RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/650245-12 (promis)
datum uitspraak: 21 juni 2012
raadsman: mr. P.Th. van Jaarsveld
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
wonende te [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 juni 2012.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode 12 juni 2010 tot en
met 22 juni 2010, in Stadskanaal en/of Veendam, althans in het arrondissement
Groningen, in elk geval in Nederland, opzettelijk een minderjarige, te weten
[slachtoffer] (geboren [geboortedatum]), heeft onttrokken aan het wettig gezag
gesteld over die minderjarige, immers heeft verdachte in die genoemde periode
die minderjarige (telkens) onderdak verschaft door haar in zijn auto en/of
(slaap)kamer te laten slapen, en/of haar (telkens) te voorzien van eten,
drinken en/of andere kleding;
art 279 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen op basis van de eigen verklaring van verdachte en de verklaring van [slachtoffer], het slachtoffer. Verdachte wist dat [slachtoffer] 14 jaar was, in ieder geval minderjarig, dat zij van huis was weggelopen en dat zij gezocht werd door de politie. Hij wist dat hij verkeerd bezig was en heeft [slachtoffer] verborgen gehouden. [slachtoffer] wilde weliswaar zelf niet terug naar haar ouders, maar het is verdachte kwalijk te nemen dat hij geen hulp heeft gevraagd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de rol van verdachte niet zodanig is geweest dat hij een beslissende invloed heeft gehad op de scheiding tussen de minderjarige [slachtoffer] haar ouders. [slachtoffer] is zelf weggelopen – en niet voor het eerst – en zij vond het vervelend dat zij door de politie werd gevonden. Hieruit is af te leiden dat [slachtoffer] ook zonder verdachte zou hebben geprobeerd van haar ouders weg te blijven. Uit het dossier komt [slachtoffer] als een dominant meisje over en verdachte wist vanwege zijn beperkte intellect niet wat hij moest doen. Mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen, heeft de raadsman gepleit voor inkorting van de pleegperiode. Er was niet meteen op 12 juni 2010, toen [slachtoffer] in de auto van verdachte stapte en hij haar onderdak bood, sprake van opzettelijke onttrekking aan het wettig gezag.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
Een proces-verbaal d.d. 23 juni 2010, opgenomen op pagina 368 e.v. van dossier nr. 2010056423 d.d. 23 augustus 2010, inhoudende de verklaring van [slachtoffer], zakelijk weergegeven:
Ik was al voorbij Stadskanaal noord en wilde naar Veendam lopen. (p. 374)
Ik ben langs het kanaal bij de crossbaan gaan zitten. De man kwam naar mij toe. Hij zei dat ik wel in zijn auto mocht zitten. Hij zei dat hij [voornaam verdachte] heette. Ik ben toen voorin op de passagiersstoel gaan zitten. (p. 375)
We zijn naar Muntendam gereden. Vervolgens hebben we beiden geslapen in de auto. Het was toen al na 02.00 uur. Direct bij de crossbaan vroeg [voornaam verdachte] of ik een slaapplek had en of ik problemen thuis had. Ik zei dat dit zo was. Hij vertelde dat hij dat ook wist. Ik heb hem ook verteld dat ik veertien jaar was. Hij vond mij wel jong dat ik zo alleen daar liep.
Toen ik bij [voornaam verdachte] in de auto zat, reed er een keer politie achter ons. [voornaam verdachte] heeft toen zijn auto bij een vriend neergezet. (p. 376)
Hij wist toen van te voren dat die vriend niet thuis was. Hij deed toen net alsof hij daar naar binnen ging. Hij deed dit omdat hij wist dat hij in de problemen zou komen als de politie erachter kwam dat ik bij hem was. Hij wist dat ik gezocht werd. Hij had een sms van een vriend gekregen dat mijn ouders op Hart van Nederland waren en dat ik in de krant had gestaan. [zus verdachte], de halfzus van [voornaam verdachte], zat een keer bij mij en [voornaam verdachte] in de auto en toen had ze tegen [voornaam verdachte] gezegd dat hij gevaarlijk bezig was en dat ik naar huis moest gaan. [voornaam verdachte] heeft mij dat verteld. Als [voornaam verdachte] ging eten bleef ik in de auto. Hij kwam dan zo snel mogelijk terug en nam dan brood en beleg voor mij mee. Ik heb wel eens in een bed geslapen. Dit was bij [voornaam verdachte] of [zus verdachte]. (p. 377)
De verklaring door verdachte op de terechtzitting afgelegd (zakelijk weergegeven):
[slachtoffer] heeft mij de eerste dag al gezegd dat zij 14 jaar oud was. Ik wist wel dat ik fout zat.
