan, omdat de overeenkomst nietig was. De rechtbank compenseerde de proceskosten tussen partijen, zodat elke partij zijn eigen kosten droeg. Dit vonnis benadrukt de noodzaak van transparantie in de overeenkomsten tussen scholen en ouders, vooral als het gaat om financiële verplichtingen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GRONINGEN
Sector civielrecht
zaaknummer / rolnummer: 118651 / HA ZA 10-472
Vonnis van 30 november 2011
in de zaak van
1. [eiser],
wonende te [woonplaats],
2. [eiseres],
wonende te [woonplaats],
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. S.G. Volbeda te Arnhem,
tegen
1. de stichting
DE STICHTING GRONINGSE SCHOOLVERENIGING,
gevestigd te Groningen,
gedaagde in conventie,
2. de vereniging
DE VERENIGING GRONINGSE SCHOOLVERENIGING,
gevestigd te Groningen,
gedaagden in conventie, eiseres in reconventie,
advocaat mr. I.A. Hoen te 's-Gravenhage.
Eisers in conventie/verweerders in reconventie worden hierna aangeduid als 'de ouders'.
Gedaagden in conventie/eiseres in reconventie worden hierna aangeduid als 'de stichting' respectievelijk 'de vereniging', dan wel gezamenlijk als 'de GSV'.
OVERWEGINGEN IN CONVENTIE EN IN RECONVENTIE
1. De gang van zaken
Bij dagvaarding hebben de ouders een vordering ingesteld als aan het slot van dat stuk omschreven.
De GSV heeft de vordering gemotiveerd weersproken; de vereniging heeft daarbij een reconventionele vordering (tegenvordering) ingesteld.
De ouders hebben daarop een conclusie van dupliek in conventie, tevens conclusie van antwoord in reconventie genomen.
De GSV heeft vervolgens gedupliceerd in conventie en gerepliceerd in reconventie, wat betreft dit laatste daarbij haar tegenvordering verminderend.
De ouders hebben nadien een conclusie van dupliek in reconventie genomen.
Tot slot hebben eerst de GSV en daarna nog de ouders een akte uitlaten genomen.
Daarop is bepaald dat vonnis zou worden gewezen.
2. De feiten
2.1. De stichting is het bevoegd gezag van de basisschool "De Groningse Schoolvereniging". Statutaire doelstelling van de stichting is "het geven van (...) onderwijs aan kinderen, wier ouders en/of wettelijke vertegenwoordigers lid zijn van de Vereniging Groningse schoolvereniging". De school bestaat uit een reguliere basisschool en een internationale afdeling.
Het doel van de vereniging is "het ondersteunen van het onderwijs uitgaande van de stichting".
De stichting en de vereniging zijn nauw verbonden. Het bestuur van de stichting en het bestuur van de vereniging vormen een personele eenheid. Leden van de vereniging kunnen (slechts) zijn degenen die gezag uitoefenen over één of meer kinderen, die zijn toegelaten tot de school die ressorteert onder de stichting.
De hoogte van de contributie van de vereniging is afhankelijk van het schooltype dat het kind binnen de basisschool bezoekt; voorts kan bij een vastgesteld laag inkomen de contributie in neerwaartse zin worden bijgesteld (inkomensafhankelijkheid).
2.2. De ouders hebben voor hun beide kinderen (een dochter en een zoon) een passende basisschool gezocht; zij vonden deze buiten hun woonplaats, namelijk in Groningen bij de GSV. Op 23 april 2003 hebben de ouders hun beide kinderen als leerling van de school aangemeld en ter gelegenheid daarvan een formulier ondertekend, dat - voor zover thans van belang - de volgende tekst bevatte:
AANMELDING
Gewenste datum van plaatsing: 22 april 2003, schooljaar 2003 (...).
Ondergetekenden melden zich aan als lid van de Vereniging G.S.V. Het lidmaatschap van de Vereniging houdt onder meer de verplichting tot het betalen van de jaarlijks door de ledenvergadering vast te stellen contributie in. De contributie wordt via automatische incasso geïnd. Ondergetekenden verklaren lid te zullen blijven van de G.S.V. zolang tenminste één van hun kinderen lessen op de G.S.V. volgt.
