ECLI:NL:RBGRO:2012:BW6269

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
22 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
122243/FA RK 10-2596
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van ouderlijk gezag van vader over minderjarige dochter na ontvoering naar het buitenland

In deze zaak heeft de rechtbank Groningen op 22 mei 2012 uitspraak gedaan over de ontheffing van het ouderlijk gezag van de vader over zijn dochter C., die sinds haar eerste levensjaar in een pleeggezin verblijft. De vader had in juni 2010, zonder overleg, zijn dochter meegenomen naar het buitenland, wat leidde tot haar terugplaatsing in het pleeggezin in december 2010. De rechtbank heeft vastgesteld dat het belang van het kind voorop staat, zoals vastgelegd in artikel 3 van het Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind (IVRK). De rechtbank heeft deskundigenrapportages in overweging genomen, waarin werd geconcludeerd dat het woonperspectief van C. in het pleeggezin ligt en dat terugkeer naar de vader ernstige nadelen voor haar zou meebrengen. De rechtbank heeft de vader ontheven van het gezag, omdat zijn eerdere acties, waaronder de ontvoering, de belangen van C. hebben geschaad. De rechtbank benoemde Bureau Jeugdzorg Groningen als voogd over C. en benadrukte dat de vader en de stiefmoeder ondersteuning moeten krijgen om de omgang met C. te bevorderen, maar dat de stabiliteit en continuïteit in het pleeggezin voorop staan. De rechtbank heeft ook gewezen op de noodzaak van een goede samenwerking tussen alle betrokken partijen om de belangen van C. te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Civielrecht
Meervoudige kamer
zaaknr.: 122243/FA RK 10-2596
beschikking d.d. 22 mei 2012
in de zaak van:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Groningen en Drenthe, locatie Groningen,
gevestigd te 9726 AD Groningen, Cascadeplein 6,
v e r z o e k e r,
hierna te noemen de Raad,
en
A.,
v e r w e e r d e r,
hierna te noemen de vader,
advocaat mr. M.S. Scheffers,
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- mevrouw B., de moeder van de minderjarige C.;
- de pleegouders van C.;
- Bureau Jeugdzorg Groningen (Bjz);
- Elker Pleegzorg te Groningen (Elker).
PROCESVERLOOP
De rechtbank heeft op 29 maart 2011 en op 24 mei 2011 (tussen-) beschikkingen gegeven.
Op 25 oktober 2011 is ter griffie een rapport van oktober 2011 ontvangen, opgemaakt door de GZ-psycholoog drs. E.C. Tabak, naar aanleiding van een forensisch psychologisch onderzoek van [C.].
Ter griffie is op 31 oktober 2011 een rapport d.d. 27 oktober 2011 ontvangen, opgemaakt door de GZ-psycholoog mevrouw J. Hamel, naar aanleiding van een forensisch psychologisch onderzoek van de vader en de stiefmoeder.
Op 22 december 2011 is ter griffie een brief d.d. 21 december 2011 van de Raad ontvangen.
Ter griffie is op 23 december 2011 een brief van dezelfde datum van mr. Scheffers ontvangen.
Op 27 december 2011 hebben de pleegouders een verweerschrift ingediend.
Daarbij hebben zij verzocht om bij beschikking - zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad -
het door de Raad subsidiair verzochte, inhoudende een ontheffing van het ouderlijke gezag van de vader van [C.], toe te wijzen en de door de vader verzochte opheffing van de schorsing van de uitoefening van zijn gezag van [C.] af te wijzen.
Ter griffie is op 7 februari 2012 een brief d.d. 6 februari 2012 van Elker ontvangen.
Op 10 februari 2012 is ter griffie een brief d.d. 9 februari 2012 van Bjz ontvangen.
Ter griffie is op 13 februari 2012 een brief d.d. 8 februari 2012 van de pleegouders ontvangen.
Op 16 april 2012 is ter griffie een brief met bijlagen d.d. 13 april 2012 van mr. Poortman-de Boer ontvangen.
De behandeling is voortgezet ter zitting met gesloten deuren van 17 april 2012.
Verschenen en gehoord zijn:
- de heer R. Vonk namens de Raad;
- de vader en zijn echtgenote, de stiefmoeder van [C.], bijgestaan door de advocaat mr. M.S. Scheffers;
- de advocate van de pleegouders van [C.] mr. L.H. Poortman-de Boer;
- mevrouw B.S. Mulder namens Bjz (tot 12.30 uur);
- de heer F.A. Verasdonck en mevrouw E. Zijlstra namens Elker;
- de beide GZ-psychologen mevrouw drs. E.C. Tabak en mevrouw J. Hamel (tot 12.30 uur).
Mr. Poortman-de Boer heeft gebruik gemaakt van een pleitnotitie
Ter griffie is op 11 mei 2012 een brief met bijlagen d.d. 9 mei 2012 van mr. Scheffers ontvangen.
RECHTSOVERWEGINGEN
De rechtbank neemt hier over hetgeen is overwogen en beslist in voormelde
(tussen-) beschikkingen.
Bij de beschikking van 29 maart 2011 is het primaire verzoek van de Raad om de vader
te ontzetten van het ouderlijke gezag over [C.] afgewezen.
De beslissingen over het subsidiaire verzoek van de Raad tot ontheffing van de vader van het gezag en op het verzoek van de vader tot opheffing van zijn schorsing van het ouderlijke gezag over [C.], zijn aangehouden.
Het Nederlandse Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (het NIFP), locatie Groningen, is verzocht dienaangaande onderzoek te (doen) verrichten, waarbij in ieder geval de in de beschikking opgenomen vragen dienen te worden beantwoord, en naar aanleiding daarvan uiterlijk op 1 augustus 2011 schriftelijk rapport en advies aan de rechtbank uit te brengen.
Bij de beschikking van 24 mei 2011 is bepaald dat het onderzoek dient te worden verricht door de GZ-psychologen mevrouw J. Hamel en mevrouw drs. E.C. Tabak.
In die beschikking is verwezen naar de in de beschikking van 29 maart 2011 opgenomen onderzoeksvragen en naar hetgeen in afwijking daarvan is overwogen over de fysieke gesteldheid van [C.], seksueel misbruik en toekomstperspectief.
Het Gerechtshof Leeuwarden heeft op 6 september 2011 een beschikking gegeven naar aanleiding van het door de vader ingestelde hoger beroep tegen de beschikkingen van
29 maart 2011 en 24 mei 2011. Bij die beschikking is de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn principaal appel tegen genoemde beschikkingen.
De Raad is niet-ontvankelijk verklaard in het incidentele appel tegen de beschikking van
29 maart 2011.
Uit de rapportage van beide voormelde onderzoekers blijkt dat zij gedurende het onderzoeksproces meerdere keren met elkaar hebben overlegd en dat zij het eens zijn over de conclusies en het advies, zoals die hierna - samengevat - zijn weergegeven.
[C.] ontwikkelt zich conform de vereisten van haar leeftijd. Na een slechte start gedurende haar eerste levensjaar heeft [C.] in het pleeggezin een inhaalslag gemaakt. In de wijze van
contactname is te zien dat er sprake is geweest van een onveilige gehechtheidsrelatie in de periode, voorafgaande aan de plaatsing in het pleeggezin.
[C.] heeft kunnen profiteren van de veilige en stabiele basis die het pleeggezin haar biedt en zij heeft correctieve gehechtheidservaringen kunnen opdoen.
