ECLI:NL:RBGRO:2012:BV9153

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
6 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
123706 / FA RK 11-27
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D.A. Flinterman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot omgangsregeling en vaststelling informatieregeling in een ouderschapskwestie

In deze zaak heeft de Rechtbank Groningen op 6 maart 2012 uitspraak gedaan in een ouderschapskwestie tussen een man en een vrouw, die beiden ouders zijn van gezamenlijke kinderen. De rechtbank heeft het verzoek van de man tot vaststelling van een omgangsregeling afgewezen. De man, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. S.S. van Gijn, verzocht om een regeling voor omgang met zijn kinderen, terwijl de vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.W.F. van Horssen, zich hiertegen verzette. De Raad voor de Kinderbescherming had geadviseerd om de zaak aan te houden, maar de rechtbank volgde dit advies niet. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden onvoldoende grond boden voor het toekennen van een omgangsregeling, gezien de emotionele en psychologische impact op de vrouw en de kinderen. De Raad had gesuggereerd dat er op termijn begeleide omgang zou kunnen plaatsvinden, maar de rechtbank concludeerde dat de vrouw op dit moment niet in staat was om de kinderen positief te stimuleren in een omgangsregeling met hun vader. De rechtbank stelde vast dat de vrouw, gezien haar psychologische situatie, niet in staat was om de kinderen te begeleiden in het contact met hun vader, wat zou kunnen leiden tot onrust en negatieve gevolgen voor de kinderen.

De rechtbank heeft wel een informatieregeling vastgesteld, waarbij de vrouw de man één keer per half jaar moet informeren over belangrijke zaken met betrekking tot de kinderen, inclusief het verstrekken van recente foto's. De rechtbank benadrukte dat ouders een wettelijk recht op omgang hebben, maar dat dit recht kan worden ontzegd als het niet in het belang van het kind is. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ondanks mogelijke hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Civielrecht
zaaknr.: 123706 / FA RK 11-27
beschikking d.d. 6 maart 2012
in de zaak van:
[de man],
wonende te [adres],
verzoeker,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. S.S. van Gijn,
en
[de vrouw],
wonende te [adres],
v e r w e e r s t e r,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. J.W.F. van Horssen.
PROCESVERLOOP
De rechtbank heeft op 12 april 2011 een tussenbeschikking gegeven.
Op 8 februari 2012 is ter griffie een brief van de advocaat van de vrouw ontvangen met als bijlage een van de vrouw aan haar advocaat gericht e-mailbericht waarin zij uiteenzet waarom zij niet ter zitting aanwezig zal zijn.
Op 10 januari 2012 is ter griffie een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Groningen en Drenthe, locatie Groningen (verder te noemen de Raad) ontvangen.
De rechtbank heeft de behandeling van de zaak ter zitting met gesloten deuren van
23 februari 2012 voortgezet. Daarbij zijn de man, bijgestaan door zijn advocaat, de advocaat van de vrouw, alsmede de heer R.C.M. Wouters, namens de Raad, verschenen en gehoord.
RECHTSOVERWEGINGEN
De rechtbank neemt hier over hetgeen is overwogen en beslist in voornoemde beschikking. Hierin is de beslissing over het verzoek van de man tot vaststelling van een omgangsregeling aangehouden en is de Raad verzocht onderzoek te doen naar (on)mogelijkheden van de omgang tussen de man en de kinderen.
Advies van de Raad
De Raad adviseert de rechtbank om de definitieve beslissing over het verzoek van de man aan te houden voor een periode van negen maanden om partijen de gelegenheid te geven vrijwillige hulpverlening in te schakelen en zich over de resultaten daarvan uit te laten. Indien de rechtbank hiertoe opdracht geeft, zal de Raad een verwijzing tot stand brengen naar een Omgangscentrum en de rechtbank op basis van de rapportage van het Omgangscentrum nader adviseren over de definitieve mogelijkheden van een vorm van omgang. Daarnaast adviseert de Raad de vrouw een informatieregeling op te leggen waarbij zij de man, via haar advocaat, een keer per half jaar schriftelijk informeert over de algemene ontwikkeling, de lichamelijke en geestelijke gezondheid en schoolvorderingen van de kinderen onder toevoeging van een recente foto van de kinderen.
Standpunt (namens) de man
Door en namens de man is ter zitting naar aanleiding van het advies van de Raad aangevoerd dat de man graag het traject zoals door de Raad voorgesteld, zou willen ingaan. Hij is enerzijds bereid de vrouw op alle mogelijke manieren tegemoet te komen en haar rust te geven, maar anderzijds rust er op haar de wettelijke verplichting mee te werken om de ontwikkeling van de banden van de kinderen met hun vader te bevorderen. Er mag in die zin dan ook het nodige van haar gevraagd worden. De man vraagt zich af of de vrouw voldoende haar best doet om in relatie tot hem weerbaarder te worden en daarvoor, indien nodig, hulpverlening te zoeken. Hij handhaaft zijn verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling. Hij wenst betrokken te worden bij het leven van de kinderen en op de hoogte te worden gehouden van hun ontwikkeling.
