vonnis
RECHTBANK GRONINGEN
zaaknummer / rolnummer: 131132 / KG ZA 11-396
Vonnis in kort geding van 10 februari 2012
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ENEXIS B.V.,
gevestigd te Rosmalen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AKTIVABEDRIJF ENEXIS NOORD B.V.,
gevestigd te Rosmalen,
eiseressen,
advocaten: mrs. W. Knibbeler en M.S. Mehilal te Amsterdam,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ZIUT B.V.,
gevestigd te Arnhem,
de zich aan de zijde van eiseressen voegende partij,
advocaat: mr. M.W.J. Jongmans te Rotterdam,
1. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE AA EN HUNZE,
zetelend te Gieten,
2. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE APPINGEDAM,
zetelend te Appingedam,
3. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE ASSEN,
zetelend te Assen,
4. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE BEDUM,
zetelend te Bedum,
5. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE BORGER-ODOORN,
zetelend te Exloo,
6. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE DE MARNE,
zetelend te Leens,
7. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE DELFZIJL,
zetelend te Delfzijl,
8. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE EEMSMOND,
zetelend te Uithuizen,
9. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE EMMEN,
zetelend te Emmen,
10. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE GROOTEGAST,
zetelend te Grootegast,
11. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE HAREN,
zetelend te Haren,
12. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE HOOGEZAND-SAPPEMEER,
zetelend te Hoogezand,
13. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE LEEK,
zetelend te Leek,
14. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE LOPPERSUM,
zetelend te Loppersum,
15. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE MARUM,
zetelend te Marum,
16. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE MENTERWOLDE,
zetelend te Muntendam,
17. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE MIDDEN-DRENTHE,
zetelend te Beilen,
18. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE NOORDENVELD,
zetelend te Roden,
19. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE PEKELA,
zetelend te Oude Pekela,
20. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE SLOCHTEREN,
zetelend te Slochteren,
21. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE TEN BOER,
zetelend te Ten Boer,
22. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE TYNAARLO,
zetelend te Vries,
23. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE VEENDAM,
zetelend te Veendam,
24. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE VLAGTWEDDE,
zetelend te Sellingen,
26. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE ZUIDHORN,
zetelend te Zuidhorn,
27. de publiekrechtelijke rechtspersoon
PROVINCIE DRENTHE,
zetelend te Assen,
28. de publiekrechtelijke rechtspersoon
PROVINCIE GRONINGEN,
zetelend te Groningen,
gedaagden,
advocaten: mrs. D. Rijpma, M.R. het Lam en A. van Staden ten Brink te Den Haag.
Partijen zullen hierna Enexis c.s., Ziut en de overheden genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de mondelinge behandeling op 19 januari 2012, waarbij namens Enexis c.s. de heren
[A] en [B] bijgestaan door mrs. Mehilal en Knibbeler, namens Ziut de heren
[C] en [D] bijgestaan door mr. Jongmans en namens de overheden de heren [E],
[F] en [G], bijgestaan door mrs. Rijpma, Het Ham en Van Staden ten Brink
zijn verschenen,
- de ter mondelinge behandeling namens Enexis c.s. en de overheden gedane mededeling dat
zij geen bezwaar maken tegen de voeging door Ziut aan de zijde van Enexis c.s.,
- de pleitnota van Enexis c.s.,
- de pleitnota van Ziut,
- de pleitnota van de overheden.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 1 februari 1967 zijn de provincie Groningen, provincie Drenthe en meerdere in deze provincies gelegen gemeenten, waaronder de thans gedaagde gemeenten, in de regeling verder aange¬duid als deelnemers, in de ‘Gemeenschappelijke Regeling Elektriciteitsbedrijf voor Groningen en Drenthe’, hierna: Gemeenschappelijke regeling, een samenwerking aan¬ge¬gaan voor de gezamenlijke behartiging van de openbare elektriciteitsvoorziening in hun gebied. Daartoe hebben de deelnemers een rechtspersoon¬lijk¬heid bezittend lichaam gevormd (art. 3), te weten het Elektriciteitsbedrijf voor Gronin¬gen en Drenthe (art. 36), in de regeling verder aangeduid als ‘bedrijf’.
