RECHTBANK GRONINGEN
Sector kanton
Zaak\rolnummer: 484803/10-148
Vonnis in kort geding d.d. 27 januari 2011
Q.,
wonende te [adres],
eiser, hierna Q. te noemen,
gemachtigde mr. E. van Bommel, advocaat te Appingedam,
de besloten vennootschap BGA-Nederland B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te (5282) Boxtel, De Tijvert 2,
gedaagde, hierna BGA te noemen,
gemachtigde mr. A.J.H.M. Borgers-Leermakers, advocaat te Tilburg.
Op de in de inleidende dagvaarding genoemde gronden heeft Q. (zakelijk weergegeven) gevorderd dat BGA bij wijze van voorlopige voorziening wordt veroordeeld:
I. om aan Q. te betalen tegen behoorlijk bewijs van kwijting van 2 november 2010 het netto equivalent van het bruto overeengekomen periodesalaris vermeerderd met 8 % vakantietoeslag en eventuele overige emolumenten tot het einde van de dienstbetrekking;
II. om aan Q. te betalen tegen behoorlijk bewijs van kwijting de ingehouden pensioenpremies alsmede de bedragen ingehouden voor het tijdspaarfonds dagen en tijdspaarfonds vakantietoeslag van het moment van indiensttreding tot heden, verminderd met de bedragen welke wel door BGA zijn voldaan aan pensioenpremies en de tijdspaarfondsen;
III. tot betaling van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW, over het onder I en II gevorderde, voor zover niet voldaan of uiterlijk de derde werkdag na de dag waarop de voldoening had moeten geschieden;
IV. tot betaling van de wettelijke rente vanaf de vervaldatum tot de dag van betaling van het onder I, II en III gevorderde;
V. om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis de correcte salarisspecificaties vanaf 2 november 2010 tot heden aan Q. te doen toekomen, één en ander op straffe van een aan Q. te verbeuren dwangsom van € 250,-- voor elke dag dat BGA met het nakomen van het vonnis in gebreke blijft;
VI. in de kosten van deze procedure.
BGA heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling producties in het geding gebracht.
De mondelinge behandeling is gehouden op 13 januari 2010, tegelijkertijd met de mondelinge behandeling van de zaken tussen BGA en [namen]. Partijen (BGA vertegenwoordigd door [naam], algemeen directeur en [naam], hoofd P&O) zijn samen met hun gemachtigden ter zitting verschenen. Zij hebben hun wederzijdse standpunten (nader) uiteen gezet, mede aan de hand van de door hun gemachtigden opgestelde pleitaantekeningen. Van het verhandelde is door de griffier aantekening gehouden.
Het vonnis is bepaald op heden.
1.1 Als gesteld en erkend, dan wel niet (gemotiveerd) weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud van de overgelegde producties staat het volgende vast.
1.2 BGA is door de Aannemersfederatie Nederland die de belangen van MKB bedrijven in bouw, infra en gespecialiseerde aanneming behartigt ingesteld om haar leden van voldoende gekwalificeerde vaklieden te voorzien. BGA houdt zich daartoe bezig met opleiding en detachering. BGA is een erkend opleidingsbedrijf en als zodanig erkend door werkgevers en werknemersorganisaties.
1.3 Opleidingsbedrijven als BGA treden op als werkgever voor de leerlingen die gedetacheerd worden bij leerbedrijven en houden de voortgang in de gaten van de opleidingen bij de regionale opleidingscentra. Met die ROC's worden onderwijsovereenkomsten gesloten. Voor leerlingen die net van school zijn, en die gedurende de opleiding 4 dagen werken en 1 dag naar school gaan, duurt een opleiding gemiddeld 2 jaar.
1.4 BGA is in het voorjaar van 2010 door het UWV ingeschakeld om te bezien of een aantal oudere werklozen omgeschoold kon worden voor werk in de Eemshaven in de verwachting dat daar meer kans op werk was.
1.5 Q., geboren op 13 februari 1954, heeft net als zijn collega's vanuit het UWV werkbedrijf negen weken een introscholing betonstaalvlechten gevolgd. Vervolgens is hij op 10 mei 2010 in dienst getreden bij BGA met als doel het volgen van de primaire opleiding Betonstaalverwerken. Dit is een BBL opleiding (beroepsbegeleidende leerweg) op niveau 2 en wordt aangeboden door het Radius College, onderdeel van het ROC West-Brabant. In verband met deze opleiding heeft Q. een onderwijsovereenkomst gesloten met het Radius College.
