ECLI:NL:RBGRO:2012:3636

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
21 februari 2012
Publicatiedatum
2 juli 2013
Zaaknummer
130152
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • D.A. Flinterman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om gezamenlijk ouderlijk gezag over minderjarige na beëindiging relatie

In deze zaak heeft de rechtbank Groningen op 21 februari 2012 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van de man, die gezamenlijk met de vrouw belast wilde worden met het ouderlijk gezag over hun minderjarige kind, geboren op 13 november 1998. De man heeft zijn verzoek ingediend op 7 november 2011, met als doel het hoofdverblijf van de minderjarige bij hem vast te stellen en een contactregeling te creëren. De rechtbank heeft de minderjarige op 7 december 2011 gehoord en de zaak op 12 januari 2012 behandeld met gesloten deuren, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de affectieve relatie tussen partijen in juni 2011 is beëindigd en dat de vrouw sindsdien alleen het gezag over de minderjarige heeft. De man heeft aangegeven dat hij de wensen van de minderjarige respecteert en dat hij, zodra hij over eigen woonruimte beschikt, de minderjarige bij hem kan laten verblijven. De vrouw heeft echter bezorgdheid geuit over de communicatie tussen partijen en de impact daarvan op de minderjarige.

De rechtbank heeft in haar overwegingen het klemcriterium uit artikel 1:253c van het Burgerlijk Wetboek toegepast. Ondanks de gebrekkige communicatie tussen partijen, heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen onaanvaardbaar risico is dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders. De rechtbank heeft daarom besloten dat het verzoek van de man om gezamenlijk gezag toe te wijzen, gelet op de lange relatie en de gezamenlijke opvoeding van de kinderen, toewijsbaar is. De rechtbank heeft tevens bepaald dat het hoofdverblijf van de minderjarige bij de vrouw blijft, maar dat de man recht heeft op een contactregeling, die zal worden vastgesteld zodra hij over eigen woonruimte beschikt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en partijen kunnen binnen drie maanden in hoger beroep gaan bij het Gerechtshof te Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN

Sector Civielrecht
zaaknr.: 130152 / FA RK 11-2399
beschikking d.d. 21 februari 2012
in de zaak van:

[naam 1]

wonende te [adres],
verzoeker,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. E.H. Jansen,
en

[naam 2],

wonende te [adres],
verweerster,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. J.A.M. Staal-Olislaegers.

PROCESVERLOOP

De man heeft op 7 november 2011 een verzoekschrift ingediend, waarin hij de rechtbank heeft verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
de man gezamenlijk met de vrouw belast wordt met het ouderlijk gezag over de minderjarige [naam 3];
het hoofdverblijf van de minderjarige [naam 3] vast te stellen bij de man en in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken een contactregeling vast te stellen tussen de vrouw en [de minderjarige];
in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken een contactregeling vast te stellen tussen de man en de minderjarige [naam 3], voor het geval de rechtbank mocht oordelen dat het niet in het belang van [de minderjarige] is dat haar hoofdverblijf bij de man wordt vastgesteld.
De rechtbank heeft de minderjarige [naam 3] gehoord op 7 december 2011.
De rechtbank heeft de zaak op 12 januari 2012 behandeld ter zitting met gesloten deuren. Hierbij zijn partijen, bijgestaan door hun advocaten, en de heer R.C.M. Wouters namens de Raad voor de Kinderbescherming, regio Groningen en Drenthe, locatie Groningen (de Raad), verschenen en gehoord.