Haar inhaalslag op het gebied van het ontwikkelen van vertrouwen in volwassenen laat zien dat [C.] over de nodige veerkracht beschikt en dat zij mogelijkheden heeft om de kansen die een verbeterde opvoedingsomgeving haar bieden, daadwerkelijk te kunnen benutten.
De verstoorde ontwikkeling betreft vooral de contactname van [C.] en dan specifiek ten aanzien van vreemden en personen, die te maken hebben met de omstandigheden waarin zij zich bevindt. Dit vloeit voort uit de conflicten tussen de pleegouders, de betrokken instanties en de vader en de stiefmoeder over de woon- en verblijfplaats van [C.].
[C.] voelt bijzonder snel aan wat er speelt en wat er van haar wordt verwacht.
Zij krijgt teveel mee van een strijd die zich afspeelt op volwassenen niveau en die haar positie betreft. Dit brengt [C.] in ernstige loyaliteitsproblemen.
Een strikte keuze over de definitieve woonplaats is noodzakelijk.
De meest wenselijke oplossing, om in de twee werelden waarin [C.] zich thuis voelt vanuit haar gehechtheidsrelaties te kunnen verblijven, bijvoorbeeld via een co-ouderschap, is vanwege de verstoorde relatie tussen de volwassenen niet mogelijk.
Zolang er geen beroep op [C.] wordt gedaan met betrekking tot haar bijzondere omstandigheden functioneert zij als een normaal, gezond kind.
[C.] is in staat gebleken om een goede verbondenheid te voelen met de leden van het pleeggezin.
In haar dagelijks doen en laten is te zien dat zij zich goed thuis voelt in dit gezin en dat zij zich daarin gehecht heeft.
Dat het meenemen naar en vanuit [het buitenland] geen trauma’s voor [C.] heeft opgeleverd is vooral te danken aan de vanzelfsprekende manier waarop zij weer in het pleeggezin is opgenomen.
De relatie van [C.] met de vader en de stiefmoeder is gebaseerd op een basis van vertrouwen in deze personen. Vanuit [C.] zelf is geen duidelijkheid verkregen over hoe zij de vader, de stiefmoeder en het stiefzusje beleeft.
De indruk is dat [C.] een sterke verbondenheid voelt met haar halfbroer.
Er is bij [C.] geen sprake van gehechtheidsproblematiek. Zij is met alle zorg die zij heeft gekregen in het pleeggezin gegroeid in haar mogelijkheden om een gehechtheidsrelatie aan te gaan met de belangrijke personen in haar leefomgeving. Wel zijn er nog enkele kenmerken van niet-aangepast gehechtheidsgedrag waarneembaar, waarvan de controlebehoeftigheid en instrumentele wijze van contact maken de belangrijkste zijn. Waarschijnlijk zal dit altijd een kwetsbare kant van [C.] blijven.
De vader is een iets boven gemiddeld functionerend persoon, bij wie geen persoonlijkheidsproblematiek is geconstateerd. Qua persoon is hij een introverte, bedachtzame en rustige man die soms gemakkelijk onder de voet wordt gelopen.
Hij heeft een eigen mening die hij indien nodig laat horen. Hij is in emotioneel opzicht evenwichtig en laat zich niet snel van zijn stuk brengen.
De vader beschikt over ruim voldoende pedagogische en affectieve vaardigheden in relatie tot [C.]. Hij is in staat om haar de nodige structuur en veiligheid te bieden.
De vader sluit goed bij [C.] aan en er is sprake van een natuurlijke band en vertrouwen over en weer. Er worden geen beperkingen geconstateerd.
Zorgelijk is dat de vader [C.] plotsklaps uit het pleeggezin heeft meegenomen.
De vader zou dit opnieuw kunnen doen wanneer hij wederom van mening is dat hij onvoldoende contact met haar heeft.
De stiefmoeder is klinisch geschat gemiddeld intelligent. Zij heeft een belast verleden.
Er is sprake van persoonlijkheidsproblematiek, met enige borderline trekken.
De stiefmoeder is een vrouw die een groot aantal somatische klachten rapporteert.
Mogelijk is hierbij sprake van het verdringen van gevoelens in conflictsituaties.
Passend bij een neiging tot somatiseren is een in zekere zin op zichzelf zijn, klagen, veel aandacht vragen en eisend en kritisch zijn ten opzichte van een ander. Vijandigheid wordt op indirecte wijze geuit.
De stiefmoeder is daarnaast energiek, spraakzaam, en zij verkiest actie boven reflectie. Er is sprake van een brede waaier van interesses en activiteiten, een versnelde spraak, overactieve denkprocessen en excessieve motorische activiteit. De stiefmoeder gebruikt haar energie daarbij niet altijd op de juiste manier, zij kan moeilijk projecten voltooien.
Zij is ondernemend en ingenieus, gemakkelijk verveeld en rusteloos. De stiefmoeder heeft dan de neiging om op zoek te gaan naar iets opwindends. Zij kan zonder enige aanleiding gespannen, geëxciteerd en opgetogen zijn. Er is sprake van een lage frustratietolerantie, zij kan impulsief zijn en schadelijke of schokkende dingen veroorzaken. Er kunnen periodes van irritatie, vijandigheid en agressieve uitbarstingen zijn, maar ook van optimisme.
Er is een neiging te schermen met grandiositeit en zij is niet goed in staat haar eigen grenzen te zien. Het redden van een kind en het behoeden voor een nare jeugd, zoals zij zelf heeft gehad, lijkt een van haar levensdoelen te zijn.
De stiefmoeder is verder extravert, open en graag in gezelschap van anderen. Zij is zelfverzekerd en eigenzinnig in relaties. Verder is zij sociaal expressief, verbaal, actief en energiek en is zij geïnteresseerd in macht, status en erkenning. De stiefmoeder kan oppervlakkig, onoprecht, manipulatief en opportunistisch zijn in relaties.
In haar functioneren maakt de stiefmoeder een overwegend stabiele indruk en zijn deze trekken slechts in mindere mate aanwezig. De veronderstelling is dat haar dit mede lukt dankzij de relatie met de vader.
In algemene zin beschikt de stiefmoeder over voldoende pedagogische en affectieve vaardigheden. In relatie tot [C.] wordt gezien dat zij in staat is om adequaat te reageren tijdens de interactie observatie. Wel laat zij, bijvoorbeeld in de bekeken filmpjes, op een subtiele manier haar ongenoegen over het pleeggezin merken. Dit is voor [C.] minder wenselijk en daarmee kan de stiefmoeder [C.] in een lastig parket brengen.
De stiefmoeder wordt geadviseerd om een individuele behandeling te volgen, gericht op haar persoonlijkheidsproblematiek. In die behandeling kan aandacht zijn voor de verwerking van traumatische gebeurtenissen in het verleden. De behandeling zou als doel moeten hebben dat de stiefmoeder in emotionele zin nog meer stabiel wordt.
De vader en de stiefmoeder kunnen goed genoeg (“good enough”) ouderschap bieden en [C.] in hun gezin opvoeden.
[C.] laat blijken een gehechtheidsrelatie met haar vader te hebben en in het verlengde daarvan ook met de stiefmoeder.
Het advies is om [C.] over te plaatsen naar de vader en de stiefmoeder.
Op die manier kan het beste de strijd om haar persoon uit haar leven worden gebannen.
