RECHTBANK GRONINGEN
Sector Civielrecht
Meervoudige kamer
zaaknr.: 128277/FA RK 11-1718
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Groningen en Drenthe, locatie Groningen,
gevestigd te 9726 AD Groningen, Cascadeplein 6,
v e r z o e k e r,
hierna te noemen de Raad,
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de pleegmoeder;
- Bureau Jeugdzorg Friesland (bjz).
De Raad heeft op 28 juli 2011 een verzoekschrift met bijlagen d.d. 27 juli 2011 ingediend, waarin wordt verzocht om bij beschikking - uitvoerbaar bij voorraad - beide ouders primair te ontheffen en subsidiair gedwongen te ontheffen van het gezag over het minderjarige kind A.
Ter griffie is op 5 augustus 2011 een brief d.d. 4 augustus 2011 van voornoemde minderjarige ontvangen, waarin zij haar mening over de verzochte ontheffing heeft kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft de zaak behandeld ter zitting met gesloten deuren van 1 november 2011, gezamenlijk met het verzoek tot ontheffing van de moeder van het gezag over het minderjarige kind B., zaaknummer 128278/FA RK 11-1719.
Verschenen en gehoord zijn:
- mevrouw A.I. van Dijk namens de Raad;
- de moeder;
- de vader;
- de pleegmoeder en de pleegvader;
- de heer J.J. Boons namens Bjz Friesland.
De vader en de moeder hebben een relatie met elkaar gehad.
Uit die relatie is het thans nog minderjarige kind A. geboren. De vader heeft [A.] erkend.
De vader en de moeder hebben samen het ouderlijke gezag over [A.].
[A.] verblijft vanaf september 2005 bij de pleegouders.
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Leeuwarden d.d. 26 juli 2006 is [A.] onder toezicht gesteld, met benoeming van bjz tot gezinsvoogd, voor de termijn van een jaar. Bij beschikking van dezelfde kinderechter van 25 juli 2007 is machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [A.].
De ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn vervolgens steeds verlengd, laatstelijk bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Groningen d.d. 12 juli 2011 tot 26 juli 2012.
In zijn rapport heeft de Raad - samengevat - het volgende gesteld
Voordat [A.] samen met haar halfzusje B. bij de pleegouders is gaan wonen hebben beide kinderen te maken gehad met veel onrust, verwaarlozing, onderstimulatie, spanningen en ruzie tussen hun ouders. Zij hebben hierdoor een hechtingsstoornis ontwikkeld. De kinderen hebben sinds 2007 geen contact meer met de moeder.
Destijds is naar aanleiding van een persoonlijkheidsonderzoek aan de moeder duidelijk gemaakt dat er geen sprake meer van zou zijn dat de kinderen bij haar zouden worden teruggeplaatst, gelet op de geconstateerde persoonlijkheidsproblematiek van de moeder, een gebrek aan motivatie voor therapeutische hulpverlening en de hechtingsproblemen van beide kinderen.
Aan de moeder is wel een bezoekregeling met de kinderen voorgesteld, maar zij heeft hiervan geen gebruik gemaakt. Bjz heeft sindsdien geen contact meer met de moeder gehad.
In het kader van de ondertoezichtstelling is geprobeerd om beide ouders door middel van een bezoekregeling bij de zorg en ontwikkeling van [A.] te betrekken.
De moeder is, ondanks de betrokkenheid van hulpverlenende instanties, niet in staat gebleken om goed aan te sluiten bij de behoeftes van de kinderen en aan haar persoonlijke problemen te werken. Hierdoor zijn de risicofactoren in het primaire leefmilieu van de kinderen niet opgeheven. Terugplaatsing van [A.] naar de moeder is niet meer mogelijk, omdat zij onmachtig is de plicht tot verzorging en opvoeding van [A.] te vervullen.
Niet te verwachten valt dat hierin binnen afzienbare tijd verbetering zal optreden gelet ook op de houding van de moeder.
Voor [A.] is het van belang dat de plaatsing in het netwerkpleeggezin wordt voortgezet, gelet ook op de termijn die zij reeds in dat gezin verblijft, de positieve ontwikkelingen die zij heeft doorgemaakt en de specifieke opvoedingsvaardigheden die van de opvoeder wordt gevraagd gelet op de hechtingsproblematiek van [A.].
De pleegouders hebben te kennen gegeven dat [A.] verder in hun gezin kan opgroeien.