Voor akkoord,
handtekening vader en handtekening moeder
PLAATSINGSPROCEDURE
Kinderen van ouders die al lid zijn van de G.S.V. hebben voorrang, mits het kind voor 1 januari van het komend schooljaar is aangemeld. Na 1 januari vervalt de voorrangsregel. De kosten van het lidmaatschap gaan in vanaf de eerste schooldag van hun kind(eren). Kinderen van ouders die nog geen lid zijn van de G.S.V. worden in volgorde van binnenkomst van de aanmeldingsformulieren geplaatst (...).
2.3. De dochter werd in april 2003 geplaatst op de internationale afdeling van de school, omdat op de reguliere basisschool van de GSV geen plaats was; de dochter heeft tot het einde van het schooljaar 2004/2005 deze afdeling bezocht.
De zoon werd in april 2003 op de reguliere basisschool geplaatst, waar in 2004 tweetalig onderwijs (Nederlands/Engels) werd ingevoerd. De zoon is ingeschreven gebleven als leerling tot zomer 2009. In het schooljaar 2008/2009 was hij evenwel nog slechts formeel ingeschreven, nadat tussen de school en de ouders was een verschil van inzicht gerezen inzake de inhoud van het aan deze (hoogbegaafde) jongen te geven onderwijs; de ouders hebben de zoon dat jaar thuisgehouden.
2.4. De in relatie tot de reguliere basisschool uitgebrachte schoolgids 2003 vermeldde onder meer: "De Groningse Schoolvereniging wordt gevormd door de ouders van de leerlingen van de school. Bij aanmelding van een kind worden de ouders lid van de vereniging. (...) De Stichting GSV beheert een school (...). Aan het lidmaatschap van de Vereniging GSV is een contributieregeling volgens draagkrachtprincipe verbonden". De in relatie tot de internationale afdeling uitgebrachte 'schoolguide' 2003 vermeldde onder het kopje 'school fees' onder meer: "For your child to attend the GSV you are obliged to pay school fees which are salary linked".
2.5. Na het plaatsen van de handtekeningen op 23 april 2003 hebben de ouders niet meer op vergelijkbare wijze schriftelijk ingestemd met continuering van hun lidmaatschap en/of betaling van contributie.
Over de schooljaren 2002/2003 tot en met 2004/2005 is door de ouders op basis van het geplaatst zijn van twee kinderen contributie betaald aan de vereniging; de bedragen voor de dochter waren (aanzienlijk) hoger dan die voor de zoon.
Over het schooljaar 2005/2006 is door de ouders niets betaald omdat automatische incasso niet plaatsvond. De contributie over dit schooljaar bedroeg EUR 987,00.
Over het schooljaar 2006/2007 is op basis van plaatsing van de zoon contributie betaald, daarna niet meer.
2.6. De ouders hebben nimmer, onder verwijzing naar hun inkomenssituatie, verlaging van de contributie verzocht. De ouders hebben geparticipeerd in de vereniging, onder meer door tijdens ledenvergaderingen mee te beslissen omtrent besteding van de contributiegelden.
3. Het geschil, inleiding
3.1. Het geschil betreft de vraag in hoeverre de ouders ter zake van de jaren dat (een van) hun kinderen was/waren ingeschreven als leerling van de door de stichting gedreven school, verplicht waren om contributie aan de vereniging te voldoen. De ouders achten de in dat verband gesloten overeenkomst met de vereniging nietig, de stichting en de vereniging weerspreken dat.
3.2. De Wet op het primair onderwijs (voorheen Wet op het basisonderwijs geheten) - welke wet hierna wordt aangehaald als: Wpo - bevat de navolgde twee in dit verband relevante artikelen:
Artikel 13. Schoolgids
Lid 1: De schoolgids bevat voor ouders, verzorgers en leerlingen informatie over de werkwijze van de school en bevat in elk geval informatie over: (...)
e. de geldelijke bijdrage, bedoeld in artikel 40, eerste lid, waarbij een ontwerp van een overeenkomst voor een dergelijke bijdrage, die voldoet aan de eisen die in artikel 40, eerste lid, zijn geformuleerd, in de schoolgids wordt opgenomen (...).
