ECLI:NL:RBGRO:2011:BU7403

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
3 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
18/670342-11
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in hennepplantage zaak met illegale elektriciteitsafname

In deze zaak heeft de Rechtbank Groningen op 3 november 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten, diefstal van elektriciteit en het vernielen van een elektriciteitswerk. De verdachte was in de periode van 9 maart 2010 tot en met 6 mei 2010 betrokken bij de teelt van ongeveer 100 hennepplanten in een pand in de gemeente Oldambt. Tevens werd hem verweten dat hij elektriciteit had afgetapt van een energieleverancier en dat hij een laagspanningsinstallatie had beschadigd, wat leidde tot brand en gevaar voor de omgeving. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 8 maanden voorwaardelijk en een werkstraf van 200 uren. De verdediging pleitte voor een mildere straf, gezien de omstandigheden en het feit dat de verdachte een first offender was. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor het opzet van de verdachte op de illegale stroomvoorziening en sprak hem vrij van het derde ten laste gelegde feit. Voor de eerste twee feiten werd de verdachte wel schuldig bevonden, maar de rechtbank legde een lagere straf op dan geëist, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden en een werkstraf van 100 uren. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van de feiten.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/670342-11 (promis)
datum uitspraak: 3 november 2011
op tegenspraak
raadsman: mr. J. van Dijk
VONNIS
van de rechtbank te Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[naam.verdachte],
geboren te [geboorteplaats.verdachte] op [geboortedatum.verdachte],
wonende aan [adres.verdachte], [woonplaats.verdachte],
thans preventief gedetineerd in [plaats.PI].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
20 oktober 2011.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 9 maart 2010 tot en met 6 mei 2010, in de
gemeente Oldambt,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval
opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [plaats delict]) een hoeveelheid
van (in totaal) ongeveer 100, althans een (groot) aantal hennepplanten en/of
delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een
materiaal bevattende hennep,
zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan
wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 9 maart 2010 tot en met 6 mei 2010, in de
gemeente Oldambt,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een of meer
hoeveelheden electriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [energiebedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s),
waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des
misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder
zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van verbreking en/of een
valse sleutel;
3.
hij in of omstreeks de periode van 9 maart 2010 tot en met 6 mei 2010, in de
gemeente Oldambt,
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen opzettelijk een
electriciteitswerk, te weten een laagspanningsinstallatie voor de
stroomvoorziening in het pand [plaats delict te pleegplaats], heeft vernield en/of
beschadigd en/of een stoornis in de gang en/of in de werking van die
laagspanningsinstallatie en/of voor de stroomvoorziening heeft veroorzaakt,
en/of een ten opzichte van die laagspanningsinstallatie en/of die
stroomvoorziening genomen veiligheidsmaatregel(en) heeft verijdeld, door toen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk de elektriciteit buiten die laagspanningsinstallatie om te leiden
en/of de hoofdbeveiliging te verzwaren, waardoor brand is ontstaan in dat
pand, zodanig dat daardoor gemeen gevaar voor (de inventaris van) dat pand
en/of belendende panden is ontstaan en/of levensgevaar voor een of meer in dat
pand en/of in of nabij die belendende panden aanwezige personen, in elk geval
levensgevaar voor een ander of anderen te duchten was;
Bewijsvraag
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert de bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde. Zij baseert dit op de verklaring van verdachte, het proces-verbaal van bevindingen op pagina 39, de verklaring van [getuige], de foto’s in het dossier, de aangifte door [energiebedrijf] en het technisch onderzoek, alsmede het proces-verbaal over het brandonderzoek.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde was er geen sprake van gemeen gevaar voor goederen of belendende panden.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank dient verdachte te worden vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Gelet op de verklaringen in het dossier en het verhandelde ter zitting heeft verdachte de aanleg van de hennepkwekerij en de daarbij behorende aanpassingen aan het elektriciteitswerk overgelaten aan een onbekend gebleven derde persoon. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij een kabel heeft zien hangen in zijn woning en dat hij op enig moment op de hoogte was van het feit dat er illegaal stroom werd afgetapt. Uit de bewijsmiddelen is verder niet gebleken van enige kennis ten aanzien van de wijze waarop deze illegale stroomvoorziening was aangelegd en van de verzwaring van de zekeringen. Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank het opzet op de nauwe en bewuste samenwerking, alsmede het opzet op de aanpassingen aan het elektriciteitswerk en het gevaarzettende karakter ervan, niet wettig en overtuigend bewezen worden.
De rechtbank spreekt verdachte derhalve vrij van het onder 3 ten laste gelegde.
De rechtbank heeft met betrekking tot het onder 1 en 2 ten laste gelegde acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
Feiten 1 en 2
A)
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 oktober 2011, zakelijk weergegeven:
U vraagt mij naar de hennepteelt en de brand die is ontstaan op 6 mei 2010. Ik ben niet bij de aanleg van de kwekerij betrokken geweest. Ik weet dat ze van beneden naar boven een kabel hebben getrokken. Ik ben uiteindelijk verantwoordelijk, want ik heb het toegelaten.