2.2. In de Gemeenschappelijke regeling is verder onder ander het volgende opgenomen:
Inbreng door de deelnemers - algemeen
art. 5
De deelnemers dragen (…) aan het bedrijf over:
a. (…)
b. alle bij hen in eigendom zijnde bezittingen en rechten zonder enige uitzonde¬ring, welke ten dienste
staan aan de openbare verlichting;
c. (…)
art. 100
De deelnemende gemeenten belasten het bedrijf met de aanleg van alsmede de stroomlevering aan en het onderhoud van de openbare verlichting.
art. 101
1. De eigendom van al de aan de openbare verlichting ten dienste staande zaken behoort aan het
bedrijf.
2. (…)
2.3. Bij akte van 21 april 1986 heeft de Gemeenschappelijke regeling al haar activa ingebracht in de naamloze vennootschap NV Energiebedrijf voor Groningen en Drenthe (hierna: NV EGD).
2.4. Op 27 juni 1986 hebben onder andere gedaagden met de NV EGD een ‘Samen¬werkings¬over¬een¬¬komst EGD’ gesloten. In deze overeenkomst is onder andere het volgende bepaald:
Artikel 4
Het beleid inzake de openbare verlichting blijft als onderwerp van openbare veiligheid tot de bevoegd¬heden van de besturen der gemeenten behoren, met name de verantwoordelijkheid voor de beslissingen inzake de projectering, de wijziging van het lichtniveau en de verplaatsing van straatlantaarns.
Artikel 5
De gemeenten belasten het energiebedrijf met de aanleg van alsmede met de stroomlevering aan en het onderhoud van de openbare verlichting.
Artikel 6
Het energiebedrijf heeft de beschikking over al de aan de openbare verlichting ten dienste staande zaken (…)
2.5. Op 31 december 1993 is de NV EGD gefuseerd met de NV Energiebedrijf IJssel¬mij en de NV Energie Distributie Maatschappij van Oost en Noord Nederland, waarbij de naamloze vennootschap NV EDON is gevormd.
2.6. NV EDON heeft op 30 december 1998 haar naam gewijzigd in NV EDON Groep, welke op 31 juli 2000 is omgezet in de besloten vennootschap EDON Groep BV.
2.7. Op 29 december 2004 heeft EDON Groep BV, conform artikel 10, derde lid, van de Elektriciteitswet 1998, de besloten vennootschap Essent Netwerk BV aangewezen als netbeheerder van de elektriciteitsnetten.
2.8. In december 2008 hebben gedaagden de Samenwerkingsovereenkomst EGD per
1 januari 2012 opgezegd.
2.9. Op 5 januari 2009 heeft Essent Netwerk BV haar naam gewijzigd in de besloten vennootschap Enexis BV.
2.10. Op 30 januari 2009 hebben gedaagden bij deze rechtbank jegens Enexis BV een bodemprocedure gestart, waarin zij een verklaring voor recht vorderden dat de eigendom van het ondergrondse deel van het openbare verlichtingsnet (hierna: OV-net) aan hen toekomt.
2.11. EDON Groep BV heeft op 13 april 2010 haar naam gewijzigd in de besloten vennootschap Aktivabedrijf Enexis Noord BV.
2.12. Aktivabedrijf Enexis BV heeft in de door gedaagden aanhangig gemaakte bodem¬procedure verzocht te mogen tussenkomen, dan wel zich in de procedure te mogen voegen.
2.13. Op 29 november 2011 hebben gedaagden aangekondigd dat zij het beheer en het onderhoud van de openbare verlichting in hun grondgebied gaan aanbesteden, wat onder andere ziet op het onderhouden, vervangen, schilderen, repareren van circa 150.000 licht¬masten.
2.14. Tot 31 december 2011 heeft de besloten vennootschap ZIUT BV in opdracht van Enexis alle beheer- en onderhoudswerkzaamheden aan de openbare verlichting in het gebied van gedaagden uitgevoerd.
2.15. Gedaagden hebben met de besloten vennootschap Imtech Infra BV een contract gesloten betreffende het beheer en onderhoud aan de openbare verlichting in het gebied van gedaagden voor de periode van 1 januari 2012 tot 1 juli 2012.