Zij blijven alert op de ontwikkeling van [A.] gezien haar leeftijd en de daarbij behorende ontwikkelingstaken. Het is van belang dat dit proces niet wordt verstoord. [A.] heeft recht op duidelijkheid, continuïteit en stabiliteit en heeft hieraan, gelet op haar hechtingsstoornis, ook extra behoefte om de puberfase goed te kunnen doorlopen.
Er hebben regelmatig aanpassingen plaatsgevonden in de bezoekregeling tussen [A.] en de vader, maar inmiddels verloopt het contact zonder noemenswaardige problemen.
Volgens Bjz geeft de vader in de dagelijkse praktijk geen invulling aan zijn rol als gezaghebbende ouder. Hij is en blijft erg op afstand en heeft niet meer te bieden dan een regelmatig (logeer-) contact met [A.], waarbij de pleegouders de drijvende kracht zijn en blijven om deze regeling na te leven.
Volgens de vader is zijn situatie recentelijk verbeterd doordat hij samenwoont met zijn vriendin en hun zoon. De vader is het oneens met de verzochte ontheffing.
Hij denkt dat [A.] het beste bij hem op haar plek is. Hij wist niet dat [A.] een hechtingsstoornis had ontwikkeld en wat het opvoeden van een jonge puber aan pedagogische vaardigheden van hem vraagt.
Daarmee geeft de vader, ondanks zijn betrokkenheid en de wil om voor [A.] te “vechten”, geen blijk van inzicht in het kwetsbare functioneren van [A.]. Hij kan niet voldoen aan de specifieke opvoedingsvaardigheden, waaraan [A.] behoefte heeft.
Het is mogelijk dat de vader in de toekomst meer ruimte en mogelijkheden zal hebben om een grotere rol in het leven van [A.] te gaan spelen, maar de plek van [A.] in het netwerkpleeggezin is noodzakelijk voor het positief blijven verlopen van haar ontwikkeling nu en in de toekomst.
De ondertoezichtstelling is onvoldoende gebleken om de ontwikkelingsbedreiging van [A.] op te heffen en de gestelde doelen zijn niet haalbaar gebleken.
Thuisplaatsing is niet meer aan de orde, waardoor een ondertoezichtstelling niet langer de geëigende maatregel is.
De moeder dient te worden ontheven van het ouderlijke gezag over [A.].
Hiervan zijn geen negatieve effecten op de ontwikkeling van [A.] te verwachten.
De moeder geeft al jarenlang geen invulling meer aan haar gezag. Ontheffing zal slechts duidelijkheid over het perspectief van [A.] verschaffen.
standpunt van de Raad ter zitting
Al enige tijd functioneert er een omgangsregeling tussen [A.] en haar vader. Het is de bedoeling en ook de verwachting dat deze op korte termijn verder kan worden uitgebreid. Het contact tussen [A.] en haar vader is goed. [A.] gaat graag naar hem toe.
Door de onderzoeker zijn deze omstandigheden ook in het rapport verwoord.
Bij de Raad heeft er naar aanleiding daarvan een nadere teambespreking over het onderhavige verzoek plaatsgevonden. Daarbij is besloten om het verzoek tot ontheffing van de vader van het gezag over [A.] in te trekken en het verzoek voor wat betreft de moeder te handhaven.
De moeder kon zich vinden in het verzoek tot ontheffing van het gezag over [A.] van beide ouders. Nu de Raad het ontheffingsverzoek ten aanzien van de vader heeft ingetrokken wenst de moeder zich uitdrukkelijk te verzetten tegen het verzoek om haar ban voormeld gezag te ontheffen.
[A.] en B. worden goed door de pleegouders verzorgd en opgevoed. De kinderen zijn in het pleeggezin op hun plaats en het is niet in hun belang dat daaraan wordt getornd.
De gedachte dat de pleegouders op een gegeven moment niet langer in staat zijn om voor de kinderen te zorgen boezemt de moeder angst in. Wanneer de vader niet van het gezag wordt ontheven bestaat namelijk de mogelijkheid dat [A.] en B., die samen zijn opgegroeid en elkaar altijd tot steun zijn geweest, uit elkaar zullen worden gehaald doordat de vader de verzorging en opvoeding van [A.] zal opeisen. Dit zou absoluut schadelijk zijn voor beide kinderen.