Lid 2: Het bevoegd gezag reikt de schoolgids uit aan de ouders dan wel de verzorgers bij de inschrijving en jaarlijks na de vaststelling van de schoolgids.
Artikel 40. Toelating en verwijdering van leerlingen
Lid 1: (...) De toelating mag niet afhankelijk worden gesteld van een geldelijke bijdrage van de ouders. Overeenkomsten waarbij ouders worden verplicht tot het betalen van een geldelijke bijdrage zijn nietig, behoudens voorzover zij na de toelating van de leerling tot de school schriftelijk zijn aangegaan en in het desbetreffende schriftelijke stuk aan de ouders kenbaar is gemaakt dat het een vrijwillige bijdrage betreft waarvoor de overeenkomst niet behoeft te worden aangegaan, doch waarvoor geldt dat na de ondertekening wel een verplichting tot betaling van de overeengekomen bijdrage bestaat. Zodanige overeenkomsten zijn evenzeer nietig, indien deze niet hebben voorzien in de vermelding dat de ouders de mogelijkheid hebben er voor te kiezen om de overeenkomst slechts voor bepaalde voorzieningen aan te gaan en ten behoeve daarvan niet een specificatie voor de te onderscheiden voorzieningen in de overeenkomst is opgenomen. Zodanige overeenkomsten zijn voorts nietig indien ten aanzien daarvan geen reductie- en kwijtscheldingsregeling geldt en de inhoud van die regeling niet in de overeenkomst is opgenomen. Een overeenkomst wordt telkens voor de periode van een schooljaar aangegaan.
4. Het standpunt van de ouders
4.1. De ouders vorderen, kort weergegeven:
primair
(a) een verklaring voor recht dat de tussen hen en de stichting gesloten aanmeldingsovereenkomsten rechtsgeldig door de ouders (partieel) zijn vernietigd, en
(b) veroordeling van stichting en vereniging om aan de ouders op grond van onverschuldigde betaling de betaalde contributie ad EUR 8.009,83 terug te betalen,
subsidiair
(a) een verklaring voor recht dat door hen slechts eenmaal (in 2003) een aanmeldingsformulier is ondertekend en dus slechts eenmaal voor beide kinderen een overeenkomst met de stichting is aangegaan, en
(b) veroordeling van stichting en vereniging om aan de ouders op grond van onverschuldigde betaling de betaalde contributie over latere jaren terug te betalen,
alsmede, zowel primair als subsidiair veroordeling van de GSV in de proceskosten.
4.2. De ouders voeren het volgende aan.
In art. 40 Wpo is als strikte regel neergelegd dat basisonderwijs kosteloos is; ouderbijdragen in welke vorm dan ook moeten een vrijwillig karakter hebben.
Toen de dochter en de zoon in 2003 werden ingeschreven, is hier geen melding van gemaakt. Bij de inschrijving van de kinderen werden de ouders automatisch lid van de vereniging en werden zij verplicht lid te blijven zolang nog een kind op school zat.
Het op 23 april 2003 getekende aanmeldingsformulier maakte geen onderscheid tussen stichting en vereniging; er bleek niet dat er sprake is van twee rechtspersonen. Dat plaatsing van een kind zonder lidmaatschap mogelijk is, bleek niet uit het formulier.
De schoolgids voldeed niet aan de eisen die art. 13 lid 1 sub e Wpo daaraan stelt. Er werd door de GSV de suggestie gewekt dat de ouders verplicht waren schoolgeld in de vorm van contributie aan de vereniging te voldoen. Pas veel later raakten de ouders er over ingelicht dat zij niet verplicht waren schoolgeld te betalen.
De statutaire doelstelling van de stichting beperkt zich tot het aanbieden van onderwijs aan kinderen van leden van de vereniging; ook de contributieregeling bepaalt dat contributiebetaling toelating op de school mogelijk maakt.
Hetgeen in de loop der jaren is voldaan, vorderen de ouders als onverschuldigd voldaan terug. Als er al een verplichting zou hebben bestaan, gold deze - gelet op art. 40 Wpo en de omstandigheid dat slechts éénmaal een handtekening is gezet - slechts het eerste jaar en kunnen in ieder geval de bijdragen voor de jaren daarna als onverschuldigd betaald worden teruggevorderd.