Hoewel zoveel mogelijk contact tussen [C.] en het pleeggezin wenselijk is vanuit haar ontwikkeling kan dit een vrijblijvender karakter krijgen nu er hier geen biologische verbintenis is. Met de biologische vader en zijn partner kan omgang niet worden ontzegd. Vanuit de vader en zijn partner is ieder contact met de pleegouders/het pleeggezin/de pleegzorgwerker beladen.
Punt van zorg is de rol die de stiefmoeder in het gezin speelt. Zij heeft een behoorlijke dosis eigen bagage. Haar eigen achtergrond en persoonlijkheidsproblematiek roepen enige vragen op hoe zij zal omgaan met [C.], met name wanneer zij ouder wordt en in de puberteit terechtkomt.
De indruk is dat [C.] in staat zal zijn zich in het gezin van de vader thuis te voelen.
Een positief aspect daarbij is dat de halfbroer ook in dat gezin woont. [C.] voelt met hem een sterke verbondenheid.
Dat niet eerder is gewerkt aan overplaatsing naar de vader lijkt niet zozeer gelegen te hebben aan de pedagogische en affectieve mogelijkheden van de vader. Het had eerder te maken met beslissingen, die vanaf aanvang van de plaatsing in het pleeggezin zijn genomen ten aanzien van de positie van de vader als ouder van [C.]. Hoewel [C.] goed gedijt in het pleeggezin is de verwachting dat zij dit ook zal doen in het gezin van de vader.
De vader is haar biologische ouder en hij is daarmee de eerst aangewezene om [C.] op te voeden. De bloedband tussen de vader en [C.] geeft de doorslag, in combinatie met de kwaliteit van het ouderschap van de vader en de stiefmoeder.
Aan te raden is om de vader en de stiefmoeder ondersteuning te geven om de plaatsing van [C.] bij hen zo soepel mogelijk te laten verlopen. Gedacht wordt aan Intensieve Orthopedagogische Gezinsbehandeling (IOG).
De verwachting is dat schade aan (de ontwikkeling van) [C.] zal blijven beperkt tot ervaringen die horen bij een verplaatsing van woonomgeving en verandering van leefomgeving.
Het spreekt haast vanzelf dat dit aanpassing en gewenning vraagt. [C.] zal daarin goed moeten worden begeleid, mede door de hulpverlening die in het gezin komt. Het behoeft extra aandacht om [C.] goed voor te bereiden en ook om haar ontwikkeling te blijven volgen via de hulp die aan de vader en de stiefmoeder wordt geadviseerd. Het is aan te raden om [C.] in deze fase niet extra met onderzoek te belasten. Eerst dient de situatie voor haar weer stabiel te zijn. Afhankelijk van het functioneren van [C.] kan in een later stadium alsnog worden besloten tot nader diagnostisch onderzoek en eventuele behandeling ter verwerking van de ingrijpende overplaatsingen die [C.] heeft meegemaakt.
De schade kan worden beperkt door niet radicaal met het pleeggezin te breken.
Voor [C.] is het van belang dat zij ook van de pleegouders en de andere leden van het pleeggezin mag blijven houden en dat zij de ruimte krijgt om op een onbeladen wijze contact met hen te onderhouden.
Dat vraagt veel van partijen, maar vooral ook van de vader en de stiefmoeder.
Het betekent dat zij zich naar de pleegouders toe ruimhartig dienen op te stellen.
Om de overplaatsing te doen slagen is het van belang dat alle betrokkenen hierachter kunnen staan. Daartoe dient de relatie tussen de pleegouders enerzijds en de vader en de moeder anderzijds te verbeteren.
Ter zitting hebben beide deskundigen volhard bij hun in de rapportages neergelegde bevindingen en conclusies en hebben zij deze, mede naar aanleiding van de door de rechtbank dienaangaande gestelde vragen, uitgebreid toegelicht.
Van de zijde van de belanghebbenden zijn vervolgens geen vragen meer aan de deskundigen voorgelegd.
Hierna zijn de volgende standpunten ingenomen.
de Raad
Uit de onderzoeken blijkt dat [C.] lijdt onder een loyaliteitsconflict ten aanzien van de vader en de stiefmoeder, maar ook ten aanzien van de pleegouders. [C.] leeft in twee werelden die zij niet mag en ook niet kan verbinden. Dit is schadelijk voor haar verdere ontwikkeling.
Volgens de onderzoekers zijn de vader en de stiefmoeder in staat om [C.] op te voeden en vormt de bloedband tussen de vader en [C.] een belangrijke factor voor het advies om [C.] bij de vader te plaatsen. De Raad kan zich bij dit advies aansluiten, maar ziet geen grond om het ontheffingsverzoek in te trekken.
De plaatsing bij de vader zal in het belang van [C.] met waarborgen omkleed moeten worden. Gelet op de ervaringen en de ontstane strijd is een sterke regie en sturing noodzakelijk. Wanneer wordt beslist om [C.] bij de vader te plaatsen is een ondertoezichtstelling van [C.] een voorwaarde. De Raad verzoekt in dat geval tot het uitspreken van deze kinderbeschermingsmaatregel, met benoeming van Bjz tot gezinsvoogd. De subsidiair verzochte ontheffing van het ouderlijke gezag van de vader is dan niet meer aan de orde.
Wanneer het perspectief duidelijk is zullen partijen zich in het belang van [C.] vanuit genoemde maatregel tot elkaar moeten gaan verhouden.
Hulpverlening, zoals door de onderzoekers wordt voorgesteld, moet worden gerealiseerd en er zullen vaste afspraken gemaakt moeten worden over omgang, positie en rol van de verschillende betrokkenen, allemaal vanuit het perspectief dat [C.] verder bij de vader, de stiefmoeder, de stiefzuster en de halfbroer zal opgroeien.
Indien zou worden beslist om [C.] verder bij de pleegouders te laten opgroeien moet worden toegewerkt naar een gezagssituatie die aansluit bij de opvoedingssituatie.
De vader zal dan van het ouderlijke gezag over [C.] dienen te worden ontheven, met benoeming van Bjz als voogd.
Alle direct betrokkenen moeten samenwerking zoeken en op zijn minst [C.] vrijwaren van belastende informatie over wie dan ook.
de vader
De vader kan zich vinden in de bevindingen en de conclusies van de onderzoekers.
Het is merkwaardig dat de pleegouders eerst na kennisname hiervan een verweerschrift hebben ingediend, temeer daar zij zelf hebben gemeend niet volledig aan het onderzoek mee te moeten werken.
Er is geen enkele grond om de vader van het gezag over [C.] te ontheffen. Het daartoe strekkende verzoek moet daarom worden afgewezen en het verzoek van de vader tot opheffing van de schorsing van de uitoefening van het gezag dient te worden gehonoreerd.
Er is nooit enige twijfel geweest aan het biologisch ouderschap van de vader en er is geen enkele grond om dienaangaande een DNA-onderzoek te laten uitvoeren.
De pleegouders hebben hun rol op een goede wijze vervuld, maar hun werk zit er nu op.
De vader is samen met de stiefmoeder in staat om [C.] in hun gezin - waartoe ook de halfbroer van C. behoort (hij heeft een verblijfsvergunning gekregen tot 2016) - op adequate wijze verder te verzorgen en op te voeden en moet als biologische ouder hiertoe - ook van de pleegouders - alle gelegenheid krijgen.
De vader kan zich vinden in het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling.
Hij staat en stond open voor iedere deskundige hulp die noodzakelijk is voor [C.].
Gezien de moeilijke relatie met Bjz stelt de vader voor om een andere instelling, bijvoorbeeld het Leger des Heils, tot gezinsvoogdij-instelling te benoemen.