2.16. Aktivabedrijf Enexis BV is voornemens op korte termijn een bodemprocedure jegens gedaagden aanhangig te maken waarin zij een verklaring voor recht zal vorderen dat zij eigenaar is van het OV-net in de grondgebieden van gedaagden, waarbij zij zullen vragen om die zaak te mogen voegen met de procedure die gedaagden aanhangig hebben gemaakt bij dagvaarding van 30 januari 2009. In de door haar te entameren procedure zal Aktiva¬bedrijf Enexis BV tevens een verklaring voor recht vorderen dat het OV-net bestaat uit een onder¬gronds en een bovengronds deel.
3.1. Enexis c.s. vorderen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a) gedaagden te verbieden een aanbestedingsprocedure uit te schrijven, te starten of te voltooien voor het uitvoeren van beheer- en onderhoudswerkzaamheden aan het OV-net in hun grondgebied;
b) gedaagden te verbieden een partij aan te stellen voor het uitvoeren van beheer- en onderhoudswerkzaamheden aan het OV-net in hun grondgebied;
c) gedaagden te gebieden mee te werken aan voortzetting van de status quo onder de Samenwerkingsovereenkomst EGD, zodat het beheer en onderhoud van het OV-net onder de voorwaarden van de Samenwerkingsovereenkomst EGD wordt uitgevoerd door ZIUT BV (in opdracht van Enexis);
d) te bepalen dat gedaagden een onmiddellijk opeisbare dwangsom verschuldigd zijn van € 100.000,00, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen dwangsom, voor iedere overtreding van het verbod gevorderd onder a);
e) te bepalen dat gedaagden een onmiddellijk opeisbare dwangsom verschuldigd zijn van €100.000,00, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen dwangsom, voor iedere overtreding van het verbod gevorderd onder b);
f) te bepalen dat gedaagden een onmiddellijk opeisbare dwangsom verschuldigd zijn van € 5.000,00, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen dwangsom, voor elke dag of deel daarvan dat gedaagden niet (geheel) voldoen aan het gebod gevorderd onder c);
g) te bepalen dat gedaagden een onmiddellijk opeisbare dwangsom verschuldigd zijn van € 5.000,00, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen dwangsom, voor iedere dag of deel daarvan dat de overtreding van het verbod gevorderd onder a) en b) voortduurt;
h) het voorgaande a) t/m g) totdat in eerste aanleg op de vordering van Aktivabedrijf is beslist in de bodemprocedure in eerste aanleg, en tenslotte;
i) gedaagden te veroordelen in de kosten (tevens buitengerechtelijke kosten) van dit kort geding.
3.2. Ziut heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van Enexis c.s.
3.3. De overheden hebben geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van Enexis c.s. met hoofdelijke veroordeling van eiseressen in de kosten van dit geding.
4. De beoordeling
Omvang van het geschil
4.1. De vorderingen van Enexis c.s. strekken ertoe gedaagden te verbieden de door hen voorgenomen aanbestedingsprocedure uit te schrijven, te starten of te voltooien, gedaagden te verbieden in het kader van de aanbestedingsprocedure een partij aan te stellen en ge¬daagden te gebieden de situatie te houden zoals deze tot 31 december 2011 was, zodat het beheer en onderhoud uitgevoerd blijft door ZIUT BV.
4.2. De voorzieningenrechter stelt vast dat de door gedaagden aangekondigde aan¬besteding betrekking heeft op het beheer en het onderhoud van de openbare verlichting in hun grond¬gebied, wat met name ziet op het onderhouden, vervangen, schilderen, repareren van circa 150.000 licht¬masten c.q. straatlantaarns.
4.3. Het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien brengt met zich dat in deze procedure de vraag voorligt aan wie de straatlantaarns in eigendom toebehoren. Im¬mers, indien voorshands geoordeeld moet worden dat de straatlantaarns in eigendom toebe¬horen aan Enexis c.s., ligt de verplichting tot het beheer en het onderhoud en de in dat verband te maken keuzes bij hen en kunnen de overheden niet zelfstandig besluiten om ter zake een aanbestedingsprocedure te starten. Indien voorshands geoordeeld moet worden dat de straatlantaarns in eigendom toebehoren aan de overheden, rust de verplichting tot beheer en onderhoud daarvan op hen en hebben zij de bevoegdheid de uitvoering van dit beheer en onderhoud openbaar aan te besteden.