Het door de GSV gemaakte onderscheid tussen reguliere basisschool enerzijds en internationale afdeling anderzijds, waarbij voor de laatste zou gelden dat hiervoor sowieso schoolgeld mag worden geheven, weerspreken de ouders: voor alle vormen van basisonderwijs geldt art. 40 Wpo.
De ouders weerspreken dat de basisschool bijzondere (extra-curriculaire) activiteiten bekostigde van de contributie; de GSV financierde met de extra gelden activiteiten zoals Engelse les en gymnastiek, die uit de reguliere gelden moesten worden bekostigd. Zij hebben juist steeds afzonderlijk betaald voor extra-activiteiten, zoals een musical en skaten.
De ouders weerspreken ook de overige door de GSV gevoerde verweren. Ouders kunnen zich rechtstreeks beroepen op art. 40 Wpo, zo volgt uit de wetsgeschiedenis van deze bepaling.
Het aannemen van de mogelijkheid van conversie als bedoeld in art. 3:42 BW maakt art. 40 Wpo illusoir; deze nietigheid is niet te verhelpen.
De waarde van hetgeen verkregen is, kan niet worden bepaald, zodat beperking van de gevolgen van nietigheid overeenkomstig art. 3:53 lid 2 BW niet aan de orde is, daargelaten dat langs deze weg de vereniging via een omweg haar vergoeding alsnog zou verkrijgen/behouden.
4.3. Op grond van al hetgeen door hen in conventie is aangevoerd, weerspreken de ouders de toewijsbaarheid van de reconventionele vordering.
5. Het standpunt van de GSV
5.1. De stichting en de vereniging voeren ter afwering van de vordering van de ouders het volgende aan.
De reguliere basisschool biedt vele plusactiviteiten die worden betaald uit de contributie-inkomsten. Zo ontvangen alle leerlingen sinds 2004 gedeeltelijk tweetalig onderwijs van een 'native-speaker', krijgen leerlingen les van een vakdocent gymnastiek, is er een speciale ICT-docent en zijn er groepen verkleind.
De contributie die de ouders als lid van de vereniging betalen, is geen ouderbijdrage in de zin van art. 40 Wpo. Toelating tot de school is niet afhankelijk gesteld van het lidmaatschap van de vereniging van de ouders en/of betaling van een geldelijke bijdrage; uit het inschrijvingsformulier blijkt dat kinderen van leden slechts voorrang hebben bij plaatsing.
De ouders zijn geheel vrijwillig een lidmaatschapsrelatie met de vereniging aangegaan en hebben kunnen genieten van dit lidmaatschap. Er bestaat geen verplichting om gedurende jaren lid van de vereniging te blijven; de ouders spreken bij aanmelding als lid slechts de intentie daartoe uit, maar zij kunnen nadien wel degelijk hun lidmaatschap opzeggen.
Op grond van het lidmaatschap is contributie verschuldigd; er is derhalve niet onverschuldigd betaald. De ouders zijn ook in de jaren 2005/2006 en 2007/2008 lid geweest, vanwege de inschrijving van hun zoon, en zijn alsnog verplicht de contributie over die jaren te voldoen.
Het voorzieningenniveau van de school zou aanpassing behoeven indien een substantieel deel van de ouders zou weigeren een bijdrage te betalen, dan wel zou het niet-betalende deel van de leerlingen uitgesloten moeten worden van voorzieningen die extra-curriculair zijn.
De internationale afdeling is grotendeels gericht op het curriculum van het Britse primaire onderwijs. Het onderwijs is duur door de eisen die gesteld worden: kleine klassen, een breed onderwijsaanbod en hooggekwalificeerde docenten. De Nederlandse overheid verleent extra subsidie aan scholen met een dergelijke internationale afdeling, maar deze bijdrage dekt niet de volledige kosten. Wat betreft dit internationaal primair onderwijs ontbreekt een expliciete wettelijke regeling die het mogelijk maakt dat het bevoegd gezag gerechtigd is tot betaling van schoolgeld te verplichten, zoals die regeling wel in het voortgezet onderwijs bestaat (IGVO), maar de GSV moet geacht worden op soortgelijke wijze gerechtigd te zijn schoolgeld te vorderen: zonder die bijdrage van ouders kan dit onderwijs niet bestaan. Het ontbreken van een wettelijke bepaling moet als een onvolkomenheid in de wetgeving worden beschouwd. Uitsluiting van leerlingen van het internationaal onderwijs door de GSV - zoals wel degelijk tot de mogelijkheden behoort - is sowieso niet strijdig met art. 40 Wpo, omdat deze leerlingen - zie boven - onverminderd toegang hebben tot het regulier basisonderwijs.
