vonnis
RECHTBANK GRONINGEN
zaaknummer / rolnummer: 114676 / HA ZA 09-1062
[eiser],
wonende te [woonplaats]
eiser in conventie,
verweerder in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. J.A.A. van de Ven te Amsterdam,
1. [gedaagde],
wonende te [woonplaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AKSOS ACCOUNTANTS B.V.,
gevestigd te Groningen,
gedaagden in conventie,
eisers in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. S. Bosma te Drachten.
Partijen zullen hierna [eiser], [gedaagde] en Aksos genoemd worden. Gedaagden zullen gezamenlijk [gedaagden] (in vrouwelijk enkelvoudsvorm) genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 23 november 2011,
- de akte, tevens akte vermindering eis van 4 januari 2012 van [eiser],
- de antwoordakte van 29 februari 2012 van [gedaagden]
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
in conventie
2.1. De rechtbank blijft bij hetgeen zij in het tussenvonnis van 23 november 2011 (hierna: het tussenvonnis) heeft overwogen en verwijst daar voor zoveel nodig naar.
2.2. In rechtsoverweging 5.14 van het tussenvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat een bedrag van € 9.672,00 terzake van door [eiser] betaalde nota's kan worden toegewezen. Als gevolg van het afwijzen van de reconventionele vordering in rechtsoverweging 5.29 van het tussenvonnis, heeft [eiser] zijn vordering op dit punt verminderd tot een bedrag van €3.138,00 vanwege aan Aksos betaalde nota's, een bedrag van € 600,00 voor betaalde getuigentaxe en een bedrag van € 739,90 vanwege verschuldigde wettelijke rente tot en met 27-11-2009. Bij het geven van haar beslissing zal de rechtbank mitsdien van de laatstgenoemde bedragen uitgaan.
Uitlating buitengerechtelijke kosten
2.3. In het tussenvonnis heeft de rechtbank in rechtsoverweging 5.20 geoordeeld dat [eiser] in de gelegenheid wordt gesteld om inzicht te verschaffen in de door hem gemaakte preprocessuele kosten en zijn stellingen op dit punt aan te vullen.
2.4. [eiser] heeft gesteld dat zijn advocaat niet alle door hem gewerkte uren aan hem in rekening heeft gebracht. In de overgelegde urenspecificaties is dit aangegeven als
'niet-declarabel' of 'n.d.'. In totaal zijn 29 uur en 36 minuten niet in rekening gebracht op een totaal gewerkt aantal van 202 uren en 24 minuten. Er is aanvankelijk een uurtarief overeengekomen van € 150,00 per uur. Indien in de vrijwaringszaak succes zou worden geboekt, is [eiser] met zijn advocaat overeengekomen dat een (definitief) tarief van € 250,00 per uur aan hem in rekening gebracht zou mogen worden. De tarieven zijn jaarlijks verhoogd, voor het eerst op 1 januari 2007 met de inflatiecorrectie. De in rekening gebrachte uren zijn vermeerderd met 6,5 % voor kantoorkosten en met 19% BTW. Als particulier kan [eiser] de BTW niet in vooraftrek brengen en behoort de BTW tot de schade.
2.5. [eiser] heeft gesteld dat een forfaitair berekende vergoeding op basis van de normen in het rapport Voorwerk II geen recht doet aan de door zijn raadsman uitgevoerde werkzaamheden. Voorwerk II is bedoeld om in standaardzaken, waarbij in de regel van standaardbrieven gebruik wordt gemaakt, een redelijke vergoeding te kunnen vaststellen.
De onderhavige kwestie is allesbehalve een standaardzaak.
2.6. In de akte wordt door [eiser] een onderscheid gemaakt tussen de preprocessuele kosten eerste fase en die gemaakte in de zogenaamde tweede fase. De kosten van de eerste fase zijn aan hem in rekening gebracht bij factuur van 31 juli 2006, factuur van 31 augustus 2006 en bij factuur van 31 januari 2008, toen aanvullend honorarium in rekening werd gebracht. In de akte heeft [eiser] zich op het standpunt gesteld dat de door zijn advocaat gemaakte kosten in relatie tot IFO, niettegenstaande het oordeel van de rechtbank in rechtsoverweging 5.17 van het tussenvonnis, toetsing aan de dubbele redelijkheidsmaatstaf van 6: 96 lid 2 Burgerlijk Wetboek kan doorstaan.
De door zijn advocaat in dat kader verrichte werkzaamheden hebben het mogelijk gemaakt om [eiser] inzicht te geven in de discrepantie tussen de verkoopbrochure en de conceptbalans 2005. Dankzij dit inzicht kon hij een klacht bij de Raad van Tucht indienen.
