RECHTBANK GRONINGEN
Sector kanton
Zaak\rolnummer: 500554 \ CV EXPL 11-5002
Vonnis d.d. 27 oktober 2011
Q.,
wonende te Groningen,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie, hierna Q. te noemen,
gemachtigde mr. M.R. Holthinrichs, advocaat te Groningen,
R.,
wonende te [postcode] Groningen, [adres],
gedaagde in conventie, eiser in reconventie, hierna R. te noemen,
gemachtigde mr. M.J. Schapendonk, advocaat te Rosmalen.
Op de inleidende dagvaarding genoemde gronden heeft Q. in conventie gevorderd R. te veroordelen tot betaling aan Q. van een bedrag van € 1.035,05 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2011 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van R. in de kosten van dit geding.
R. heeft bij conclusie van antwoord in conventie geconcludeerd tot afwijzing van het gevorderde en in reconventie gevorderd dat Q. wordt veroordeeld tot betaling van € 2.607,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2011 tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van Q. in de kosten van de procedure.
Q. heeft bij antwoord in reconventie geconcludeerd tot afwijzing van het gevorderde en bij repliek in conventie haar eis vermeerderd, in die zin dat zij tevens een verklaring voor recht vraagt dat de huurovereenkomst met ingang van 15 september 2010 is geëindigd.
R. heeft vervolgens in conventie gedupliceerd en in reconventie gerepliceerd, waarna Q. nog in reconventie heeft gedupliceerd.
Partijen hebben over en weer producties overgelegd.
Vervolgens is vonnis bepaald, waarvan de uitspraak is bepaald op heden.
In conventie en in reconventie
1.1 Als gesteld en erkend, dan wel niet (gemotiveerd) weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud van overgelegde producties staat het volgende vast.
1.2 Partijen hebben een huurovereenkomst gesloten voor een zolderverdieping aan de [naam]laan [nr] te Groningen met als ingangsdatum 15 september 2010. In die overeenkomst is onder meer opgenomen:
"Deze overeenkomst wordt aangegaan voor onbepaalde duur, echter minimaal 6 maanden.
(...)
De huurprijs bedraagt € 450,- per maand en is inclusief gas, water en electriciteit, radio-, tv- en internetsignaal, heffingen en belastingen.
(...)"
1.3 Q. heeft voorafgaand aan de huurovereenkomst een waarborgsom van € 450,- en een halve maand huur van € 225,- betaald.
1.4 Op de datum van de sleuteloverdracht was de voordeur van de gehuurde ruimte gebarricadeerd.
1.5 Bij e-mail van 17 september 2010 van 11:13 uur heeft Q. R. het volgende geschreven:
"Naar aanleiding van de situatie van gisteren heb ik besloten dat ik niet aan de [naam]laan [nr] wil wonen. Zoals ik al zei ken ik nog weinig mensen in Groningen en wil ik me veilig en welkom in mijn eigen woonruimte voelen. Ik weet dat u er alles aan zou doen mij een zo veilig mogelijke situatie te bieden maar ook u kan dat uiteraard niet 100% garanderen en controleren. Hopelijk heeft u begrip voor mijn beslissing en ik neem aan, met de kamernood in Groningen, dat u binnen de kortste keren een nieuwe huurder heeft die een frisse start op de zolder kan maken."
1.6 R. heeft daarop bij mail van 17 september 2010 van 11:49 uur als volgt gereageerd: "Ok, dat dacht ik al. Voor de restitutie moet nu wel even geduld hebben. Veel succes verder."
1.7 Daarop heeft Q. per mail diezelfde dag geantwoord: "Bedankt, u ook. Wanneer kan ik de teruggave ongeveer verwachten?"
1.8 R. heeft vervolgens per mail laten weten: "Ok, zodra ik een nieuwe bewoner heb gevonden kan ik hier een uitspraak over doen."