4.4. Enexis c.s. hebben met betrekking tot de straatlantaarns gesteld dat deze door natrek¬king een bestanddeel zijn geworden van het aan hun in eigendom toebehorende onder¬grondse laagspan¬nings¬netwerk, omdat beide delen zodanig met elkaar zijn verbonden dat afscheiding niet mogelijk is zonder schade van betekenis. Aldus behoren de straat¬lantaarns aan hun in eigendom toe en ligt de verplichting tot het beheer en het onder¬houd van de straatlantaarns bij hen. Een verdere aanwijzing voor de verbonden¬heid is volgens Enexis c.s. de omstandigheid dat het ondergrondse deel een func¬tionele een¬heid vormt met de straat¬lantaarns. De straatlantaarns zijn immers volledig afhankelijk van het ondergrondse deel en kunnen daar zonder niet deugdelijk worden geëxploiteerd. Verder geldt dat de onder¬grondse netwerken en de straatlantaarns, in ieder geval vanaf de schakel¬kasten, in construc¬tief opzicht specifiek op elkaar zijn toegesneden. Daarbij is het bij som¬mige reparaties en in ieder geval bij vervanging van straatlantaarns onvermijdelijk dat óók werkzaamheden aan het ondergrondse deel van het netwerk moeten worden uitgevoerd.
4.5. De overheden hebben betwist dat de straatlantaarns een bestanddeel zijn van het ondergrondse netwerk, alsook dat dit netwerk in eigendom aan Enexis c.s. toebehoort. Een straat¬lantaarn is, aldus de overheden, via een aansluitbord aangesloten op het netwerk, het¬geen betekent dat de straatlantaarn met het netwerk niet nagelvast is verbonden maar op een¬voudige wijze kan worden losgekoppeld. Alles tot de aansluiting in het schakelbord behoort tot het net, alles wat daarachter ligt niet. Bij de aansluiting in het schakelbord houdt het ondergrondse netwerk op, hetgeen maakt dat de straatlantaarn als zelfstandige installatie geen onder¬deel is van dit netwerk, zodat van natrekking daarvan door de (beweerde¬lijke) eigenaar van het netwerk, zoals Enexis c.s. hebben gesteld, geen sprake is. De hoofdregel is van toepassing, inhoudende dat de eigenaar van de grond waarmee de straatlantaarn duur¬zaam is verenigd de eigenaar van de straatlantaarn is. De eigenaren van de grond zijn de overheden, zodat ook de straat¬lantaarns aan hen in eigendom toebehoren.
4.6. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
4.7. Ingevolge het bepaalde in art. 5:20, eerste lid, aanhef en onder e, BW omvat de eigendom van de grond gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd.
In afwijking daarvan is in het tweede lid van dit artikel bepaald dat de eigendom van een net, bestaande uit een of meer kabels of leidingen, bestemd voor transport van energie, dat in, op of boven de grond van anderen is of wordt aangelegd, toebehoort aan de bevoegde aanlegger van dat net dan wel aan diens rechtsopvolger.
4.8. Voor de beantwoording van de vraag of een straatlantaarn bestanddeel is van het elektriciteitsnet is het bepaalde in art. 3:4, eerste lid, BW van belang, inhoudende dat al hetgeen volgens verkeersopvatting onderdeel van een zaak uitmaakt, bestanddeel van die zaak is. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat een zaak die met een hoofdzaak zodanig is verbonden dat zij daarvan niet kan worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis wordt aangebracht aan een der zaken, bestanddeel wordt van de hoofdzaak.
4.9. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat het los¬koppelen van een straatlantaarn van het ondergrondse netwerk be¬schadiging van betekenis toebrengt aan de straatlantaarn of het netwerk. Ter zitting is door de overheden gemotiveerd aangevoerd dat een straatlantaarn op het netwerk wordt aange¬sloten via de aan¬sluiting op het schakelbord in de straatlantaarn, welke aansluiting op een¬voudige wijze en zonder dat er schade ontstaat kan worden losgekoppeld, hetgeen door Enexis c.s. onvoldoende is weer¬sproken. Om reden dat een straatlantaarn niet kan worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis wordt aangebracht aan een der zaken, kan een straatlantaarn niet als bestanddeel van het ondergrondse netwerk worden aange¬merkt.