Standpunt (namens) de vrouw
Namens de vrouw is ter zitting naar voren gebracht dat zij op dit moment en in de nabije toekomst niet in staat is om haar medewerking te verlenen aan het door de man gewenste contactherstel met de kinderen. Het starten van omgang in welke vorm dan ook zou oude wonden openhalen en veel onrust en spanningen veroorzaken met als gevolg dat de vrouw wordt belemmerd in haar dagelijks functioneren als opvoeder van de kinderen. Dit zou zijn weerslag hebben op de ontwikkeling en het welbevinden van de kinderen. De vrouw werkt in tegenstelling tot de indruk die de man daarvan heeft, hard aan zichzelf en wordt daarbij nog altijd psychologisch ondersteund.
Beoordeling
Uit het onderzoek van de Raad blijkt dat de Raad van mening is dat het voor de vrouw vanwege de gebeurtenissen die tussen partijen in het verleden hebben plaatsgevonden op dit moment niet haalbaar is om de kinderen positief te stimuleren en te begeleiden in een vorm van omgang met hun vader. Het staat vast dat de kinderen op dit moment geen (emotionele) toestemming c.q. ruimte kunnen krijgen dan wel verwachten van hun moeder om hun vader op dit moment te leren kennen en contact met hem op te bouwen. Volgens de Raad zal het opleggen van een omgangsregeling bij de vrouw, maar ook bij de andere gezinsleden, veel weerstand, onrust, spanningen en negatieve gevoelens richting de man oproepen, waardoor de vrouw belemmerd wordt in haar dagelijkse rol van opvoeder van de kinderen. Dit beeld wordt bevestigd door de psycholoog van de vrouw. Uit informatie van deze deskundige blijkt dat de gevolgen van een omgangsregeling desastreus zouden kunnen zijn voor de vrouw en daardoor voor alle vijf de kinderen. Het zou hun dagelijkse leven ontwrichten, oude wonden openhalen en een toename van angst en boosheid teweegbrengen binnen het gezin, aldus de psycholoog van de vrouw. De Raad verwacht dat, mede gezien het feit dat de kinderen nog erg jong zijn en daardoor in alle opzichten nog erg afhankelijk van hun moeder zijn, de schade (onrust, boosheid, angst) die veroorzaakt zou worden door het op dit moment afdwingen van contact tussen de man en de kinderen groter zal zijn dan de negatieve gevolgen die het niet hebben van contact met de man voor de kinderen meebrengen.
Voornoemde omstandigheden vormen naar de mening van de Raad evenwel onvoldoende grond voor het definitief afwijzen van een vorm van omgang tussen de man en de kinderen. De Raad acht het mogelijk dat op termijn gestreefd wordt naar begeleide omgang binnen een Omgangscentrum. Het Omgangscentrum biedt de mogelijkheid onder professionele begeleiding te werken aan een zorgvuldige opbouw van de contacten tussen de man en de kinderen. Langdurige begeleiding geeft het Omgangscentrum en de Raad meer mogelijkheden om informatie te verzamelen op basis waarvan beoordeeld kan worden of omgang al dan niet in het belang van de kinderen mogelijk is.
Het Omgangscentrum stelt wel als voorwaarde dat ouders gezamenlijke gesprekken voeren om te komen tot onbegeleide contacten. Het is duidelijk dat de vrouw hier op dit moment niet aan kan voldoen en ook in de toekomst zou dit veel van haar vergen. De vrouw zal evenwel moeten leren omgaan met de emotionele aspecten die de contacten tussen de man en de kinderen voor haar met zich brengen en zal ook moeten leren omgaan met het gegeven dat de kinderen recht hebben op een vorm van contact met hun vader, waarbij het belangrijk is dat zij hen op een adequate wijze voorlicht over hun vader en hen de ruimte geeft om zelf een beeld van hem te vormen. Ten aanzien van de man merkt de Raad op dat hij gebaat is bij (opvoedings)ondersteuning door bijvoorbeeld het maatschappelijk werk, omdat hij nooit voor de kinderen heeft gezorgd en over weinig pedagogische ervaring beschikt. De Raad is van mening dat alvorens (begeleide) omgang gestart kan worden partijen onder begeleiding van vrijwillige hulpverlening dienen te werken aan de zojuist genoemde leerpunten.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat partijen weliswaar een lange (hulpverlenings)weg te gaan hebben die zij afzonderlijk van elkaar dienen te bewandelen, maar dat de mogelijkheid voor (een vorm van) omgang tussen de man en de kinderen in de toekomst niet wordt uitgesloten. Parijen hebben in het belang van de (identiteits)ontwikkeling van de kinderen de verantwoordelijkheid om zich in te blijven zetten voor en te werken aan contactherstel.