B)
Een proces-verbaal nummer PL01PE 2010042957-6 d.d. 6 mei 2010 opgenomen op pagina 55 tot en met 57 van het dossier, inhoudende de verklaring van verdachte [verdachte], zakelijk weergegeven:
Op de zolder had ik een hennepkwekerij gemaakt. Ik denk dat er ongeveer honderd planten in de kwekerij hebben gestaan. Ik had de kwekerij ongeveer negen weken geleden opgezet. De stroom van de kwekerij werd illegaal afgetapt. Ik schat dat ik een week of vier/vijf stroom heb gebruikt dat voor de meter werd afgetapt.
C)
Een proces-verbaal nummer PL01PE 2010042957-19 d.d. 28 mei 2010 opgenomen op pagina 13 tot en met 17 van het dossier nummer PL01PE 2010042957-1 d.d. 15 juli 2010 (verder te noemen “dossier”), inhoudende de verklaring van [aangeefster] namens [energiebedrijf], zakelijk weergegeven:
Ik ben namens benadeelde gerechtigd tot het doen van aangifte. Tussen 1 maart 2010 en 6 mei 2010 werd op de [plaats delict te pleegplaats] werd het volgende feit gepleegd. Zie aangifte [energiebedrijf].
D)
Een schriftelijk bescheid, te weten een aangifte door [energiebedrijf] d.d. 18 mei 2010, op genomen op pagina 16 en 17 van het dossier, zakelijk weergeven:
Eerdergenoemde medewerker zag dat de zegels van de huisaansluitkast waren verbroken. Nadat hij het deksel van de huisaansluitkast had verwijderd, zag hij dat aan de bovenzijde van de zekeringhouders een illegale elektriciteitsaansluiting was gemaakt. Hij zag namelijk dat deze aansluiting buiten de elektriciteitsmeter om liep naar de hennepplantage en deze voorzag van elektriciteit.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 9 maart 2010 tot en met 6 mei 2010, in de gemeente Oldambt,
tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan de [plaats delict] een hoeveelheid van in totaal ongeveer 100 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
2.
hij in de periode van 9 maart 2010 tot en met 6 mei 2010, in de gemeente Oldambt,
tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen elektriciteit, toebehorende aan [energiebedrijf], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking.
De rechtbank acht hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Strafbaarheid van het feit
Hetgeen de rechtbank bewezen acht levert de volgende strafbare feiten op:
1.
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
2.
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van verbreking.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar, nu geen schulduitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Strafoplegging
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte met betrekking tot het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Tevens vordert zij een werkstraf van 200 uren subsidiair te vervangen door 100 dagen hechtenis.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de strafeis van de officier van justitie aan de maat is en verzoekt verdachte te veroordelen tot een werkstraf waarvan een gedeelte voorwaardelijk. Hij benadrukt hierbij de ouderdom van het feit, alsmede het gegeven dat verdachte first offender is.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen ter zitting en uit het advies van de reclassering, de justitiële documentatie van verdachte, alsmede de vordering van de officier van justitie.
Verdachte heeft een hennepkwekerij gehad op de zolder van het café dat hij uitbaatte. De stroom voor deze kwekerij werd illegaal afgetapt.
Het is een feit van algemene bekendheid dat drugs schadelijk zijn voor de volksgezondheid en verdachte heeft door zijn handelen hieraan bijgedragen. Tevens heeft verdachte de energiemaatschappij financiële schade berokkend door de elektriciteit buiten de registratie via de meter om af te nemen.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf, ondanks het feit dat verdachte voor het onder 3 ten laste gelegde is vrijgesproken, meegewogen dat door deze kwekerij brand is ontstaan en aldus een gevaarlijke situatie is geschapen voor de in dit pand aanwezige personen en goederen.
De rechtbank acht een werkstraf passend en geboden. Daarnaast zal de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur opleggen.
De rechtbank heeft hierbij gelet op verdachtes justitiële documentatie waaruit naar voren is gekomen dat hij niet eerder met politie en of justitie in aanraking is gekomen. Ook heeft de rechtbank gelet op het reclasseringsadvies d.d. 14 oktober 2011 en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze ter zitting naar voren zijn gekomen. Nu verdachte nog steeds schulden heeft en dit eveneens ten grondslag heeft gelegen aan de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten, acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk als stok achter de deur.
De rechtbank komt tot een lagere straf dan geëist nu zij anders dan door de officier van justitie gevorderd verdachte heeft vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het onder 3 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
- verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
- verklaart verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar.
- verklaart het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
- veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 3 MAANDEN.
Bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de op twee jaren gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 100 uren, met bevel dat vervangende hechtenis voor de duur van 50 dagen zal worden toegepast als veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
De werkstraf moet zijn voltooid binnen een jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis. De veroordeelde zal zich met betrekking tot de werkstraf gedragen naar de aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering Nederland.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. F. de Jong, voorzitter, G. Eelsing en J.M.M. van Woensel, in tegenwoordigheid van mr. M.J. Mulder, als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 november 2011.