2.7. Met betrekking tot de kosten van de zogenaamde tweede fase, heeft [eiser] gesteld dat deze kosten door hem zijn gemaakt in de periode van 24 april 2008 tot 8 december 2008. De werkzaamheden belopen inclusief met hem gevoerd overleg in totaal 13 uur.
De werkzaamheden betreffen het berekenen van de schade, waarbij geïnventariseerd is welke kosten eventueel voor vergoeding in aanmerking zouden kunnen komen.
Deze werkzaamheden hebben zich over een langere periode uitgestrekt omdat door [gedaagden] nadere specificaties werd gevraagd en [eiser] enige tijd nodig had om de gevraagde informatie te verschaffen.
2.8. [gedaagden] voert daartegen aan dat uit het tussenvonnis volgt dat preprocessuele kosten in verband met het aansprakelijk stellen en het geven van advies over hoe zich te verweren ten de vorderingen van [H] onder de noemer van buitengerechtelijke kosten voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. Voor zover de werkzaamheden een relatie tot IFO hebben, kunnen de werkzaamheden niet de dubbele redelijkheidstoets doorstaan. Met de enkele verwijzing naar gezonden facturen voldoet [eiser] niet aan de op hem rustende stelplicht. [eiser] heeft ook niet aangetoond dat de werkelijk gemaakte kosten hoger zijn dan het forfaitair bedrag berekend volgens de aanbevelingen in het rapport Voorwerk II. Deze forfaitaire kosten zouden € 1.788,00 hebben bedragen. Een uurtarief van € 150,00 is redelijk te noemen. De latere verhoging naar € 250,00 per uur dient voor rekening van [eiser] te blijven.
2.9. [gedaagden] heeft aangevoerd dat enige feitelijke onderbouwing, zoals de gemaakte berekeningen of de aan Aksos gestuurde brieven, van de door [eiser] gestelde buitengerechtelijke werkzaamheden ontbreekt. Getoetst aan de normen in het rapport Voorwerk II, is de gevorderde vergoeding bovenmatig.
2.10. De rechtbank overweegt het volgende. Vooropgesteld moet worden dat krachtens artikel 6: 96 lid 2 BW voor vergoeding in aanmerking komen redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte. Vereist is dat de kosten redelijk zijn en dat de verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk waren om schadevergoeding te verkrijgen.
Op grond van artikel 6: 97 BW mogen de kosten eventueel aan de hand van een schatting worden vastgesteld (HR 16 oktober 1998, NJ 1999, 196, LJN: ZC2740).
2.11. De rechtbank is voorts van oordeel dat [eiser] heeft voldaan aan de verplichting inzicht te geven in de door hem gemaakte buitengerechtelijke kosten door overlegging van de nota's met de onderliggende urenverantwoording van zijn advocaat. Deze specificaties geven de rechtbank voldoende inzicht in de uitgevoerde werkzaamheden en de daarmee gemoeide tijd. De rechtbank acht het niet noodzakelijk om van [eiser] te vergen dat hij de gespecificeerde uren nader onderbouwt door middel van het overleggen van de door de advocaat geschreven brieven of iets dergelijks. Het aannemen van een dergelijke verplichting zou raken aan de vertrouwelijke relatie tussen de advocaat en zijn cliënt.
De rechtbank neemt bovendien in aanmerking dat [gedaagden] bekend moet zijn met een belangrijk deel van de door de raadsman gevoerde correspondentie omdat deze was gericht aan haar raadsman. Overlegging daarvan dient geen enkel redelijk doel.
2.12. De rechtbank zijn geen omstandigheden gebleken op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat het aantal in rekening gebrachte uren, zowel in de eerste fase als in de zogenaamde tweede fase, excessief is te noemen. In tegendeel, niet alle in de preprocessuele fase gewerkte uren werden aan [eiser] in rekening gebracht. Ook getoetst aan het belang van de procedures gevoerd bij de rechtbank te Assen, waarbij in de hoofdzaak [eiser] werd veroordeeld om een een bedrag van € 47.000,00 te betalen, zijn de in rekening gebrachte preprocessuele kosten redelijk te noemen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de in rekening gebrachte uren redelijk zijn te noemen. Behoudens enkele uitzonderingen, die hierna zullen worden aangegeven, zijn de werkzaamheden voorts in redelijkheid noodzakelijk te achten voor het vestigen van aansprakelijkheid van [gedaagden] en/of het verkrijgen van genoegdoening buiten rechte. Daarbij heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen de reeds in het tussenvonnis gelaakte opstelling van [gedaagden]
De rechtbank acht de in rekening gebrachte kantoorkosten gebruikelijk en redelijk. Daartegen heeft [gedaagden] ook geen bezwaren geuit, evenmin als tegen de in rekening gebrachte BTW, die voor een particulier als [eiser] niet in vooraftrek kan worden gebracht en daarom tot de te vergoeden schade moet worden gerekend.