RECHTSOVERWEGINGEN

Vaststaande feiten
- Uit de affectieve relatie tussen partijen is geboren de minderjarige
[naam 3], geboren op [datum]in de voormalige gemeente [gemeente 1] thans gemeente [gemeente 2], erkend door de man op [datum].
- De affectieve relatie tussen partijen is in juni 2011 geëindigd.
- De vrouw heeft alleen het gezag over [de minderjarige].
- [de minderjarige] verblijft bij de vrouw.
Standpunt van de man
De man heeft vanuit de wensen van [de minderjarige] zijn verzoekschrift ingediend. Hij respecteert de keuze van [de minderjarige] om alsnog bij de vrouw te willen wonen. Het hoofdverblijf van [de minderjarige] is niet meer in geschil.
Hoewel de communicatie tussen partijen beter kan is er geen sprake van dat [de minderjarige] klem of verloren raakt tussen partijen. Partijen moeten in staat worden geacht om over belangrijke zaken met betrekking tot [de minderjarige] gezamenlijk beslissingen te nemen.
De man heeft op dit moment geen eigen woonruimte. Zodra hij over eigen woonruimte beschikt kan [de minderjarige] twee weekenden per vier weken bij hem verblijven. De man werkt op zee, zodat een reguliere weekendregeling lastig is. De man kan tijdig aangeven in welke weekenden [de minderjarige] bij hem kan zijn.
Standpunt van de vrouw
De communicatie tussen partijen verloopt niet goed. De man heeft [de minderjarige] na een omgangsweekend niet teruggebracht naar huis. [de minderjarige] heeft daardoor twee weken school gemist. Nu [de minderjarige] weer thuis is verloopt haar schoolgang nog steeds problematisch. Volgens de vrouw zou [de minderjarige] bang zijn dat de man bij school op haar wacht.
De vrouw acht het nog te vroeg voor het gezamenlijk uitoefenen van het gezag over [de minderjarige]. Zij heeft voor zichzelf en voor [de minderjarige] hulp ingeschakeld van Maatschappelijk werk Oldambt. Misschien is in de toekomst gezamenlijk gezag wel mogelijk.
Ten aanzien van de omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] heeft de vrouw gesteld dat [de minderjarige] voorlopig één dag per veertien dagen bij de man verblijft. Indien de man over eigen woonruimte beschikt kan een reguliere weekend- en vakantieregeling gelden, mits de man thuis is.
Beoordeling
Gezag
Ingevolge artikel 1:253c, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (BW) -voor zover hier van belang- kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Op grond van het tweede lid van dit artikel wordt, indien de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts afgewezen indien:
. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Hoewel ter zitting is gebleken dat de communicatie tussen partijen niet altijd goed verloopt, is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat indien partijen met het gezamenlijk gezag belast worden, er een onaanvaardbaar risico is dat [de minderjarige] klem of verloren zou raken tussen partijen. Voorts zijn geen feiten en omstandigheden gebleken op grond waarvan de rechtbank van oordeel is dat afwijzing van het verzoek van de man anderszins in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is. De rechtbank acht het verzoek van de man om partijen gezamenlijk met het gezag te belasten dan ook toewijsbaar. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat partijen gedurende 20 jaar een relatie hebben gehad tot juni 2011. Partijen hebben drie kinderen, waarvan [de minderjarige] de jongste is. Tot juni 2011 hebben partijen de kinderen samen opgevoed en hebben zij gezamenlijk beslissingen genomen ten aanzien van de kinderen. Partijen hebben feitelijk al die tijd gezamenlijk het gezag uitgeoefend. Na verbreking van hun relatie dient de gezamenlijke gezagsuitoefening niet te worden verbroken. De rechtbank zal daarom bepalen dat partijen gezamenlijk belast zijn met het gezag over [de minderjarige].
De vrouw heeft hulp ingeschakeld voor [de minderjarige] bij het maatschappelijk werk te [gemeente 2]. Nu partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen dient de man hierbij betrokken te worden en op de hoogte te worden gehouden. Voorts kunnen partijen mogelijk met behulp van “Maatschappelijk werk [gemeente 2]” aan verbetering werken van de onderlinge communicatie met betrekking tot [de minderjarige] en de andere kinderen van partijen.
Hoofdverblijf
Tussen partijen is niet in geschil dat het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de vrouw dient te worden bepaald. [de minderjarige] heeft tijdens het kinderverhoor ook kenbaar gemaakt dat zij bij de vrouw wil blijven wonen. De rechtbank zal daarom bepalen dat het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de vrouw is.
Verdeling zorg- en opvoedingstaken
[de minderjarige] heeft tijdens het kinderverhoor verder aangegeven dat zij een weekend per veertien dagen bij de man wil verblijven. Nu de man op dit moment niet over eigen woonruimte beschikt kan [de minderjarige] niet bij hem overnachten. De man heeft aangegeven dat hij vanwege zijn werk op zee een regeling van twee keer een zaterdag of zondag per vier weken, dan wel zodra hij over eigen woonruimte beschikt twee weekenden per vier weken beter uitvoerbaar is. De rechtbank zal deze verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastleggen, waarbij [de minderjarige] eerst één dag naar de man toegaat en zodra de man over eigen woonruimte beschikt een weekend bij de man kan verblijven. De man dient tijdig aan te geven op welke dagen dan wel welke weekenden [de minderjarige] bij hem kan zijn

BESLISSING

bepaalt dat partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen over de minderjarige

[naam 3], geboren op 13 november 1998 in de voormalige gemeente [gemeente 1], thans gemeente [gemeente 2], erkend door de man op 6 november 1998;
bepaalt dat het hoofdverblijf van de minderjarige [naam 3] bij de vrouw is;
stelt de volgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast:
de minderjarige [naam 3] verblijft twee keer per vier weken een zaterdag of zondag bij de man; zodra de man over eigen woonruimte beschikt verblijft [de minderjarige] gedurende twee weekenden per vier weken van vrijdag tot zondag bij de man, waarbij de man tijdig dient aan te geven welke weekenden [de minderjarige] bij hem kan verblijven;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.A. Flinterman en uitgesproken door deze ter openbare terechtzitting van 21 februari 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.
aw
De griffier deelt mede, dat partijen tegen deze beschikking in hoger beroep kunnen gaan bij het Gerechtshof te Leeuwarden. Dit beroep dient door partijen te worden ingesteld binnen drie maanden na de datum van de uitspraak. Deze datum staat in de beschikking vermeld.
Voor de partij, die in deze procedure niet is verschenen, vangt de termijn van drie maanden aan na de betekening van deze beschikking aan hem/haar in persoon dan wel op het moment, waarop deze beschikking aan hem/haar op andere wijze is bekend geworden, of - voor zover het een beschikking betreft, waarbij de echtscheiding, de scheiding van tafel en bed of de ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed is uitgesproken - op het moment, waarop deze beschikking aan hem/haar op andere wijze is betekend en door plaatsing van een uittreksel daarvan in de Staatscourant openlijk bekend is gemaakt.
Het beroep moet namens een partij worden ingesteld door een advocaat. Als u in aanmerking wilt komen voor door de overheid (gedeeltelijk) gefinancierde rechtsbijstand, dan kan uw advocaat daartoe namens u een verzoek indienen bij de Raad voor Rechtsbijstand. Uw advocaat kan u daarover nader informeren.