Het is in het belang van [C.] om de relatie met de pleegouders te verbeteren.
De vader is bereid om hierin te investeren, zodat er regelmatig contact tussen [C.] en de pleegouders kan blijven plaatsvinden.
Bureau Jeugdzorg
Bjz blijft bij de eerder ingenomen standpunten. Deze houden onder meer in dat het in het belang is van [C.] dat zij verder opgroeit in het pleeggezin, dat zij van daaruit contact kan onderhouden met de vader, de stiefmoeder en de halfbroer en dat deze contacten in het belang van de ontwikkeling van [C.] zo mogelijk dienen te worden uitgebreid.
De pleegouders hebben hiervoor altijd voldoende mogelijkheden geboden.
Het proces waarbij de omgangsregeling werd uitgebreid en het contact goed verliep is verbroken doordat de vader en de stiefmoeder [C.] hebben meegenomen naar het buitenland.
Dit is niet in het belang van (de ontwikkeling van) [C.] geweest.
Zij is abrupt uit haar vertrouwde omgeving gehaald, heeft niet de tijd en ruimte gekregen om afscheid van de leden van het pleeggezin, school en netwerk te nemen. Er was hierna geen enkele vorm van contact met haar thuissituatie mogelijk.
De vader dient te worden ontheven van het ouderlijke gezag over [C.].
Hij heeft gedurende meerdere periodes in haar leven de belangen van [C.] geschaad, direct na de geboorte door haar bij de moeder te laten, door haar mee te nemen naar het buitenland en het (doen) plaatsen van allerlei documenten op het Internet, waarin de pleegouders op ernstige wijze zijn gekwetst en ten onrechte zijn beschuldigd. Dit laatste heeft een grote impact op het gehele pleeggezin gehad en dus ook op [C.].
Bij [C.] is nog duidelijk sprake van onthecht gedrag. Bjz sluit zich aan bij de bevindingen hierover van de ingeschakelde deskundigen van Elker.
[C.] worstelt met ernstige loyaliteitsproblematiek en dit vormt momenteel de grootste bedreiging voor haar verdere ontwikkeling.
[C.] heeft dringend behoefte aan duidelijkheid en rust.
Zij moet de gelegenheid krijgen om verder op te groeien in de voor haar vertrouwde
woon- en leefomgeving bij haar pleegouders, die jarenlang hebben laten zien over de specifieke vaardigheden te beschikken die [C.] nodig heeft.
[C.] moet de gelegenheid worden geboden om loyaal te kunnen zijn aan zowel de pleegouders als de vader en de stiefmoeder.
Het eerder vastgestelde hulpverleningsproces moet worden hervat om vanuit het perspectief biedend pleeggezin het contact tussen [C.] en de vader weer op te bouwen.
Met het belang van [C.] voor ogen kan worden bezien of op een gegeven moment uitbreiding van het herstelde contact mogelijk/wenselijk is.
Het is onduidelijk of de halfbroer van C. wel deel kan blijven uitmaken van het gezin van de vader en de stiefmoeder. Bij de plaatsing is steeds uitgegaan van de terugkeer van de halfbroer naar zijn geboorteland. In dat geval zouden de vader en de stiefmoeder wellicht opnieuw een verhuizing (met [C.]) naar het buitenland kunnen gaan overwegen.
Elker
Elker persisteert bij de standpunten die steeds zijn ingenomen.
In de beginmaanden van haar leven is [C.] opgegroeid in een situatie, waarin sprake was van verwaarlozing.
Zij is al in haar eerste levensjaar bij de pleegouders geplaatst met forse hechtingsproblematiek. In de eerste jaren in het pleeggezin vertoonde [C.] kenmerken van een angstig, onveilig gehecht meisje. Op basis van de verrichte observaties is geconstateerd dat haar hechtingscapaciteit nauwelijks tot ontwikkeling was gekomen. Er is een specifieke methode (Sherborne) ingezet om de hechting tussen de pleegouders en [C.] op gang te brengen en haar hechtingsontwikkeling te stimuleren.
De pleegouders zijn heel goed in staat gebleken om aan te sluiten bij hetgeen [C.] voor haar ontwikkeling nodig had en heeft.
Bij de afronding van de Sherbornemethode was het vertrouwen van [C.] in de pleegouders toegenomen, liet zij zich meer aanraken en troosten en zocht [C.] oogcontact met haar pleegouders. Die positieve ontwikkeling heeft zich de afgelopen jaren doorgezet.
[C.] blijft echter kwetsbaar en het is onduidelijk wat een breuk met haar vertrouwenspersonen voor gevolgen zal hebben voor die ontwikkeling en daarmee voor haar latere identiteit- en persoonlijkheidsontwikkeling.
De onderzoekers hebben de kwetsbaarheid van [C.] voor wat betreft de hechting onderschreven.
Het verbreken van de hechtingsrelatie tussen [C.] en de pleegouders vormt een risicofactor voor haar ontwikkeling.
[C.] heeft dringend behoefte aan duidelijkheid over haar toekomstperspectief, dat in het pleeggezin ligt en niet bij de vader en de stiefmoeder.
De pleegouders beschikken over de benodigde opvoedingsvaardigheden, hebben sensitieve en responsieve vaardigheden om de hechtingsontwikkeling van [C.] te blijven stimuleren en zijn ook emotioneel voor haar beschikbaar.
De bevindingen van de onderzoekers bevestigen het vermoeden dat bij plaatsing van [C.] bij de vader en de stiefmoeder het risico op het verbreken van het contact tussen de pleegouders en [C.] aanwezig is.
Uit recente wetenschappelijke studies is gebleken dat kinderen gebaat zijn bij stabiele gehechtheidsrelaties. Bij uithuisplaatsing van een jong kind verdient het aanbeveling om zo vroeg mogelijk tot een stabiele plaatsing over te gaan. Omdat kinderen zich altijd hechten en zij hun gehechtheidsgedrag niet kunnen uitstellen moeten beslissingen over jonge kinderen zo snel mogelijk worden genomen.
Nieuwe overplaatsingen moeten worden voorkomen en het aantal transities, wisselingen en overplaatsingen dient zo laag mogelijk te worden gehouden.
Het alsnog terugplaatsen van een kind na een jarenlange en stabiele opvoedingssituatie in een pleeggezin is het aanbrengen van een scheiding met de uit gehechtheidsonderzoek bekende negatieve gevolgen voor de kinderlijke ontwikkeling.
Wanneer [C.] bij de vader zou worden geplaatst is het risico groot dat de pleegouders volledig buitenspel worden gezet en dat er tussen hen en [C.] geen sprake zal zijn van enige vorm van contact.
Het is van belang dat de vader een rol in het leven van [C.] blijft spelen en dat zij onbelast contact met elkaar moeten kunnen hebben.
De pleegouders blijven bereid om de vader de ruimte te bieden om op afstand een rol in het leven van [C.] te spelen, ondanks de voor hun gezin zeer schadelijke en kwetsende acties van de vader en de stiefmoeder op het internet.
de pleegouders
Volgens artikel 3 lid 1 van het Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind (IVRK) vormt bij alle maatregelen over de kinderen het belang van het kind de eerste overweging.
In artikel 20 lid 1 van dat verdrag is opgenomen dat een kind dat tijdelijk of blijvend het verblijf in het gezin waartoe het behoort moet missen, recht heeft op bijzondere bescherming en bijstand van de Staat.
In artikel 8 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) wordt het family-life dat [C.] met het pleeggezin heeft beschermd.