De ouders hebben bewust voor de school gekozen, zij waren goed geïnformeerd. Deze ouders wilden méér dan standaard-onderwijs; men koos bewust voor de GSV.
Het onderscheid tussen stichting en vereniging was zonneklaar voor de ouders.
Als lid van de vereniging die frequent de ledenvergaderingen bezochten, zijn de ouders er steeds van op de hoogte geweest dat deze vormen van onderwijs uitsluitend kunnen worden bekostigd als er contributie wordt voldaan. Zij hebben ook inspraak gehad in de besteding van de contributie-inkomsten. Tot volle tevredenheid van de ouders is jarenlang onderwijs voor hun kinderen verzorgd. Het zou niet billijk zijn om na jarenlang profijt door de kinderen, de rekening voor het aangeboden onderwijs alsnog bij de stichting te leggen.
De GSV voert bij wijze van verweer aan dat de ouders zich niet rechtstreeks kunnen beroepen op art. 40 Wpo, nu deze wetsbepaling onderdeel uitmaakt van de bekostigingsvoorwaarden van het bijzonder onderwijs.
De GSV beroept zich ter afwering van de vordering van de ouders voorts op de wettelijke regeling van art. 3:42 BW: de afspraken kunnen worden geconverteerd in een reeks van rechtsgeldige ouderbijdrage-overeenkomsten tussen de stichting en de ouders. Door de vereniging is te goeder trouw een lidmaatschapsrelatie met de ouders aangegaan.
Voor zover conversie niet tot de mogelijkheden behoort, doet de GSV een beroep op art. 3:53 lid 2 BW: de gevolgen van de nietigheid dienen te worden beperkt doordat de rechtbank bepaalt dat de ouders een geldelijke vergoeding verschuldigd zijn ter hoogte van de waarde van de onderwijsvoorzieningen die de kinderen hebben genoten, welke waarde wordt begroot op het totale verschuldigde contributiebedrag.
Tot slot beroept GSV zich wat betreft de op onverschuldigde betaling gebaseerde vordering van de ouders zich op rechtsverwerking, ongerechtvaardigde verrijking en verjaring van de vordering.
Onder verwijzing naar al hetgeen als verweer tegen de vordering van de ouders is aangevoerd, alsmede gelet op de omstandigheid dat niet alle verschuldigde contributie is voldaan, vordert de vereniging (na wijziging van eis) veroordeling van de ouders om alsnog te voldoen de contributie wat betreft de schooljaren 2005/2006 en 2007/2008, in totaal
EUR 2.023,00.
6. Beoordeling
6.1. Art. 40 Wpo stelt als strikte regel dat toelating van een leerling tot het basisonderwijs niet afhankelijk mag worden gesteld van een geldelijke bijdrage van de ouders. Betaling van 'schoolgeld' heeft wat betreft een basisschool altijd een vrijwillig karakter.
Een gegeven is echter dat er in tal van onderwijssituaties sprake is van extra-curriculaire activiteiten, die niet van overheidswege worden bekostigd; een deel van de ouders is bereid en in staat daarvoor een extra-bijdrage te voldoen, een ander deel van de ouders is dat niet. Kennelijk vanuit de ervaring dat de praktijk naar wegen zoekt om ouders te verleiden een bijdrage te laten voldoen terwijl daartoe geen verplichting bestaat, is art. 40 zodanig geformuleerd dat er volstrekte transparantie bestaat: indien een bijdrage wordt gevraagd, moet uitermate helder zijn dat op basis van vrijwilligheid wordt voldaan. Deze transparantie moet elk schooljaar weer opnieuw worden betracht; een langjarige overeenkomst is niet toegestaan.