4.10. Bij de vraag of volgens verkeersopvatting een straatlantaarn onderdeel uitmaakt van het ondergrondse netwerk stelt de voorzieningenrechter vast dat in art. 1, eerste lid, sub (i), van de Elektriciteitswet 1998 een net is gedefinieerd als één of meer verbindingen voor het transport van elektriciteit en de daarmee verbonden transformator-, schakel-, verdeel-, en onderstations en andere hulpmiddelen, behoudens voor zover deze verbindingen en hulp¬middelen liggen binnen de installatie van een producent of afnemer. In het licht van deze definitie eindigt het elektriciteitsnetwerk daar waar, bijvoorbeeld via een schakelbord, een installatie op het netwerk kan worden aangesloten. Nu een straatlantaarn, zoals door de overheden ter zitting onweersproken is gesteld, op het elektriciteitsnet wordt aangesloten via een aansluiting op het in de straatlantaarn aanwezige schakelbord, eindigt daar het net en maakt de straatlantaarn zelf als op het netwerk aangesloten zelfstandige installatie geen deel uit van het netwerk. Aldus kunnen Enexis c.s. niet worden gevolgd in hun betoog dat een straatlantaarn aan hun in eigendom toebehoort omdat deze door aansluiting op het onder¬grondse netwerk een bestanddeel van dit netwerk is geworden. De vraag wie eigenaar is van het ondergrondse netwerk kan, nu de straatlantaarns daarvan geen onderdeel uitmaken, in het kader van dit kort geding verder onbesproken blijven.
4.11. Nu een straatlantaarn als zelfstandige installatie duurzaam is verbonden met de grond waarin deze staat, gelet op de wijze van verankering, te weten één meter diepte, en de gemiddelde periode waarop een straatlantaarn op dezelfde plaats staat, te weten 30 jaren, hetgeen ter zitting door de overheden is aangevoerd en door Enexis c.s. onvoldoende is weer¬sproken, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat een straatlantaarn ingevolge de hoofdregel van art. 5:20, eerste lid, BW in eigendom toebehoort aan de eigenaar van de grond waarin deze staat, te weten in de onderhavige zaak de overheden.
Ingebrachte activa in het Elektriciteitsbedrijf voor Gronin¬gen en Drenthe
4.12. Of de overheden nog steeds als eigenaren van de straatlantaarns kunnen worden aangemerkt, is vervolgens afhankelijk van het antwoord op de vraag of zij de eigendom van die straatlantaarns op enig moment rechtsgeldig aan de rechtsvoorganger van Enexis, te weten het Elektriciteitsbedrijf voor Gronin¬gen en Drenthe hebben overgedragen, zoals door Enexis c.s. is gesteld.
4.13. De overheden hebben betwist dat van een dergelijke overdracht sprake is geweest, omdat door de overheden aan het Elektriciteitsbedrijf voor Gronin¬gen en Drenthe alleen in eigendom zijn overgedragen die bezittingen die ten dienste staan aan de openbare verlich¬ting, waaronder volgens de overheden niet de straatlantaarns vallen. Voor zover geoordeeld zou worden dat de straat¬lantaarns wel zijn overgedragen, heeft deze overdracht niet rechts¬geldig plaatsgevonden. Immers, een straatlantaarn betreft een onroerende zaak die door mid¬del van een notariële akte dient te worden overgedragen en deze notariële aktes ontbreken ten deze.
4.14. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
4.15. In art. 5, aanhef en onder b, van de Gemeenschappelijke regeling is bepaald dat door de deelnemers, lees: de overheden, alle bij hen in eigendom zijnde bezittingen en rechten zonder enige uitzondering, welke ten dienste staan aan de openbare verlichting, aan het Elektriciteitsbedrijf Groningen en Drenthe worden overgedragen. In art. 101, eerste lid, van de Gemeenschappelijke regeling is vervolgens bepaald dat de eigendom van al de aan de openbare verplichting ten dienste staande zaken aan het bedrijf behoren.
4.16. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat deze regeling niet anders gelezen kan worden dan dat de overheden ook de straatlantaarns die in hun grondgebied zijn geplaatst aan het Elektriciteitsbedrijf Groningen en Drenthe in eigendom hebben overge¬dragen, althans hebben willen overdragen. Immers, bepalend is ‘alle activa welke ten dienste staan van de openbare ver¬lichting’ en ‘al de aan de openbare verlichting ten dienste staande zaken’. In het licht van deze criteria kunnen de overheden niet worden gevolgd in hun stelling dat daaronder niet tevens de straatlantaarns vallen, nu een straatlantaarn bij uitstek een zaak is die ten dienste staat van de openbare verlichting.