1.9 Bij brief van 22 december 2010 heeft de gemachtigde van Q. R. gesommeerd om over te gaan tot betaling van een bedrag van € 675,- aan Q. Op 13 januari 2011 is een herinnering verstuurd.
1.10 De gemachtigde van R. heeft bij brief van 19 januari 2011 gevorderd dat Q. overgaat tot betaling van huurachterstand van € 1.800,-, alsmede de rente daarover en de buitengerechtelijke kosten. Bij brief van 26 januari 2011 is een herinnering gestuurd, waarbij is aangekondigd dat zal worden overgegaan tot gerechtelijke stappen.
1.11 Q. heeft per mail van 14 februari 2011 gereageerd en laten weten dat zij niet eerder een brief heeft ontvangen, dat zij geen idee heeft waar het bericht overgaat, dat zij geen huurachterstand heeft op de [naam]laan te Groningen en dat zij aanneemt dat dit op een misverstand berust.
2.1 Naast de vaststaande feiten heeft Q. het volgende aan haar vordering ten grondslag gelegd.
2.2 In de nacht voorafgaande aan de sleuteloverdracht heeft een vechtpartij tussen R. en de voormalige huurder plaatsgevonden. Q. heeft te kennen gegeven dat zij zich in deze situatie niet veilig voelde en dat zij wenste af te zien van de huurovereenkomst. R. heeft daarop in het bijzijn van twee getuigen aangegeven dat hij zich dat kon voorstellen, waarop de huurovereenkomst met wederzijds goedvinden is geëindigd. Dit is bevestigd in de mailwisseling op 17 september 2010 tussen partijen. Het enige punt van discussie dat bestond, was de termijn waarbinnen R. de door Q. betaalde borgsom en halve maand huur aan haar zou retourneren, waarbij R. enkel heeft aangegeven dat Q. voor restitutie nog enig geduld zou moeten hebben.
2.3 Q. heeft R. herhaalde malen verzocht het door haar betaalde bedrag van € 675,- terug te betalen. Zij heeft zich uiteindelijk tot een advocaat moeten wenden en deze heeft R. gesommeerd tot betaling over te gaan en daarnaast aanspraak gemaakt op de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten. Ook in deze procedure worden deze posten gevorderd.
2.4 In het licht van het voorgaande is Q. voorts van mening dat de reconventionele vordering moet worden afgewezen.
3.1 Naast de vaststaande feiten heeft R. het volgende als verweer naar voren gebracht.
3.2 De huurovereenkomst is voor bepaalde tijd aangegaan en kent niet de bevoegdheid tot tussentijdse opzegging. Er is geen sprake van onvoorziene omstandigheden en deze zijn ook niet gesteld. Er is evenmin ontbinding van de huurovereenkomst gevorderd.
3.3 Het door Q. gestelde gevoel van onbehagen is niet door R. veroorzaakt. De dag voor de intrek van Q. in het gehuurde was R. daar aanwezig, alwaar hij werd geconfronteerd met de ex-huurder, die zich agressief opstelde jegens R. Q. was daarbij niet aanwezig.
3.4 R. heeft in zijn mail van 17 september 2010 laten weten dat de financiële gevolgen van de keuze van Q. afhankelijk zijn van de vraag of hij op korte termijn een nieuwe huurder heeft gevonden. Dat is niet gelukt, althans niet voor 15 maart 2011, de einddatum van de huurovereenkomst.
3.5 R. vordert nakoming van de huurovereenkomst tot 15 maart 2011, de einddatum van de overeenkomst. De achterstand in betaling van huur bedraagt in totaal s€ 2.700,- te verminderen met de waarborgsom van € 450,-. Naast dit bedrag aan huurachterstand vordert R. buitengerechtelijke kosten ad € 357,-.