Opdat aan de eis van transparantie maximaal uitwerking wordt gegeven, behelst art. 40 Wpo op dit punt de sanctie van nietigheid: overeenkomsten die zijn aangegaan in een situatie dat de vrijwilligheid is verhuld, hebben geen recht van bestaan. Nietig zijn met name overeenkomsten die niet schriftelijk zijn aangegaan, overeenkomsten die niet uitdrukkelijk verwijzen naar de vrijwilligheid, alsmede overeenkomsten die niet melden dat ook een verplichting kan worden aangegaan voor slechts een deel van de kosten.
Uit de aard van de sanctie volgt dat elke ouder zich op schendig van de bepaling van art. 40 Wpo kan beroepen.
Tijdens de parlementaire behandeling van art. 40 van de Wet op het primair onderwijs is van de zijde van de regering expliciet kenbaar gemaakt dat ook het lidmaatschap van een de school flankerende vereniging geen verplichte kostenpost mag opleveren: "Het wettelijk verbod om de toelating van een leerling afhankelijk te stellen van een geldelijke bijdrage van de ouders impliceert een verbod op een verplicht lidmaatschap van de school- danwel de oudervereniging, aangenomen dat zo'n lidmaatschap niet kosteloos is. Immers de toelating van de school [bedoeld is: tot de school, rechtbank] mag niet afhankelijk worden gesteld van welke financiële bijdrage dan ook" (Kamerstukken I 1980/81, 14 428, nr. 6, p. 22).
6.2. Als aan de hand van de hiervoor in kaart gebrachte strenge regeling van art. 40 Wpo de stukken die in 2003 aan de ouders werden voorgelegd, worden beoordeeld, valt maar één conclusie te trekken: transparantie ontbreekt. Slechts de nauwlettende ouder, die weet heeft van het bestaan van twee rechtspersonen en die kennis draagt van het bestaan van art. 40 Wpo, zal kunnen concluderen dat naar de letter genomen een ouder die zijn kind plaatst op de GSV, niet verplicht is gedurende een lengte van jaren lid te zijn van de vereniging en al die tijd contributie te betalen. Een minder ingevoerde en minder oplettende ouder zal (gelijk aan de orde was bij deze ouders, naar althans in rechte moet worden aangenomen) menen dat plaatsing van een kind op deze school eenvoudigweg verplichtte tot een geldelijke bijdrage (schoolgeld) in de vorm van contributie.
De stichting en de vereniging zijn dermate met elkaar verstrengeld, dat er wat betreft de toepassing van art. 40 Wpo - welke bepaling transparantie eist - geen onderscheid tussen kan worden gemaakt. De rechtbank verwijst in dit verband met name naar:
- de omstandigheid dat het doel van de stichting is het ondersteunen van het onderwijs van de stichting, terwijl het doel van de stichting is het geven van onderwijs aan kinderen van leden van de vereniging,
- de personele unie van beide besturen,
- de omstandigheid dat het invullen van het aanmeldingsformulier bedoeld voor plaatsing van een kind op de school, onmiddellijk leidde tot aanmelding als lid van de vereniging, alsmede
- het gegeven dat van de stichting uitgaande schoolgids (gelijk de school guide van de internationale afdeling) slechts refereert aan het lidmaatschap van de vereniging en de daaraan verbonden kosten.
De overeenkomst die de ouders met de vereniging sloten in april 2003, moet op grond van dit een en ander worden aangemerkt als nietig.
6.3. Het door de school gedane beroep op conversie (art. 3:42 BW) dient te worden verworpen. Bij aanvaarding van dit beroep zou de werking van een andere, wél geldige rechtshandeling toekomen aan de door de wet nietig geachte rechtshandeling. Dit beroep dient terzijde te worden gesteld omdat de consequentie van aanvaarding is dat de door de wetgever beoogde striktheid van de regeling (te weten: bij gebrek aan transparantie inzake de vrijwilligheid bestaat er eenvoudigweg geen verplichting tot betaling aan de school) in zijn uitwerking op eenvoudige wijze ongedaan zou worden gemaakt.
6.4. Het door de rechtbank kwalificeren van de (reeks van jaarlijkse) overeenkomst(en) tussen de GSV en de ouders als 'nietig' bewerkstelligt dat de rechtsverhouding tussen partijen dient te worden hersteld in de staat waarin deze vóór het aangaan van het contract was. Voor zover reeds uitvoering is gegeven aan de afspraken, zou uitgangspunt moeten zijn dat zoveel mogelijk herstel in de vorige toestand plaatsvindt.