Het is van essentieel belang dat wordt geoordeeld vanuit het belang van [C.].
Volgens de wetenschappelijke studies/onderzoeken/literatuur spelen in vraagstukken rond pleegkinderen zaken zoals sensitief en responsief ouderschap, hechting, vertrouwen, ontwikkeling en continuïteit een belangrijke rol.
De ontwikkeling van [C.] moet centraal staan en die ontwikkeling is bepalend voor een gezonde uitgroei tot volwassene.
De pleegouders hebben volledig meegewerkt aan het onderzoek, behalve aan het persoonlijkheidsonderzoek. De onderzoekers hebben niet aangegeven dat dit een probleem zou opleveren.
De pleegouders zijn teleurgesteld in de professionaliteit van de onderzoekers.
Deze zijn uitgegaan van het belang van de ouders, in plaats van dat van [C.].
Het lijkt erop dat de onderzoekers met een bepaalde vooringenomenheid hebben gerapporteerd.
[C.] verblijft vrijwel haar gehele leven in het gezin van de pleegouders. Zij zijn voor [C.] de enige ouders die zij kent. Het enige dat tussen [C.] en de pleegouders en pleegbroertjes en -zusjes ontbreekt is de bloedband.
De onderzoekers achten de bloedband tussen de vader en [C.] cruciaal en
co-ouderschap het meest wenselijk. Dit wordt volstrekt niet onderbouwd met resultaten van wetenschappelijk onderzoek en uit de vakliteratuur. Overigens blijkt daaruit juist dat de bloedband geen enkele rol speelt.
Dat co-ouderschap voor een pleegkind het meest ideaal zou zijn lijkt uit de lucht gegrepen.
Het gaat om sensitief ouderschap. Met name de kwaliteit van ouderschap beïnvloedt de ontwikkeling van een kind. De onderzoekers hadden hier meer aandacht aan moeten besteden. Waar vraagtekens worden geplaatst bij de sensitiviteit van de vader en de stiefmoeder had nader onderzoek voor de hand gelegen. Daarbij dient bijvoorbeeld te worden gedacht aan de beslissing van de vader en de stiefmoeder om [C.] naar het buitenland te ontvoeren, met de intentie om haar nooit meer terug te laten keren. Een dergelijke beslissing getuigt niet van sensitief ouderschap.
De stiefzuster van [C.] is eerder uit huis geplaatst geweest. Hieruit mag worden afgeleid dat de stiefmoeder destijds niet in staat was om voor haar te zorgen.
De stiefmoeder heeft een aantal ernstige trauma’s in haar leven doorgemaakt, waaronder het verlies van een kindje. Dit heeft haar ongetwijfeld gevormd. Gezien de wijze waarop de stiefmoeder zich in de onderhavige zaak profileert, kunnen vraagtekens worden geplaatst bij haar vermogen om jonge kinderen te verzorgen en op te voeden.
Met de constatering dat de stiefmoeder kenmerken van Borderline heeft is niets gedaan.
Geconstateerd is dat de stiefmoeder zich jegens [C.] al geruime tijd negatief over het pleeggezin uitlaat, dat zij haar zin bij het plaatsen van kwetsende internetpublicaties doordrijft, dat zij het recht in eigen hand neemt, een lage frustatietolerantie heeft, impulsief is, dat zij schadelijke of schokkende dingen kan veroorzaken, periodes van irritatie, vijandigheid en agressieve uitbarstingen heeft, dat zij neigt tot grandiositeit, haar eigen grenzen moeilijk kan zien en oppervlakkig, onoprecht, manipulatief en opportunistisch is.
Bepaald niet iemand waarbij de gedachte aan sensitief ouderschap opkomt.
Het is uitermate zorgwekkend dat de onderzoekers hier niets mee hebben gedaan.
Het is ook zorgwekkend dat de onderzoekers menen dat de vader zich volledig naar de stiefmoeder richt. Dat betekent dat de stiefmoeder bepaalt wat er thuis gebeurt en dat zij met al haar karaktereigenschappen een stempel op het gezin en dus ook op de kinderen drukt.
Reden te meer om de stiefmoeder nader te onderzoeken, dan wel om te concluderen dat zij niet de kwalificatie van sensitief ouder heeft.
Het pleeggezin was volgens de instanties voor [C.] maar ook voor de kinderen die haar voor gingen, een stabiel en opvoedkundig goed gezin.
De pleegouders hebben voldoende aangetoond wèl sensitief en responsief te zijn.
Zij weten en voelen aan wat een kind met hechtingsproblemen en de daaruit voortvloeiende emotionele problemen nodig heeft. De positieve ontwikkeling van [C.] en van een kind in het algemeen in een pleeggezin zet zich in een ander gezin vrijwel nooit voort. Hierdoor heeft een beëindiging van een pleegzorgplaatsing voor een kind veelal desastreuze gevolgen.
De hechting en de hechtingsfiguren zijn cruciaal voor de ontwikkeling van een kind.
Het is bevreemdend dat de onderzoekers hebben vastgesteld dat er bij [C.] geen sprake is van hechtingsproblematiek, zeker gelet op de in de loop der jaren door de deskundigen van Bjz en Elker verrichte onderzoeken, waarin is vastgesteld dat er bij [C.] juist sprake is van ernstige hechtingsproblemen.
Natuurlijk kan [C.] zich hechten en zeer zeker heeft zij zich ook aan de pleegouders, de pleegzusters en - broers gehecht, maar er is nog steeds sprake van hechtingsproblematiek.
Indien [C.] bij de vader geplaatst zou worden is de kans groot dat deze problemen in alle hevigheid weer zullen opspelen. Verstoring in de gehechtheid, waaronder het afbreken van een veilige gehechtheidsrelatie, kunnen leiden tot ernstige gedragsproblemen.
Door de bloedband ontstaat niet vanzelf een gehechtheidsrelatie.
Er is ook veel kritiek op andere onderdelen van de rapportage, waarin de onderzoekers niet in hun redenatie kunnen worden gevolgd.
Zo wordt gesteld dat co-ouderschap niet haalbaar is gelet op de verstoorde relatie tussen partijen, maar dat een definitief verblijf in het pleeggezin zou inhouden dat dit moet worden gecombineerd met een meer intensieve omgangsregeling met de vader en de stiefmoeder dan voorheen. Gezien de band die er is tussen [C.] en de vader en de stiefmoeder zou het uiterst onwenselijk zijn deze te verbreken. [C.] zou erbij gebaat zijn om op een zo ontspannen mogelijke wijze omgang met partijen te hebben en dit zou het beste gerealiseerd kunnen worden door haar over te plaatsen naar de vader en de stiefmoeder.
Een definitief verblijf in het pleeggezin gaat zeker hand in hand met een omgangsregeling met de vader en de stiefmoeder. De pleegouders hebben in het verleden overduidelijk laten blijken dat zij een dergelijke overgang aankunnen en zij hebben dat ook aan de onderzoekers aangegeven.
Voorwaarde voor een omgangsregeling is wel dat de vader en de stiefmoeder gaan accepteren dat [C.] verder in het pleeggezin opgroeit. Zolang dat niet het geval is zal [C.] blijven voelen dat er aan haar wordt getrokken. De constatering dat [C.] op een zo ontspannen mogelijke wijze omgang kan hebben met de pleegouders na overplaatsing bij de vader en de stiefmoeder lijkt niet enkel uit de lucht gegrepen, maar staat ook haaks op de gedragingen van de vader en de stiefmoeder in het verleden en hun aanhoudende negatieve uitlatingen over het pleeggezin.