2.13. De rechtbank is van oordeel dat het volledig aan [eiser] in rekening gebrachte tarief, derhalve een tarief van € 250,00 voor vergoeding in aanmerking komt. De stelling van [gedaagden] dat slechts een tarief van € 150,00 per uur redelijk kan worden genoemd is niet gemotiveerd of onderbouwd, zodat de rechtbank hieraan voorbij zal gaan.
2.14. Met [eiser] is de rechtbank van oordeel dat vaststellen van de buitengerechtelijke kosten aan de hand van de richtlijnen in het rapport Voorwerk II, geen recht zou doen aan de aard en complexiteit van de onderhavige materie. Voorwerk II is vooral bedoeld om in standaardincassoprocedures de verschuldigde buitengerechtelijke kosten te kunnen begroten. De werkzaamheden die door [eiser] aan zijn raadsman werden opgedragen zijn niet te vergelijken met de opdracht tot het uitvoeren van standaardincassowerkzaamheden In beginsel komen derhalve de werkelijk gemaakte kosten volledig voor vergoeding op de voet van artikel 6: 96 lid 2 BW in aanmerking, mits deze redelijk zijn en in redelijkheid gemaakt mochten worden.
2.15. De rechtbank is evenwel van oordeel dat de preprocessuele kosten in de zogenaamde eerste fase die blijkens de overgelegde specificatie zijn aangeduid als 'kosten IFO/NIVRA/KPMG' niet voor vergoeding door [gedaagden] in aanmerking komen. Blijkens de door [eiser] gegeven toelichting heeft hij deze kosten gemaakt teneinde een tuchtrechtelijke procedure tegen [gedaagde] te kunnen aanspannen. Gelet op hetgeen in het tussenvonnis is overwogen over de kosten 'IFO' en de kosten van het voeren van een tuchtrechtelijke procedure komen ook de daarmee verbonden preprocessuele kosten niet voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank heeft geconstateerd dat de helft van de in rekening gebrachte tijdseenheden van de preprocessuele kosten eerste fase zijn aangeduid als 'IFO/NIVRA/KPMG'. De rechtbank zal daarom een bedrag van € 1.244,61 inclusief wettelijke rente tot 27-11-2009 toewijzen voor de gemaakte buitengerechtelijke kosten eerste fase.
2.16. De rechtbank zal ook de buitengerechtelijke kosten van de tweede fase ten bedrage van € 4.491,78, inclusief wettelijke rente tot 27-11-2009 toewijzen. Ook deze kosten zijn voldoende toegelicht aan de hand van de overgelegde nota's met bijbehorende urenspecificatie. Zoals hiervoor reeds is overwogen gaat de rechtbank voorbij aan het daartegen aangevoerde verweer dat deze kosten nader geconcretiseerd hadden moeten worden aan de hand van het overleggen van de gevoerde correspondentie en dergelijke.
Uitlating gemaakte proceskosten
2.17. [eiser] is voorts in rechtsoverweging 5.24 van het tussenvonnis in de gelegenheid gesteld om nadere informatie te verschaffen over de hoogte van de door hem gemaakte kosten van rechtsbijstand in de procedure bij de rechtbank te Assen.
2.18. [eiser] heeft allereerst gesteld dat hij bij het herrekenen van zijn vordering op dit punt een bedrag van € 1.917,00 in mindering heeft gebracht omdat dit bedrag reeds aan hem is voldaan terzake van 'salaris advocaat'.
2.19. [eiser] heeft voorts gesteld dat de processuele kosten door hem zijn gemaakt in de periode tussen 13 mei 1996 en 24 april 2008. In totaal heeft zijn raadsman in de hiervoor genoemde periode 125 uur en 54 minuten gewerkt, waarvan 113 uur en 36 minuten aan hem in rekening zijn gebracht. Op 24 april 2008 kwam vast te staan dat [gedaagden] berustte in het vonnis van de rechtbank te Assen en kon hij zijn hogerberoepdagvaarding intrekken. Ook de kosten van een bespreking op 10 juli 2006 kunnen worden gezien als gemaakte processuele kosten, omdat in deze bespreking, onder meer, is nagegaan welke verweren met succes tegen de vordering van [H] konden worden aangevoerd en of [gedaagden] aansprakelijk kon worden gesteld. De kosten die waren gemoeid met het voeren van minnelijk overleg ter verkrijging van genoegdoening buiten rechte, zijn geschaard onder de buitengerechtelijke kosten eerste fase. De vordering beloopt inclusief de wettelijke rente berekend tot en met 27-11-2009 en rekening houdend met een betaling groot € 1.917,00,
een bedrag van € 45.307,88.