Wat betreft het aan de dochter en de zoon van de ouders verstrekte onderwijs kan evenwel uit zijn aard geen herstel in de oude toestand plaatsvinden. Voor het geval dat reeds ingetreden gevolgen van een vernietigde rechtshandeling bezwaarlijk ongedaan kunnen worden gemaakt, biedt art. 3:53 lid 2 BW de mogelijkheid dat de rechter (desgevraagd) aan die vernietiging geheel of ten dele haar werking kan ontzeggen. Er kan grond zijn om deze regel analogisch toe te passen in geval van een nietige rechtshandeling, zo blijkt uit de parlementaire geschiedenis (Van Zeben e.a., Parlementaire Geschiedenis van het NBW, Boek 3, p. 240 e.v.). De rechtbank gaat (mede gelet op het door de GSV op art. 3:53 lid 2 BW gedane beroep) over tot zulke analogische toepassing.
Gelet op (a) het gegeven dat geldelijk onvermogen kennelijk geen rol voor de ouders heeft gespeeld nu zij nimmer om verlaging van de contributie hebben verzocht, (b) het gegeven dat de zoon en de dochter verondersteld kunnen worden te hebben geprofiteerd van het onderwijs dat de ouders zeer bewust voor hen hadden uitgekozen, alsmede (c) het gegeven dat de ouders in een lengte van jaren hebben meegepraat en meebeslist over de besteding van de door hen opgebrachte contributiegelden, is er aanleiding van de werking van de nietigheid uit te zonderen hetgeen reeds door de ouders is voldaan.
Een andere situatie doet zich voor wat betreft nog niet betaalde lidmaatschapsgelden.
Contributie is (nog) niet betaald wat betreft de schooljaren 2005/2006 (het jaar dat - kennelijk abusievelijk - automatische incasso niet heeft plaatsgevonden) en 2007/2008 (het jaar dat er een verschil van inzicht bestond over het onderwijs voor de zoon en deze jongen de school in het geheel niet meer bezocht).
De door de rechtbank nu als nietig aangemerkte overeenkomst is wat betreft de verplichting van de ouders niet uitgevoerd; ten aanzien deze niet-verrichte prestatie van de ouders kan (vanzelfsprekend) niet worden geoordeeld dat reeds ingetreden gevolgen van de nietige rechtshandeling bezwaarlijk ongedaan kunnen worden gemaakt. Hier geldt dat de GSV genoegen moet nemen met de status quo.
6.5. In het voorgaande is verwoord dat het standpunt van de school dat de verplichting tot contributiebetaling met de wet strookt, wordt verworpen. Hieruit volgt dat de vordering van de ouders toewijsbaar is voor zover die ziet op het vastgesteld zien van de strijd met het recht van het gekoppeld zijn van aanmelding van de dochter en zoon als leerling van de school met het verplicht lid worden van de vereniging. De rechtbank volgt in dezen de wettelijke opzet door de automatische koppeling met het lidmaatschap aan te merken als 'nietig' (in plaats van de door de ouders in de omschrijving van hun vordering gehanteerde term 'vernietigd').
De vordering van de ouders dient, zo is onder 6.4 overwogen, voor het overige te worden afgewezen.
Uit al het voorgaande vloeit tevens voort dat de tegenvordering van de school geheel wordt afgewezen.
6.6. Nu beide partijen met dit een en ander deels in het ongelijk zijn gesteld, is er grond om te bepalen dat elke partij de eigen kosten in conventie en in reconventie dient te dragen.
7. De beslissing
De rechtbank
in conventie:
7.1. Verklaart voor recht dat de tussen de ouders en de stichting gesloten aanmeldingsovereenkomst van hun kinderen als leerling van de school nietig is in zoverre deze aanmelding gekoppeld was aan en vrijwel geheel samenviel met het toetreden als lid van de vereniging,
7.2. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
7.3. wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
7.4. wijst het gevorderde af,
7.5. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door W.J.A.M. Dijkers en in het openbaar uitgesproken op
30 november 2011.