De rechtbank stelt voorop dat ouders een wettelijk recht op omgang hebben met hun kinderen. Indien er evenwel contra-indicaties zijn, waardoor omgang niet in het belang van het kind kan worden geacht, kan de omgang worden ontzegd.
Uit de rapportage van 14 november 2011 van de heer R. Bullens, klinisch psycholoog/senior consultant, die de man in het kader van reclasseringstoezicht heeft behandeld blijkt, dat er vanuit psychologisch opzicht geen contra-indicaties vanuit de persoon van de man naar voren zijn gekomen die een contactherstel met zijn kinderen in de weg zouden staan. De veroordeling van de man voor verkrachting van de vrouw vormt naar de mening van deze deskundige geen directe belemmering voor omgang met de kinderen en het waarborgen van hun veiligheid. Het is evenwel voorstelbaar dat deze veroordeling op indirecte wijze wel een belemmering kan opleveren. Het is in dat kader vanzelfsprekend van belang om te weten hoe de vrouw thans met dit gegeven omgaat, aldus de heer R. Bullens.
Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank van oordeel dat omgang op dit moment niet in het belang van de kinderen is. Er bestaan ten aanzien van de persoon van de man weliswaar geen contra-indicaties voor omgang, maar voor contactherstel in het belang van de kinderen is tevens een constructieve en duurzame inzet van de vrouw om op een positieve manier invulling te geven aan een (onbegeleide) omgangsregeling nodig. Het staat, gelet op het voorgaande, de overige stukken en de verklaringen ter zitting, voor de rechtbank vast dat de vrouw op dit moment daartoe niet in staat is, ook niet met behulp van begeleiding en ondersteuning vanuit bijvoorbeeld een Omgangscentrum, zoals door de Raad als mogelijkheid is voorgesteld. Uit het rapport van de Raad en de informatie van de psycholoog van de vrouw blijkt - kort samengevat - dat de confrontatie met de man die de (begeleide) omgang onvermijdelijk met zich zou brengen de huidige stabiele, maar nog kwetsbare situatie van de vrouw en (daarmee van) de kinderen zodanig zou ontregelen en ontwrichten dat de omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van de kinderen. De nadelige effecten die de omgang op de opvoedingssituatie van de kinderen, en daardoor op hun welzijn en ontwikkeling, zou hebben worden thans groter geacht dan de negatieve gevolgen die door het ontbreken van omgang voor de kinderen optreden.
Gelet op de uitspraak van de Hoge Raad van 27 februari 2009 (LJN BG5045) waarin is overwogen dat elke afwijzing van een verzoek tot omgang van tijdelijke aard is, in die zin dat de ouder wiens verzoek is afgewezen in geval van wijziging van omstandigheden zich opnieuw tot de rechter kan wenden teneinde een omgangsregeling te doen vaststellen in combinatie met het feit dat partijen gezien de duur van de onderhavige procedure naar het oordeel van de rechtbank gebaat zijn bij duidelijkheid in de vorm van een eindbeslissing, volgt de rechtbank het advies van de Raad de zaak (opnieuw) aan te houden niet op. Het verzoek van de man wordt derhalve afgewezen.
Informatieregeling
De rechtbank begrijpt de wens van de man om bij het leven van de kinderen te worden betrokken en op de hoogte te worden gehouden van hun ontwikkeling, aldus dat hij verzoekt een informatieregeling vast te leggen. De rechtbank zal dit verzoek toewijzen en een informatieregeling, conform het advies van de Raad, in de beschikking opnemen als hierna te melden.
Proceskosten
Partijen staan in een ouder-kindrelatie tot elkaar. De rechtbank zal daarom de proceskosten compenseren op na te melden wijze.
BESLISSING
stelt de volgende informatieregeling vast:
de vrouw dient de man (eventueel via haar advocaat) één keer per half jaar te informeren omtrent gewichtige aangelegenheden de kinderen van partijen betreffend, waarbij tevens een goed gelijkende foto van de kinderen dient te worden verstrekt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het verzoek van de man tot vaststelling van een omgangsregeling af;
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.A. Flinterman en door deze uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 6 maart 2012, in tegenwoordigheid van de griffier.
WJD
De griffier deelt mede, dat partijen tegen deze beschikking in hoger beroep kunnen gaan bij het Gerechtshof te Leeuwarden. Dit beroep dient door partijen te worden ingesteld binnen drie maanden na de datum van de uitspraak. Deze datum staat in de beschikking vermeld.
Het beroep moet namens een partij worden ingesteld door een advocaat. Als u in aanmerking wilt komen voor door de overheid (gedeeltelijk) gefinancierde rechtsbijstand, dan kan uw advocaat daartoe namens u een verzoek indienen bij de Raad voor Rechtsbijstand. Uw advocaat kan u daaromtrent nader informeren.