De moeder wil heel graag weer regelmatig contact hebben met beide kinderen, maar de kinderen staan hier begrijpelijk afwachtend tegenover. De moeder heeft er inmiddels een aantal gesprekken over gevoerd met de heer Boons en met de pleegzorgwerker de heer Riezebos.
Hij heeft kennisgenomen van het standpunt van de Raad om het verzoek tot ontheffing van de vader in te trekken. Hij onderschrijft het standpunt. Er bestond ook geen enkele grond om hem van het gezag over [A.] te ontheffen.
De vader heeft het vanaf het moment dat partijen uit elkaar zijn gegaan voor [A.] geknokt. Hij heeft het nooit laten afweten, tot het moment dat hij [A.] niet meer kon traceren.
Voordat de kinderen onder toezicht werden gesteld is de vader nergens bij betrokken.
Het was voor [A.] heel bijzonder dat haar biologische vader na de ondertoezichtstelling weer in beeld kwam. Hij heeft de afgelopen jaren een goede band met [A.] opgebouwd. Hij voelt zich verantwoordelijk voor haar en wil een actieve rol spelen in haar verdere verzorging en opvoeding.
Er wordt momenteel druk gewerkt aan uitbreiding van de contactfrequentie. Het overleg tussen hem, de heer Boons en de pleegouders verloopt goed
[A.] moet ook in de toekomst samen met B. verder door de pleegouders worden verzorgd en opgevoed. Wanneer de pleegouders echter iets zou overkomen is hij de eerste die voor [A.] dient te gaan zorgen.
standpunt van de pleegouders
De pleegouders nemen samen de verzorging en opvoeding van B. en [A.] voor hun rekening. De pleegmoeder (de grootmoeder van B. en [A.]) is iedere dag thuis.
Pleegvader is er van woensdag tot zaterdag. Het gaat prima met de kinderen. Het zou voor hen heel fijn zijn wanneer hun moeder als bezoekouder weer in beeld zou komen.
Door de ontheffing van het gezag van de ouders zou de positie van alle betrokkenen duidelijker worden. Het is in het belang van [A.] en B. dat de plaatsing in het pleeggezin definitief wordt.
Doordat de Raad het ontheffingsverzoek ten aanzien van de vader heeft ingetrokken is de positie van de ouders niet langer gelijkwaardig.
Wanneer alleen de moeder van het gezag wordt ontheven komen ieder jaar opnieuw de discussies op gang rond de verdere verlenging van de ondertoezichtstelling. Dat is voor alle betrokkenen en zeker voor [A.], belastend.
[A.] dient ook verder door de pleegouders te worden verzorgd en opgevoed. Zij is daar op haar plaats en daar ligt ook haar perspectief.
De afgelopen drie jaar heeft de vader zich voldoende betrokken getoond bij [A.].
Hij heeft te kennen gegeven dat zijn uitgangspunt niet langer is dat [A.] op termijn bij hem zal gaan wonen. Het is onduidelijk of hij daar ook in de toekomst zo over blijft denken.
Omdat de Raad ter zitting zijn verzoek om de vader te ontheffen van het gezag over [A.] heeft ingetrokken is de grondslag aan het verzoek komen te ontvallen.
De Raad wordt daarom in dat verzoek niet-ontvankelijk verklaard.
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank een ouder ontheffen van het ouderlijke gezag over zijn/haar kind, indien hij/zij ongeschikt of onmachtig is haar plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen en het belang van de minderjarige zich daar niet tegen verzet.
Volgens het bepaalde in artikel 1:268, eerste lid, BW kan de ontheffing niet worden uitgesproken indien de ouder zich hiertegen verzet.
Deze regel lijdt slechts uitzondering wanneer er sprake is van de situaties als bedoeld in lid 2 onder a tot en met d van dit artikel. In deze zaak is alleen het bepaalde onder a. van belang.
Dat houdt in dat een ontheffing ondanks, zoals in dezen het geval, verzet van de moeder, uitgesproken kan worden indien na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden blijkt, of na een uithuisplaatsing krachtens het bepaalde in artikel 1:261 BW van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat, dat deze maatregel - door de ongeschiktheid of onmacht van de ouder om zijn/haar plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen - onvoldoende is om de dreiging als bedoeld in artikel 1:254 BW af te wenden.
Vaststaat dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [A.] inmiddels langer hebben geduurd dan de hiervoor genoemde termijnen.
Voornoemde maatregelen zijn in beginsel van tijdelijke aard en moeten zijn gericht op (het werken aan) een terugkeer van de minderjarige naar de moeder.
