ECLI:NL:RBGRO:2012:BV6943

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
14 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
117946 - FA RK 10-1031
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D.A. Flinterman
  • M.M. Verbeek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om gezamenlijk ouderlijk gezag over minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Groningen op 14 februari 2012 uitspraak gedaan in een verzoek tot gezamenlijk ouderlijk gezag over een minderjarige. De man, bijgestaan door zijn advocaat mr. Y.M. Prins, verzocht de rechtbank om te bepalen dat hij en de vrouw gezamenlijk het ouderlijk gezag over hun kind zouden uitoefenen. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.C. Braak, was van mening dat de communicatie tussen de ouders zodanig verstoord was dat gezamenlijk gezag niet mogelijk was. De rechtbank heeft vastgesteld dat er weliswaar communicatieproblemen zijn, maar dat deze niet zo ernstig zijn dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de bestaande omgangsregeling, die al geruime tijd goed verloopt. De rechtbank oordeelde dat het gezamenlijk uitoefenen van gezag juist kan bijdragen aan een verbetering van de communicatie tussen de ouders. De rechtbank heeft het verzoek van de man toegewezen en bepaald dat beide ouders gezamenlijk het gezag over de minderjarige zullen uitoefenen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan bij het Gerechtshof te Leeuwarden binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Civielrecht
zaaknr.: 117946 / FA RK 10-1031
beschikking d.d. 14 februari 2012
in de zaak van:
[naam],
wonende te [adres],
verzoeker,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. Y.M. Prins,
en
[naam],
wonende te [adres]
verweerster,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M.C. Braak.
PROCESVERLOOP
De rechtbank heeft op 20 juli 2010 en 12 april 2011 (tussen) beschikkingen gegeven.
Op 28 november 2011 is ter griffie van de rechtbank het eindrapport van Elker
d.d. 25 november 2011 ontvangen.
Op 27 december 2011 is ter griffie van de rechtbank een uitstelverzoek binnengekomen, afkomstig van de advocaat van de man.
Op 28 december 2011 is ter griffie van de rechtbank een brief binnengekomen, afkomstig van de advocaat van de vrouw, waarin een nieuwe mondelinge behandeling wordt verzocht.
Op 29 december 2011 is ter griffie van de rechtbank een brief binnengekomen, afkomstig van de advocaat van de man, waarin eveneens een nieuwe mondelinge behandeling wordt verzocht.
De rechtbank heeft de behandeling van de zaak voortgezet ter zitting met gesloten deuren van 26 januari 2012.
Ter zitting zijn verschenen de man bijgestaan door zijn advocaat mr. Y.M. Prins, de vrouw bijgestaan door haar advocaat mr. M.C. Braak, en J. Scholte Aalbes namens de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad) te Groningen.
RECHTSOVERWEGINGEN
Vaststaande feiten
In deze procedure wordt van de volgende feiten uitgegaan:
* partijen hebben een affectieve relatie gehad;
* uit deze relatie is geboren de thans nog minderjarige:
* [kind], geboren op [datum];
* de man heeft de minderjarige erkend;
* de vrouw heeft het gezag over de minderjarige.
De rechtbank neemt hier over hetgeen is overwogen en beslist bij beschikking d.d. 20 juli 2010 en 12 april 2011.
Bij beschikking van 20 juli 2010 is een omgangsregeling vastgesteld tussen de man en [kind]. De beslissing op het verzoek van de man om gezagswijziging, in die zin dat partijen gezamenlijk met het gezag over [kind] worden belast, is aangehouden. Partijen zijn voorts door de rechtbank verwezen naar het BOR-traject teneinde een verbetering in hun communicatie te bewerkstelligen.
Bij beschikking van 12 april 2012 is de beslissing op het gezag wederom aangehouden en zijn partijen verwezen naar het traject Ouderschap Na Scheiding (ONS), uitgevoerd door Elker Groningen.
Standpunt van de man
De man wil graag met het gezag over [kind] worden belast zodat hij als ouder mee kan beslissen over zaken die [kind] aangaan. Als hij gezag heeft wordt hij meer betrokken bij de schoolgang van [kind]. De man is daarnaast van mening dat het ook in het belang is van [kind] dat partijen gezamenlijk het gezag over hem uitoefenen.