4.17. De vraag of deze overdracht door middel van het aangaan van de Gemeenschap¬pelijk regeling rechtsgeldig heeft plaats¬gevonden of dat voor die overdracht tevens een notariële akte was vereist, komt neer op de vraag of een straatlantaarn een onroerende zaak betreft. Immers, in art. 3:89, eerste lid, BW is bepaald dat de voor overdracht van onroer¬ende zaken vereiste levering geschiedt door een daartoe bestemde, tussen partijen opge¬maakte notariële akte, gevolgd door inschrijving daarvan in de daartoe bestemde openbare registers.
4.18. In art. 3:3, eerste lid, BW is bepaald dat onroerend zijn de grond, de nog niet gewonnen delfstoffen, de met de grond verenigde beplantingen, alsmede de gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd, hetzij rechtstreeks, hetzij door vereniging met andere gebouwen of werken.
4.19. De vraag of de vereniging duurzaam is, moet aan de hand van objectieve maat¬staven worden beoordeeld. Het gaat er daarbij om of het bouwsel naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven. In het licht van dit criterium zijn in eerdere recht¬spraak onder andere een havenkraan en een windmolen als onroerend aangemerkt.
Gelet op de aard, inrichting en functie van een straatlantaarn en tegen de achtergrond van het ter zitting door de overheden gestelde dat een straatlantaarn gemiddeld 30 jaren op dezelfde plaats staat, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat een straat¬lantaarn een onroerende zaak betreft.
4.20. Door Enexis c.s. is dit ook niet met zoveel woorden weersproken, maar wel hebben zij gesteld dat tot de zogenaamde Kabelarresten van de Hoge Raad onduidelijkheid bestond over de goederenrechterlijke status van (elektriciteits)netwerken, hetgeen maakte dat deze netwerken regelmatig als roerende zaken zijn overgedragen en dat het niet mogelijk was om netwerken kadastraal te registreren. Gelet op deze onduidelijkheid kan thans niet worden gesteld dat de overdracht van de straatlantaarns niet rechtsgeldig heeft plaats¬gevonden op de enkele grond dat een notariële akte ontbreekt.
4.21. De voorzieningenrechter kan Enexis c.s. in deze stelling niet volgen. Immers, tot de zogenaamde Kabelarresten bestond er onduidelijkheid over de goederenrechtelijke status van (elektriciteits)netwerken. Nu hiervoor reeds is overwogen dat een straatlantaarn geen bestanddeel van het elektriciteitsnetwerk uitmaakt, kan de door Enexis c.s. gestelde onduide¬lijk over de goederenrechtelijke status van het netwerk niet worden doorgetrokken naar de straatlantaarns.
4.22. Voorgaande betekent dat de voorzieningenrechter voorshands van oordeel is dat de overdacht van de straatlantaarns bij notariële akte had moeten plaatsvinden. Nu deze aktes ontbreken, kan niet gezegd worden dat sprake is (geweest) van een rechtsgeldige levering aan het Elektriciteitsbedrijf Groningen en Drenthe en kan er voorshands niet vanuit gegaan worden dat Enexis c.s. als rechtsopvolgers eigenaar zijn van de straatlantaarns. Aldus is het¬geen hiervoor onder rechtsoverweging 4.11. is overwogen onverkort van toepassing, inhoud¬ende dat de voorzieningenrechter voorshands van oordeel is dat de straatlantaarns in eigendom aan de overheden toebehoren, hetgeen met zich brengt dat de verplichting tot beheer en onderhoud daarvan op hen rust en zij de bevoegdheid hebben de uitvoering van dit beheer en onderhoud openbaar aan te besteden.
4.23. De vorderingen van Enexis c.s. zullen derhalve worden afgewezen en zij en Ziut als de aan hun zijde gevoegde partij zullen als de in het ongelijk gestelde partijen, hoofde¬lijk, in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de overheden worden begroot op:
- griffierecht € 560,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.376,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt Enexis c.s. en Ziut, hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van de overheden
tot op heden begroot op € 1.376,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. de Vroome en in het openbaar uitgesproken
op 10 februari 2012.?