Uit de duur van de maatregelen, de inhoud van de overgelegde stukken en gelet op hetgeen ter zitting naar voren is gebracht is naar het oordeel van de rechtbank gebleken dat de moeder onmachtig is om haar plicht tot verzorging en opvoeding van [A.] te vervullen.
[A.] is onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst omdat zij werd bedreigd in haar algehele ontwikkeling, hulpverlening in vrijwillig kader onvoldoende garanties bood om dit af te wenden en de moeder onvoldoende invulling gaf aan haar pedagogisch gezag.
De geboden hulp in het vrijwillige kader en in het kader van de ondertoezichtstelling hebben onvoldoende effect gesorteerd. [A.] groeit nu samen met haar zuster B. voorspoedig op bij de pleegouders. Deze beschikken over voldoende opvoedingscapaciteiten om te kunnen voorzien in de ontwikkelingsbehoeften van beide kinderen.
Het hechtingsproces tussen [A.] en de pleegouders verloopt uiterst positief. Zij wordt door hen goed verzorgd en ontwikkelt zich prima.
Om een goede verdere ontwikkeling van [A.] mogelijk te maken moet er naar het oordeel van de rechtbank een einde worden gemaakt aan de onzekerheid over haar toekomstperspectief. De belangen van de kinderen hebben zwaarder te wegen dan de belangen van de moeder. Bovendien zijn de spanning en de onrust die de verlenging van de maatregelen iedere keer met zich meebrengen niet in het belang van [A.].
[A.] is gebaat bij duidelijkheid over haar toekomstperspectief en dat ligt bij de pleegouders.
De moeder heeft de door de Raad omschreven omstandigheden bevestigd. Zij heeft ter zitting verklaard dat zij voornemens was om zich niet tegen het verzoek tot haar ontheffing van het gezag te verzetten, maar dat zij door de intrekking van het ontheffingsverzoek ten aanzien van de vader hierop terug is gekomen.
Het verzet van de moeder tegen de ten aanzien van haar verzochte ontheffing is naar het oordeel van de rechtbank niet op juridische argumenten gebaseerd, maar op het ontstaan van een ongelijkwaardige positie van beide ouders van [A.] wanneer alleen de moeder van het gezag zal worden ontheven.
Wat hiervan verder ook zij, vaststaat dat de moeder het jarenlang heeft laten afweten en dat zij niet in staat was om enige invulling te geven aan haar rol als gezaghebbende ouder van [A.].
Nu de getroffen kinderbeschermingsmaatregelen onvoldoende bescherming hebben geboden om de dreiging van het zodanig opgroeien van [A.] dat haar zedelijke of geestelijke belangen of gezondheid ernstig wordt bedreigd, af te wenden, is de rechtbank van oordeel dat het belang van de moeder om het gezag over [A.] te behouden niet opweegt tegen het belang van [A.] bij duidelijkheid, continuïteit en stabiliteit in haar leven en dat zij dient te worden ontheven van het gezag over [A.].
De ontheffing van de moeder heeft tot gevolg dat een gezagsvoorziening over [A.] komt te ontbreken. De rechtbank dient daarom op grond van artikel 1:275 eerste lid BW een voogd te benoemen.
De voogdij wordt opgedragen aan Bjz Friesland, dat als neutrale partij de belangen van [A.] in het oog kan houden en kan behartigen. Bjz heeft zich bereid verklaard de voogdij te aanvaarden.
Bjz dient zorg te dragen voor de begeleiding van het netwerkpleeggezin bij de verzorging en opvoeding van [A.]. De contacten tussen [A.] en haar ouder(s) moeten verder worden begeleid en eventueel worden uitgebreid.
verklaart de Raad voor de Kinderbescherming, regio Groningen en Drenthe, locatie Groningen, niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot ontheffing van de vader van het ouderlijke gezag over het minderjarige kind [A.]
ontheft de moeder van het ouderlijke gezag over voornoemde minderjarige;
benoemt tot voogd over voornoemde minderjarige Bureau Jeugdzorg Friesland,
postbus 312, 8901 BC Leeuwarden;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. D.A. Flinterman(voorzitter), J.H.H.M. Dorscheidt en
J.P. Evenhuis en uitgesproken door eerstgenoemde ter openbare terechtzitting van
dinsdag 13 december 2011, in tegenwoordigheid van G.D. Kuilman, griffier.