2.20. [gedaagden] voert daartegen aan dat vanwege de uitgesproken kostenveroordeling door de rechtbank te Assen een bedrag van € 1.999,66 in mindering moet worden gebracht en dat niet slechts met het salaris van de procureur moet worden rekening gehouden.
Ook de kosten van het instellen van hoger beroep mogen niet worden meegenomen.
Ten slotte dienen de kosten van de bespreking op 10 juli 2006 buiten beschouwing te blijven, omdat niet valt in te zien dat deze kosten zijn gemaakt in verband met de procedure bij de rechtbank te Assen die pas op 24 oktober is aangevangen. Bovendien blijkt uit de eigen stellingen van [eiser] dat deze kosten deels in rekening zijn gebracht als buitengerechtelijke kosten, zodat hier van een dubbeltelling sprake lijkt te zijn.
Uit de overgelegde urenspecificatie blijkt dat tijd is geschreven voor correspondentie met banken en het IFO. Uit de overgelegde specificatie blijkt onvoldoende dat de uren zijn besteed aan het voeren van de procedure bij de rechtbank te Assen.
2.21. De rechtbank is van oordeel dat de door [eiser] gevorderde kosten groot € 45.307,88
integraal toegewezen kunnen worden. De rechtbank acht de gemaakte kosten voldoende gespecificeerd in de bij de facturen in de betreffende periode behorende urenspecificaties.
In deze periode komen ook de kosten van correspondentie met banken en dergelijke voor rekening van [gedaagden], nu niet alle gewerkte uren aan [eiser] in rekening werden gebracht. Ook de tijd die zijn raadsman heeft besteed aan het vervaardigen van een appeldagvaarding (0,48 uur) valt ruimschoots binnen het aantal niet in rekening gebrachte uren, zodat naar het oordeel van de rechtbank geen verdere aftrek behoeft plaats te vinden. Ook niet voor de bespreking van 10 juli 2006. Niet alleen omdat slechts de helft van de reistijd in rekening werd gebracht en de kosten van het overleg met [gedaagden], maar niet van het op dezelfde dag gevoerde overleg met [eiser], zoals blijkt uit de als productie 28 overgelegde specificatie. Van een dubbeltelling met de hiervoor besproken buitengerechtelijke kosten is geen sprake, nu uit het als productie 23 overgelegde overzicht blijkt dat geen kosten gemaakt op 10 juli 2006 werden verantwoord. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] bij de herberekening van zijn vordering terecht de reeds ontvangen vergoeding voor salaris advocaat ad € 1.917,00 in mindering heeft gebracht.
Voor het overige blijkt uit productie 2, dat de rechtbank te Assen als proceskosten heeft toegewezen, naast het salaris procureur, explootkosten ad € 71,32 en overige kosten ad
€ 11,34. Uit de thans geproduceerde overzichten blijkt niet dat er sprake is van dubbeltelling met deze kosten.
2.22. [eiser] heeft de gevorderde rente over de hiervoor besproken onderdelen van zijn vordering berekend aan de hand van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6: 119 BW. Hij heeft per onderdeel een aparte renteberekening bijgevoegd, waaruit blijkt dat de rente is berekend vanaf 14 dagen na factuurdatum (overeenkomstig rechtsoverweging 5.16 van het tussenvonnis). Door [gedaagden] is geen verweer gevoerd tegen de in rekening gebrachte rente. Nu de rentevordering de rechtbank ook niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal deze per onderdeel worden toegewezen, zoals gevorderd.
2.23. [gedaagden] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 85,98
- griffierecht 1.935,00
- salaris advocaat 2.682,00 (3,0 punt × tarief € 894,00)
Totaal € 4.702,98
2.24. De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot.
De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
2.25. Onder verwijzing naar rechtsoverweging 5.31 van het tussenvonnis zal de in conventie gevorderde hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] worden toegewezen.
2.26. Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.
in conventie
3.1. veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 55.522,17 (vijfenvijftig duizendvijfhonderdtweeëntwintig euro en zeventien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 1 december 2009 tot de dag van volledige betaling,
3.2. veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 4.702,98, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.3. veroordeelt [gedaagden]in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagden] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
3.4. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.B. Faber-Siermann en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2012.