Het is zeer de vraag of de vader en de stiefmoeder [C.] contact met de pleegouders zullen laten hebben. Een definitief verblijf bij de vader en de stiefmoeder impliceert een definitieve breuk met het pleeggezin.
Nergens blijkt uit dat de vader en de stiefmoeder het ouderschap van [C.] op een adequate wijze kunnen invullen. Het is merkwaardig dat de onderzoekers niet hebben gesteld dat de pleegouders overduidelijk hebben aangetoond op adequate wijze invulling te geven aan het ouderschap.
Volgens de wetenschappers zegt de bloedband [C.] helemaal niets en voor zover er al een band bestaat is het de vraag of deze door [C.] als onverbrekelijk ervaren wordt.
Is daarvoor nodig om bij degene met wie je een bloedband hebt te gaan wonen of kan ook een omgangsregeling volstaan ?
Niet aangegeven wordt in hoeverre overplaatsing naar de vader en de stiefmoeder [C.] in haar ontwikkeling kan schaden. [C.] is gehecht in het pleeggezin, de omgeving is daar stabiel en biedt haar continuïteit.
Door [C.] uit het pleeggezin te halen waarin zij de aandacht krijgt die zij, mede gezien haar
voorgeschiedenis en de daarmee gepaard gaande problematiek, nodig heeft en haar te plaatsen in een gezin waarvan ook Isabella, een meisje van dezelfde leeftijd, deel uitmaakt en waarmee zij zo mogelijk een soort competitiestrijd zal aangaan, althans waardoor zij in ieder geval niet de aandacht zal krijgen die zij thans krijgt en nodig heeft, worden haar belangen verwaarloosd.
Door de onderzoekers wordt ongefundeerd aangegeven dat de relatie van [C.] met de vader en de stiefmoeder eveneens is gebaseerd op een basisvertrouwen van [C.] in genoemde personen.
Argumenten die juist het tegendeel aantonen worden door de onderzoekers verkeerd gebruikt.
Zo wordt gesteld dat het logisch en begrijpelijk is dat [C.] bij de observatiecontacten in eerste instantie afwerend is. Verder wordt aangegeven dat van [C.] zelf geen duidelijkheid is verkregen over hoe zij de vader, de stiefmoeder en stiefzuster beleeft. Hiermee tonen de onderzoekers nogmaals aan dat zij vanuit de belangen van de vader en de stiefmoeder hebben geredeneerd en dat de mening/het belang van [C.] daaraan ondergeschikt is.
Niet te ontkennen valt dat [C.] een band voelt met haar halfbroer. De pleegouders hebben het contact tussen hen beiden ook steeds gestimuleerd.
De onderzoekers benoemen echter niet de sterke band tussen [C.] en haar pleegbroers- en zusters.
De instanties hebben steeds expliciet gekeken naar de pedagogische en affectieve mogelijkheden van de vader met het oog op een eventuele verzorgende rol voor [C.].
Uit de rapportages blijkt een schrijnend beeld van een klein kind, dat in haar eerste levensperiode in verschillende opzichten is verwaarloosd danwel mishandeld.
De vader was niet in staat om dit te verhinderen.
De onderzoekers geven aan dat alle betrokkenen achter de overplaatsing naar de vader en de stiefmoeder moeten kunnen staan. Hiermee is duidelijk dat deze overplaatsing onhaalbaar is gezien de standpunten van Bjz, Elker, de gezinsvoogd, de pleegzorgbegeleider en de leden van het pleeggezin.
De Raad heeft zich steeds vernietigend over de vader en de stiefmoeder uitgelaten en heeft uiteindelijk besloten om het onderhavige ontzettings-/ontheffingsverzoek in te dienen.
De Raad legt zich nu opeens neer bij een advies van de onderzoekers dat hier volledig haaks op staat. Het lijkt erop dat [C.] voor deze instelling niet belangrijk genoeg meer is.
Voor de pleegouders is dit onverteerbaar en onbegrijpelijk.
In artikel 9 lid 1 van het IVRK wordt bepaald dat Nederland moet waarborgen dat kinderen niet tegen hun wil worden gescheiden van zijn/haar ouders, tenzij scheiding noodzakelijk is en in het belang van het kind, bijvoorbeeld ingeval van misbruik/verwaarlozing van het kind door de ouders.
Dit artikel is ook van toepassing op deze situatie waar de pleegouders de rol van ouders voor [C.] vervullen. Zij mag niet van hen worden gescheiden.
De betrokken instanties zijn altijd lovend geweest over de pleegouders en de overige gezinsleden. [C.] is vanaf de eerste dag met alle warmte, liefde en geborgenheid die een kwetsbaar kind verdient en nodig heeft door het pleeggezin omarmd.
Ondanks de beperkingen van [C.] als gevolg van de grove verwaarlozing in de beginperiode van haar leven ging het met [C.] in het pleeggezin binnen haar mogelijkheden zodanig goed dat de instanties aan de pleegouders hebben gevraagd of zij bereid waren om [C.] definitief, dus niet bij wijze van crisis, in het gezin op te nemen.
Daarbij was de niet aflatende aandacht van het pleeggezin voor de rol van de vader en de halfbroer van C. niet onbelangrijk.
Voor het pleeggezin was het niet altijd eenvoudig om hierin te blijven investeren, zeker niet toen de vader en de stiefmoeder vanaf een bepaald moment door acties of gedragingen overduidelijk lieten blijken dat zij zèlf de zorg van [C.] op zich wilden nemen.
Het bepaalde in artikel 18 van het IVRK dient in acht genomen te worden.
De vader en de stiefmoeder hebben met de vreselijke publicaties op het internet, een
radio-interview en een televisiedocumentaire over [C.] en met name met de beschuldigingen aan het adres van de pleegouders de privacy van [C.] aangetast.
Enkele maanden geleden is door middel van de dreiging met een kort geding een geplaatste publicatie op het internet verwijderd. Het betrof exact dezelfde publicatie die eerder door de rechtbank Groningen was verboden.
De pleegouders hebben enkele weken geleden vernomen dat de grootvader van de stiefmoeder via een blog uitgebreid over [C.] publiceert. Via deze publicatie worden de pleegouders opnieuw van zogenaamd strafrechtelijk handelen beschuldigd.
De vader en de stiefmoeder zien kennelijk geen reden om de grootvader een halt toe te roepen.
Elker voelt zich wederom geroepen om juridische maatregelen te nemen, omdat ook deze keer de privacy en het belang van [C.] in het gedrang komt.
[C.] heeft duidelijke signalen afgegeven, zoals het barricaderen van de slaapkamerdeur, omdat zij van de onderzoekers naar de vader moest. Al krijsend en huilend is [C.] door de pleegzorgbegeleider naar de plek van bestemming gebracht.
[C.] was en is duidelijk bang om uit haar vertrouwde omgeving te worden weggehaald.
Indien wordt beslist dat [C.] bij de vader geplaatst moet worden dient deze beslissing niet uitvoerbaar bij voorraad te worden verklaard.
De onderzoekers zijn ter zitting in de gelegenheid gesteld om te reageren op hetgeen door met name mr. Poortman-de Boer naar voren is gebracht. Zij hebben te kennen gegeven dat er geen sprake is geweest van enige vorm van vooringenomenheid en hebben verder niet gereageerd.
Door/namens de vader is hierna - samengevat - nog het volgende gesteld.