1.6 Daarnaast heeft Q. een beroepspraktijkovereenkomst gesloten. De beroepspraktijkovereenkomst is een vierpartijenovereenkomst met als contractspartijen Q., BGA, het Radius College en Fundeon (het kenniscentrum voor de bouw).
1.7 De arbeidsovereenkomst kent onder meer de volgende bepalingen:
“1. De werknemer is met ingang van 10-05-2010 in dienst van de werkgever getreden in het kader van de primaire opleiding Betonstaalverwerken. Deze overeenkomst is aangegaan op 10-05-2010 en eindigt van rechtswege, zonder dat daartoe voorafgaande opzegging is vereist, op 09-05-2012.
Bij de arbeidsovereenkomst zijn ook betrokken een beroepspraktijkovereenkomst (POK) en een onderwijsovereenkomst (OOK).
2. De werknemer volgt de opleiding Betonstaalverwerken. De opleidingsduur is omstreeks 2 jaar.
7. Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen van deze arbeidsovereenkomst, en onverminderd het bepaalde in artikel 59a lid 2 van de BouwCAO, wordt deze arbeidsovereenkomst geacht van rechtswege ontbonden te zijn per de datum waarop de onderwijsovereenkomst, zoals genoemd in artikel 8.1.3 van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB), is geëindigd.”
1.8 Artikel 10 van de beroepspraktijkovereenkomst luidt:
“ Artikel 10 Einde overeenkomst
Deze overeenkomst eindigt:
(...)
2. door het (be)eindigen van de onderwijsovereenkomst tussen onderwijsinstelling en deelnemer;”
1.9 Bij brieven van 22 oktober 2010 en 27 oktober 2010 heeft BGA aan Q. medegedeeld dat hij geslaagd is voor de opleiding Betonstaalverwerken niveau 2 en dat daarmee ook het arbeidscontract met BGA op 2 november 2010 is geëindigd.
1.10 Q. heeft bij schrijven van 27 oktober 2010 aan BGA bericht dat hij niet akkoord is met beëindiging van de dienstbetrekking en de nietigheid van het ontslag aangezegd.
2.1 Q. stelt dat de opleiding niet is afgerond en dat de arbeidsovereenkomst daarom ten onrechte door BGA is beëindigd. Bij het aangaan van de dienstbetrekking is hem medegedeeld dat de opleiding 2 jaar zou duren. Dit staat ook in de arbeids- en onderwijsovereenkomst. De introscholing maakt naar mening van Q. geen onderdeel uit van de reguliere opleiding. Bovendien kloppen de door BGA gestelde lesdagen niet. Verder merkt Q. op dat hij nog geen tekening kan lezen wat essentieel is voor een betonvlechter.
2.2 Q. heeft van het tijdspaarfonds vernomen dat de bedragen die door BGA ingehouden zijn op het salaris van Q. niet zijn gestort in het tijdspaarfonds. Tevens is er onduidelijkheid over het opgebouwde pensioen. De gemachtigde van Q. heeft BGA hierover om opheldering gevraagd maar hier is geen reactie op gekomen.
3.1 BGA heeft de stellingen van Q. gemotiveerd betwist. Zij voert aan dat nu Q. de opleiding Betonstaalverwerken niveau 2 heeft behaald de arbeidsovereenkomst per 2 november 2010 van rechtswege is beëindigd. Dat de opleiding sneller is afgerond dan de reguliere 2 jaar komt omdat Q. een zeer intensief voortraject van 9 weken heeft gehad en omdat vanaf september 2010 extra scholing aan Q. is gegeven aangezien hij vanaf dat moment niet meer bij het leerbedrijf kon worden ingezet.
3.2 BGA betwist dat zij de bedragen voor het tijdspaarfonds en de pensioenpremies niet correct heeft ingehouden en afgedragen.
4.1 De aard van de vordering brengt mee dat Q. daarbij een spoedeisend belang heeft.
4.2 In dit kort geding moet aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek, beoordeeld worden of de vordering in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat vooruitlopend daarop toewijzing reeds nu gerechtvaardigd is. De kantonrechter overweegt daarover als volgt.
4.3 Allereerst is van belang dat de overeenkomst tussen partijen niet een gewone arbeidsovereenkomst is, maar een overeenkomst die is gesloten in het kader van en voor de duur van de opleiding Betonstaalverwerken niveau 2. Op grond van artikel 7 van de arbeidsovereenkomst eindigt de arbeidsovereenkomst van rechtswege als aan de onderwijsovereenkomst een einde komt. Kern van dit geschil is daarom de vraag of dat het geval is.