De omgangsregeling die is vastgesteld verloopt goed. Partijen maken zich beiden wel zorgen over hoe het bij de andere ouder gaat. Dit maakt echter niet dat [kind] klem en verloren raakt tussen partijen.
Standpunt van de vrouw
De vrouw stelt dat de omgangsregeling op zich wel redelijk verloopt. Dit brengt echter niet met zich mee dat de man dus ook belast dient te worden met het gezag. De vrouw voert daartoe aan er door de man niet met haar wordt gesproken over zaken die tijdens de omgang plaats hebben. De communicatie tussen partijen is dusdanig verstoord dat het risico bestaat dat [kind] klem of verloren raakt tussen partijen. Partijen gunnen elkaar hun mening niet en zitten zelfs met betrekking tot de kleinste zaken niet op één lijn. Zij zijn dan ook niet in staat om gezamenlijk het gezag uit te oefenen.
Beoordeling
Het verzoek van de vader om te bepalen dat partijen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de minderjarigen zullen uitoefenen, is gegrond op artikel 1: 253c van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Ingevolge het tweede lid van voormeld artikel wordt dit verzoek indien de moeder niet met gezamenlijk gezag instemt slechts afgewezen indien: a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
De rechtbank stelt bij de beoordeling voorop dat voor gezamenlijk gezag in het algemeen is vereist dat de ouders in feite in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over de minderjarige in gezamenlijk overleg kunnen nemen. Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders, zoals tussen partijen de situatie is, brengt evenwel niet zonder meer mee dat in het belang van de minderjarige het gezag bij een van de ouders alleen moet worden gelaten.
Uit hetgeen door partijen gesteld is, blijkt weliswaar dat er sprake is van communicatieproblemen tussen beide ouders, maar deze problemen vloeien naar het oordeel van de rechtbank met name voort uit een verschil in de wijze waarop partijen in de dagelijkse verzorging met [kind] omgaan. Partijen hebben daarin beiden hun eigen aanpak en zij vinden het, zo lijkt het althans, moeilijk om elkaars aanpak te respecteren of de meerwaarde van deze verschillende aanpak te herkennen en erkennen.
Niet gebleken is dat partijen niet in staat zijn om gezamenlijk belangrijke beslissingen in het leven van [kind] te nemen. Dit is naar het oordeel van de rechtbank vooralsnog ook niet te verwachten. Redengevend voor deze verwachting is met name de omstandigheid dat door partijen al geruime tijd een redelijk goed verlopende omgangsregeling wordt nageleefd. Dit maakt de gegrondheid van de verwachting dat [kind] klem of verloren zal raken niet echt aannemelijk. Naar het oordeel van de rechtbank kan in het onderhavige geval het hebben van gezamenlijk gezag juist een meerwaarde hebben. Door gezamenlijk het gezag uit te oefenen worden partijen gedwongen om met elkaar om de tafel te gaan om, vanuit een gelijkwaardige positie, te proberen hun communicatie te verbeteren.
Op grond van voorgaande overwegingen zal het verzoek van de man om te bepalen dat partijen gezamenlijk zullen worden belast met het gezag over [kind], worden toegewezen.
BESLISSING
bepaalt dat aan de man en de vrouw gezamenlijk het gezag toekomt over de minderjarige
[kind], geboren op [datum];
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.A. Flinterman en door deze uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 februari 2012 in aanwezigheid van mr. M.M. Verbeek, griffier.
mmv
De griffier deelt mede, dat partijen tegen deze beschikking, voor zover hierin een eindbeslissing is opgenomen, in hoger beroep kunnen gaan bij het Gerechtshof te Leeuwarden. Dit beroep dient door partijen te worden ingesteld binnen drie maanden na de datum van de uitspraak. Deze datum staat in de beschikking vermeld.
Het beroep moet namens een partij worden ingesteld door een advocaat. Als u in aanmerking wilt komen voor door de overheid (gedeeltelijk) gefinancierde rechtsbijstand, dan kan uw advocaat daartoe namens u een verzoek indienen bij de Raad voor Rechtsbijstand. Uw advocaat kan u daarover nader informeren.