Doordat de pleegouders hebben geweigerd mee te werken aan het onderzoek kan niet worden vastgesteld of er ook bij (een van) hen sprake is van een of meer persoonlijkheidsstoornissen.
De biologische band tussen ouder en kind is van groot belang.
De vader heeft al het mogelijke gedaan om hulp te krijgen voor de problemen waarmee [C.] tijdens haar eerste levensmaanden is geconfronteerd.
Bjz heeft vanaf het moment dat het werd ingeschakeld volkomen gefaald. Wanneer men tijdig had gehandeld was de mishandeling/verwaarlozing wellicht voorkomen. Reeds in 2006 lag er een opdracht om de vader pedagogisch te onderzoeken, maar daaraan is nimmer gehoor gegeven. De vader is als ouder meteen aan de kant gezet.
Nu is er eindelijk onderzoek verricht, maar de uitkomst lijkt voor verschillende instellingen en de pleegouders niet verteerbaar.
Niet vooruit moet worden gelopen op wat er in de toekomst eventueel zou kunnen gebeuren wanneer [C.] bij de vader en de stiefmoeder wordt geplaatst.
De publicaties op het internet hebben in het verleden plaatsgevonden. De vader en de stiefmoeder hebben de gerechtelijke uitspraak daarover steeds in acht genomen. Slechts één keer is er een dwangsom verbeurd.
De vader en de stiefmoeder verzetten zich niet tegen de door de Raad verzochte ondertoezichtstelling van [C.] omdat zij iedere twijfel dat het bij hen niet goed met [C.] zou gaan willen wegnemen.
beoordeling
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank een ouder ontheffen van het ouderlijk gezag over zijn/haar kind, indien hij/zij ongeschikt of onmachtig is haar plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen en het belang van de minderjarige zich daar niet tegen verzet.
Volgens het bepaalde in artikel 1:268, eerste lid, BW kan de ontheffing niet worden uitgesproken indien de ouder zich hiertegen verzet.
Deze regel lijdt slechts uitzondering wanneer er sprake is van de situaties als bedoeld in lid 2 onder a tot en met d van dit artikel.
In deze zaak heeft de vader zich tegen de verzochte ontheffing verzet, zodat beoordeeld dient te worden of de situatie zich voordoet zoals omschreven in artikel 1: 268 BW lid 2 onder a tot en met d.
De rechtbank constateert dat het verblijf van [C.] in het pleeggezin met toestemming van de vader enige jaren heeft geduurd. Door [C.] mee te nemen naar [het buitenland], werd dit verblijf door toedoen van de vader gewijzigd. Vrijwel direct na het vertrek uit Nederland heeft de rechtbank de maatregel van ondertoezichtstelling uitgesproken, welke maatregel na het verstrijken van een jaar niet is verlengd, omdat de vader gedurende deze maatregel werd geschorst in de uitoefening van het gezag over [C.]. [C.] is na terugkeer uit [het buitenland] weer geplaatst in het pleeggezin waar zij verbleef vóór haar vertrek met de vader.
In aansluiting op de uithuisplaatsing van [C.] met toestemming van de vader zijn nadien aldus een tweetal beschermingsmaatregelen getroffen om terugkeer naar en het verblijf van [C.] in het pleeggezin te bewerkstelligen.
Naar het oordeel van de rechtbank leent de onderhavige situatie zich voor toepassing van artikel 1: 268 BW lid 2 (het kind heeft gedurende een bepaalde periode òf met toestemming van de gezagsouder, òf onder de vigeur van een jeugdbeschermingsmaatregel, niet in het gezin van de gezagsouder verbleven).
Op grond daarvan dient de vraag te worden beantwoord of voorzetting van de plaatsing in het pleeggezin van [C.] noodzakelijk is en of terugkeer naar, in dit geval de vader, ernstig nadeel voor [C.] met zich meebrengt. Op grond van artikel 1: 266 BW, maar daarenboven op grond van artikel 3 van het Verdrag van de rechten van het kind (IVRK), dient bij de beoordeling van deze vraag het belang van [C.] de eerste overweging te zijn.
De rechtbank heeft het, gezien haar beschikkingen van 29 maart 2011 en 24 mei 2011 in verband met de oordeelsvorming, noodzakelijk geacht advies te vragen aan een tweetal
Gz- psychologen en heeft daartoe een aantal vragen geformuleerd. De rechtbank heeft kennis genomen van de inhoud van de uitgebrachte rapportage, waarin de gestelde vragen worden beantwoord en waarin door de rapporteurs conclusies worden getrokken. Deze rapportage is ook uitgebreid onderwerp van bespreking geweest op de zitting van 17 april 2012.
De bevindingen in voormelde rapportage geven naar het oordeel van de rechtbank een duidelijk beeld van de ontwikkeling van [C.] in het pleeggezin en de bij haar geconstateerde problematiek. De observaties van [C.] geven een beeld van de verhouding van [C.] met haar vader en de stiefmoeder. Uit de rapportage over de vader en de stiefmoeder blijkt eveneens duidelijk welke opvoedkundige kwaliteiten de vader en de stiefmoeder hebben, welke risico’s er bij plaatsing in het gezin van vader zijn en welke maatregelen en hulp er in dat geval gewenst zijn om met name het door de rapporteurs gesignaleerde loyaliteitsconflict op te lossen.
De rechtbank is echter ook van oordeel dat er in de rapportage conclusies worden getrokken, die niet aansluiten op de in die rapportage weergegeven bevindingen. Ook de beantwoording van de ter zitting d.d. 17 april 2012 gestelde vragen, onder meer handelend over de wetenschappelijke validiteit van de gehanteerde onderzoeksmethodes, de onderlinge en ook innerlijke inconsistenties van de deskundigenrapportages, alsmede de (niet) gevoelde noodzaak tot aanvullend onderzoek waar gedane observaties daartoe aanleiding konden geven, heeft niet tot een ander oordeel geleid.
In het bijzonder de beantwoording van de vraag of [C.] wèl of geen hechtingsproblemen heeft, schept veel onduidelijkheid.
Gesteld wordt dat er bij [C.] zeker sprake is van herstel van het proces van gehechtheid in positieve richting, maar dat er nog enkele kenmerken van niet-aangepast gehechtheidgedrag waarneembaar zijn, bijvoorbeeld haar bepalende gedrag en haar neiging om over haar leefwereld controle te houden.
De conclusie is echter vervolgens dat er bij [C.] geen sprake is van gehechtheidproblematiek. Deze conclusie is naar het oordeel van de rechtbank niet te begrijpen. Immers, vaststaat dat [C.] in haar eerste levensperiode fysiek/psychisch zwaar is belast, dat dit haar heeft beïnvloed en dat zij haar moeizame start ook in haar verdere leven zal meedragen.
Een deel van de problemen heeft zich door de begeleiding van de pleegouders en met behulp van de Sherborne-therapie opgelost. Vaststaat dat [C.] zich veilig heeft gehecht in het pleeggezin, maar ook dat zij nog probleemgedrag kan vertonen.
Ondanks deze constateringen wordt door de onderzoekers geconcludeerd dat het in het belang is van [C.] dat zij verder opgroeit bij de vader, met name omdat zij met hem een bloedband heeft en dat het verder wenselijk is dat zij met het pleeggezin contact houdt
omdat dit gezin voor haar vertrouwd is. De problemen die zich dan met [C.] kunnen voordoen, worden benoemd als loyaliteitsproblemen. Een co-ouderschap, namelijk het gelijkelijk verdelen van tijd van verblijf over het pleeggezin en het gezin van de vader zou het meest wenselijk zijn. Deze conclusies van de onderzoekers worden echter op geen enkele wijze ondersteund door recente wetenschappelijke bevindingen.