4.4 Weliswaar is BGA de werkgever van Q., maar de verantwoordelijkheid voor de (inhoud van de) opleiding en de beoordeling van de vraag of Q. de benodigde kennis en vaardigheden heeft opgedaan ligt niet bij haar, maar bij het Radius College, waarmee Q. de onderwijsovereenkomst heeft gesloten. Dat brengt mee dat het Radius College de instantie is die bepaalt of Q. de opleiding met succes heeft afgerond. Dat heeft het Radius College eind oktober 2010 gedaan. Daarmee is de leerovereenkomst geëindigd en daarmee is dus ook een einde gekomen aan de arbeidsovereenkomst met BGA.
4.5 De stelling van Q. dat de opleiding niet kan zijn geëindigd omdat in de leerovereenkomst staat vermeld dat deze 2 jaar duurt, moet worden verworpen. Weliswaar staat in het door Q. overgelegde formulier onderwijsovereenkomst beroepsonderwijs dat de opleiding begint op 10 mei 2010 en eindigt op 9 mei 2012, maar daarbij staat ook vermeld: "met in achtneming van het bepaalde in artikel 22 en 23 van de onderwijsovereenkomst". Uit artikel 22 van die onderwijsovereenkomst (die zoals het formulier vermeldt te raadplegen is op het internet) blijkt dat de onderwijsovereenkomst niet alleen eindigt door het verstrijken van de termijn waarvoor de opleiding is aangegaan, maar ook als de opleiding inclusief de beroepspraktijkovereenkomst met goed gevolg is afgesloten ten bewijze waarvan de deelnemer een diploma is uitgereikt. Met andere woorden, de onderwijsovereenkomst eindigt niet alleen na afloop van de reguliere opleiding van 2 jaar, maar kan ook eerder eindigen, namelijk wanneer een deelnemer eerder voldoet aan de eisen die worden gesteld aan die opleiding. In zijn brief van 13 december 2010 zet de heer [naam], die als manager BGA, bij het Radius College is belast met het begeleiden van de opleidingen die het Radius College voor werknemers van BGA verzorgt, uiteen wat de opleiding inhoudt en waarom Q. die opleiding sneller heeft kunnen afronden dan normaal. Zelfs indien het aantal lesdagen zoals Q. stelt, niet geheel juist is, ziet de kantonrechter geen reden om aan te nemen dat de opleiding niet aan de daaraan te stellen eisen heeft voldaan en dat Q. deze niet met goed gevolg heeft afgesloten. Het feit dat het diploma nog niet is uitgereikt is daarbij niet relevant. De kantonrechter ziet ook geen aanwijzingen dat BGA en het Radius College hebben samengespannen om de opleiding en dus de arbeidsovereenkomst te bekorten.
4.6 Dat Q. en zijn collega's andere verwachtingen hebben gehad over de duur en de kwaliteit van de opleiding is mogelijk, maar leidt niet tot een ander oordeel. Het betreft immers een primaire opleiding met als doel aan de deelnemer basiskennis en -vaardigheden bij te brengen. Verdere kennis en vaardigheden kunnen worden opgedaan in een vervolgopleiding.
4.7 Gezien het voorgaande komt de kantonrechter tot het oordeel dat er een gerede kans bestaat dat de bodemrechter zal oordelen dat de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7 van die overeenkomst van rechtswege is geëindigd.
4.8 Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening strekkende tot doorbetaling van loon zal worden afgewezen.
4.9 Met betrekking tot de vordering inzake het tijdspaarfonds en de pensioenpremies oordeelt de kantonrechter als volgt. BGA voert aan dat zij deze bedragen correct heeft ingehouden en afgedragen. Ter onderbouwing heeft zij een verklaring overgelegd van haar accountant. De juistheid van de stelling van Q. dat de pensioenpremies en de tijdspaarfondsen niet juist zijn gestort en afgedragen door BGA kan daarom, gelet op deze gemotiveerde betwisting van BGA, niet zonder nader feitelijk onderzoek c.q. nadere bewijsvoering worden vastgesteld. Aangezien een kort geding zich daarvoor niet leent, zullen deze vorderingen eveneens worden afgewezen.
4.10 Gezien het voorgaande hoeven de overige vorderingen geen bespreking meer.
4.11. Q. zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten.
BESLISSING IN KORT GEDING
weigert de gevraagde voorzieningen;
veroordeelt Q. in de kosten van het geding, aan de zijde van BGA tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 200,00 voor salaris van de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.R. van Baak-Klijnsma, kantonrechter, en op 27 januari 2011 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.