3.6 Op grond van het voorgaande is R. van mening dat er geen grond is voor toewijzing van de vordering van Q.
4.1 In de kern draait het geschil tussen partijen om de vraag of de huurovereenkomst met wederzijds goedvinden is beëindigd. Q. heeft gesteld dat dit het geval is en zich daarbij beroepen op het feit dat R. op de dag van de sleuteloverdracht (16 september 2010) zou hebben gezegd "dat hij zich kon voorstellen dat zij niet aan de [naam]laan wilde wonen". Anders dan Q. is de kantonrechter van oordeel dat dit niet als een instemming is te zien en dat evenmin de mails van 17 september 2010 daarvoor een aanwijzing zijn. Q. refereert immers niet aan een instemming, maar geeft aan dat zij naar aanleiding van de situatie van gister heeft besloten van het wonen aan de [naam]laan af te zien. Dit doelt geenszins op een wederzijds goedvinden op die 16e september, maar veeleer op de situatie dat Q. daarover nog zou nadenken.
4.2 Wel is het naar het oordeel van de kantonrechter zo dat uit de reactie van R. per mail "ok" moeilijk iets anders dan een instemming valt af te leiden. R. laat bovendien na in zijn mails aan te geven dat er voor Q. (financiële) consequenties zijn verbonden aan haar beslissing (waarmee hij instemt). Sterker nog, hij meldt uit zich zelf dat zij haar geld terug zal krijgen. In eerste instantie heeft hij daarvoor geen voorbehoud gemaakt. Pas in tweede instantie heeft hij per mail de termijn waarop het geld terug wordt gegeven - om niet nader aangegeven redenen - afhankelijk gesteld van het moment dat hij een nieuwe bewoner heeft gevonden. R. heeft vervolgens stilgezeten en maakt pas aanspraak op nakoming van de huurovereenkomst nadat Q. hem voor de tweede keer schriftelijk heeft aangemaand tot terugbetaling van de huur en de waarborgsom.
4.3 De hiervoor weergegeven omstandigheden leiden tot de conclusie dat R. met beëindiging van de huurovereenkomst heeft ingestemd en dat de huurovereenkomst per 17 september 2010 is geëindigd. De gevraagde verklaring voor recht dat de overeenkomst per 15 september 2010 is geëindigd is, gelet op voorgaande conclusie, niet toewijsbaar.
4.4 Partijen laten zich daar niet over uit, maar kennelijk heeft er geen sleuteloverdracht plaats gevonden. R. vraagt in de mails immers niet om een teruggave daarvan. Nu het ervoor moet worden gehouden dat Q. nimmer de beschikking heeft gehad over de woning, is er aanleiding om het volledige door Q. in conventie gevorderde bedrag van € 675,- toe te wijzen.
4.5 Gelet op de uitkomst in conventie is de vordering in reconventie niet toewijsbaar. Wat partijen in reconventie naar voren hebben gebracht kan om die reden onbesproken blijven. De vordering in reconventie zal in zijn geheel worden afgewezen.
4.6 De in conventie gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen worden afgewezen. Uitgangspunt is namelijk dat de buitengerechtelijke werkzaamheden meer moeten omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning. Nu hiervan niet is gebleken, dienen deze werkzaamheden te worden aangemerkt als zijnde ter voorbereiding van de processtukken en instructie van de zaak. Aangezien R. in verzuim is, is de wettelijke rente wel toewijsbaar.
4.7 R. zal als de in het ongelijk gestelde partij zowel in conventie als in reconventie worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
veroordeelt R. om tegen kwijting aan Q. te betalen € 678,05 vermeerderd met de wettelijke rente over € 675,- vanaf 1 maart 2011 tot de dag der algehele voldoening;
in conventie en in reconventie
veroordeelt R. in de kosten van het geding, aan de zijde van Q. tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 71,- aan griffierecht, € 90,81 aan explootkosten en € 300,- voor salaris van de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
ontzegt het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. de Jong, kantonrechter, en op 27 oktober 2011 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.