Uit recent onderzoek (*noot) blijkt veeleer dat de bloedband in de pleegzorgpraktijk geen rol speelt en dat het bijzonder onwenselijk is dat een kwetsbaar jong (pleeg-)kind als [C.] wordt verplaatst naar een nieuwe gezinssituatie.
Het weghalen van een jong, in het pleeggezin gehecht kind, kan zorgen voor een terugval in gedrag bij het kind en zorgen voor blijvende schade. Daarom wordt in zijn algemeenheid ook geadviseerd reeds op zeer jonge leeftijd het perspectief van een kind te bepalen.
Tegen deze achtergrond volgt de rechtbank dan ook niet de keuze van de Raad om zich aan te sluiten bij het deskundigenadvies om [C.] bij de vader te plaatsen.
Naar het oordeel van de rechtbank is het dan ook in het belang van [C.] dat zij in het pleeggezin blijft wonen. Het nadeel voor [C.] van een terugplaatsing bij de vader is daarmee reeds gegeven.
Ook om andere redenen is het in het in het belang van [C.] dat zij niet zal opgroeien in het gezin van de vader.
De vader heeft naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval twee keer de belangen van [C.] op ernstige wijze geschaad.
De eerste keer is dat gebeurd doordat hij samen met de stiefmoeder [C.] in 2010 uit haar vertrouwde sociale omgeving heeft weggehaald en meegenomen naar [het buitenland].
Een handeling die op zichzelf reeds in strijd geacht moet worden met de bescherming die [C.] onder meer op basis van artikel 9 van het IVRK toekomt.
[C.] is tijdens haar verblijf in [het buitenland] een aantal maanden verstoken geweest van enige vorm van contact met haar pleegouders, aan wie zij gehecht is en die vrijwel haar gehele leven de dagelijkse verzorging en opvoeding voor hun rekening hebben genomen en ook van contact met de overige leden van haar pleeggezin.
Het kan niet anders dan dat dit voor [C.] een traumatische ervaring is geweest.
Daarnaast hebben de vader en de stiefmoeder lange tijd, onder meer door publicaties op het internet, een ware kruistocht tegen het pleeggezin gevoerd. Ook thans blijken zij niet in staat te zijn om de grootvader van de stiefmoeder te bewegen te stoppen met publicaties als voornoemd, ondanks dat het ook voor de vader en de stiefmoeder al langere tijd vaststaat dat de beschuldigingen onjuist zijn en door de voorzieningenrechter onrechtmatig worden geacht.
Het lijdt geen twijfel dat alle leden van het pleeggezin en dus ook [C.], hierdoor erg zijn/worden belast en dat het loyaliteitsconflict, waarin [C.] zich reeds geruime tijd bevindt, alleen maar verder is versterkt door het optreden van vader en stiefmoeder.
Door dit optreden hebben de vader, maar ook de stiefmoeder, getoond dat zij niet op verantwoordelijke wijze de belangen van [C.] hebben willen inschatten.
Duidelijk is dat de vader wel een band met [C.] heeft en dat er sprake is van een zekere gehechtheid. De opvoedingssituatie in het gezin van de vader wordt echter grotendeels bepaald door de stiefmoeder. Ook de onderzoekers hebben vastgesteld dat de stiefmoeder kampt met ernstige persoonlijkheidsproblematiek. De rechtbank verwijst daartoe naar hetgeen hiervoor is weergegeven.
Het is naar het oordeel van de rechtbank niet in het belang van de kwetsbare [C.] dat zij op enigerlei wijze in haar dagelijkse leven met deze problematiek en de daarmee gepaard gaande onvoorspelbare gedragingen van de stiefmoeder wordt geconfronteerd.
Dit risico, dat de rapporteurs bereid zijn te accepteren, wordt door de rechtbank niet aanvaardbaar geacht.
In het pleeggezin zijn de opvoedingsomstandigheden voor [C.] zonder meer goed.
Zij heeft daar alle gelegenheid om zich op de gewenste wijze in een voor haar vertrouwde woon- en leefomgeving verder te ontwikkelen.
Dit alles overwegende komt de rechtbank tot de conclusie dat het belang van de vader om [C.] in zijn gezin op te voeden niet opweegt tegen het belang van [C.] bij duidelijkheid, continuïteit en stabiliteit in haar leven.
Deze duidelijkheid, continuïteit en stabiliteit kan [C.] niet worden gegarandeerd indien het gezag van de vader zal worden gehandhaafd, omdat naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs te verwachten is dat de vader zal blijven doorgaan met zijn gevecht tegen de pleegouders en zijn gevecht voor terugplaatsing van [C.] bij hem.
Voortduring van dat gevecht zal [C.] in steeds groter wordende problemen brengen.
De rechtbank zal de vader daarom ontheffen van het gezag over [C.].
Hieruit vloeit tevens voort dat het verzoek van de vader tot opheffing van de schorsing van de uitoefening van het gezag over [C.] dient te worden afgewezen.
Door de ontheffing van vader van het gezag komt de rechtbank niet toe aan beoordeling van het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling van [C.].
De ontheffing van de vader heeft tot gevolg dat een gezagsvoorziening over [C.] komt te ontbreken. De rechtbank dient daarom op grond van artikel 1:275 eerste lid BW een voogd te benoemen.
De voogdij wordt opgedragen aan Bjz Groningen. Bjz heeft zich hiertoe ook bereid verklaard.
Van alle betrokkenen mag worden verlangd dat zij de strijdbijl eindelijk begraven en al het mogelijke in het werk stellen om - met het belang van [C.] voorop - te komen tot een situatie, waarin [C.] verder in alle rust in het pleeggezin kan opgroeien.
Daarbij moet er ook, met wederzijds en voor [C.] merk- en voelbaar respect, ruimte zijn voor contact tussen [C.] en de vader, met wie zij - zo is voldoende aannemelijk geworden - wel een zekere gehechtheidsrelatie heeft.
Bjz dient te bewerkstelligen dat er tussen [C.] en de vader weer (begeleide) omgang gaat plaatsvinden en te bezien of - uitgaande van het belang van [C.] - het contact kan worden uitgebreid. Tevens kan de omgang met de halfbroer worden hervat.
BESLISSING
ontheft de vader A.
van het ouderlijke gezag over het minderjarige kind C.;
benoemt tot voogd over voornoemde minderjarige Bureau Jeugdzorg Groningen,
postbus 1203, 9701 BE Groningen;
wijst het verzoek van de vader tot opheffing van de schorsing van de uitoefening van het ouderlijke gezag over voornoemde minderjarige af;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J.B. Holsink (voorzitter), P.W.Th. Buijtenhuijs en
J.H.H.M. Dorscheidt en uitgesproken door eerstgenoemde ter openbare terechtzitting van
dinsdag 22 mei 2012, in tegenwoordigheid van G.D. Kuilman, griffier.
*(noot) het onderzoek en de bevindingen van prof. dr. F. Juffer “Beslissingen over kinderen in problematische opvoedingssituaties”, het artikel van dr. A.M. Weterings en dr. P.M. van den Bergh, “De stem van het pleegkind” in FJR 2012/5 en de reactie op dat artikel van prof. Juffer voornoemd in FJR 2012/6