In deze zaak heeft de rechtbank Groningen op 21 februari 2012 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van de man, die gezamenlijk met de vrouw belast wilde worden met het ouderlijk gezag over hun minderjarige kind, geboren op 13 november 1998. De man heeft zijn verzoek ingediend op 7 november 2011, met als doel het hoofdverblijf van de minderjarige bij hem vast te stellen en een contactregeling te creëren. De rechtbank heeft de minderjarige op 7 december 2011 gehoord en de zaak op 12 januari 2012 behandeld met gesloten deuren, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de affectieve relatie tussen partijen in juni 2011 is beëindigd en dat de vrouw sindsdien alleen het gezag over de minderjarige heeft. De man heeft aangegeven dat hij de wensen van de minderjarige respecteert en dat hij, zodra hij over eigen woonruimte beschikt, de minderjarige bij hem kan laten verblijven. De vrouw heeft echter bezorgdheid geuit over de communicatie tussen partijen en de impact daarvan op de minderjarige.
De rechtbank heeft in haar overwegingen het klemcriterium uit artikel 1:253c van het Burgerlijk Wetboek toegepast. Ondanks de gebrekkige communicatie tussen partijen, heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen onaanvaardbaar risico is dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders. De rechtbank heeft daarom besloten dat het verzoek van de man om gezamenlijk gezag toe te wijzen, gelet op de lange relatie en de gezamenlijke opvoeding van de kinderen, toewijsbaar is. De rechtbank heeft tevens bepaald dat het hoofdverblijf van de minderjarige bij de vrouw blijft, maar dat de man recht heeft op een contactregeling, die zal worden vastgesteld zodra hij over eigen woonruimte beschikt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en partijen kunnen binnen drie maanden in hoger beroep gaan bij het Gerechtshof te Leeuwarden.