Een proces-verbaal d.d. 22 juni 2010, opgenomen op pagina 337 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Gisteren werd ik door [voornaam] ge-sms’t. De inhoud van de sms was dat de ouders van het meisje, dat bij mij was, op televisie waren. Dit omdat dat meisje al een tiental dagen weg was. (p. 341)
[slachtoffer] was vanuit Stadskanaal weggelopen en wilde niet gezien worden. (p. 342)
[slachtoffer] vertelde mij dat zij thuis bij haar ouders problemen had. Ik bood haar aan te kunnen opwarmen in mijn auto. [slachtoffer] mocht ook in mijn auto overnachten. Eigenlijk woonde zij in mijn auto. Ik heb haar voorzien van kleding, eten en drinken. (p. 343)
Ik was bang dat ik in de problemen zou komen doordat ik haar bij mij hield. (p. 344)
Een proces-verbaal d.d. 24 juni 2010, opgenomen op pagina 349 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
We zijn naar Veendam gereden. (p. 351)
Op de maandagavond heb ik [slachtoffer] meegesmokkeld naar mijn kamer. (p. 354)
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte beslissende invloed heeft gehad op de scheiding tussen [slachtoffer] en haar ouders. Dat [slachtoffer] zelf is weggelopen en niet naar haar ouders terug wilde, doet daaraan niets af. Verdachte wist meteen op 12 juni 2010 dat [slachtoffer] van huis was weggelopen en dat zij minderjarig was. Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat hij direct wist dat hij fout bezig was. Ook toen hij van anderen hoorde dat [slachtoffer] door haar ouders werd gezocht, heeft verdachte haar niet teruggebracht of contact opgenomen met de politie. Ondanks zijn beperkte intellect heeft verdachte voldoende besef gehad dat hij verkeerd bezig was. Dit besef had hij meteen op de eerste dag, zodat de rechtbank de gehele ten laste gelegde periode bewezen acht.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op meerdere tijdstippen in de periode 12 juni 2010 tot en met 22 juni 2010 in Stadskanaal en/of Veendam opzettelijk een minderjarige, te weten [slachtoffer] (geboren [geboortedatum]), heeft onttrokken aan het wettig gezag gesteld over die minderjarige, immers heeft verdachte in die genoemde periode die minderjarige telkens onderdak verschaft door haar in zijn auto en/of slaapkamer te laten slapen, en haar telkens te voorzien van eten, drinken en/of andere kleding.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het feit
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, levert het volgende strafbare feit op:
onttrekking van een minderjarige aan het wettig gezag.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitings-gronden aanwezig worden geacht.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte voor het ten laste gelegde feit te veroordelen tot een werkstraf van 160 uren, waarvan 80 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar (met aftrek van voorarrest) met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden toezicht door de reclassering, een meldingsgebod en deelname aan de gedrags-interventies Cognitieve Vaardigheidstraining en Module budgetteren. Daarbij heeft zij met name aangevoerd dat het om een ernstig feit gaat. Verdachte heeft [slachtoffer] 10 dagen verborgen gehouden, waardoor de politie een intensief en kostbaar onderzoek heeft moeten verrichten. Daar komt bij dat verdachte in het bijzijn van [slachtoffer] drugs heeft gebruikt. Verdachte is niet eerder gestraft voor dit soort feiten. [slachtoffer] was zelf weggelopen en het was haar bedoeling weg te blijven. De ernst en gevolgen van zijn handelen zijn niet tot verdachte doorgedrongen en vallen verdachte in mindere mate toe te rekenen. Verdachte heeft geen kwade opzet gehad. Personen in zijn omgeving hebben verdachte wel gewaarschuwd, maar ook zelf de politie niet gebeld. De officier van justitie heeft rekening gehouden met het tijdsverloop en het reclasseringsrapport.
Namens verdachte is betoogd dat inkorting van de pleegperiode invloed moet hebben op de strafmaat. De raadsman heeft gepleit voor een deels voorwaardelijke werkstraf.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, de aangaande zijn persoon opgemaakte rapportage, het hem betreffende uittreksel uit het justitiële documentatieregister, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft een 14-jarig meisje, nadat zij van huis was weggelopen, voor een periode van tien dagen zonder toestemming of medeweten van haar ouders onderdak verschaft en voorzien van eten en drinken. Nadat de ouders van het meisje aangifte van vermissing hebben gedaan, is er een grootschalig onderzoek opgestart door de politie en is de media ingeschakeld om het meisje terug te vinden. Uiteindelijk is het meisje, na een tip, door de politie slapend aangetroffen op de achterbank van de auto van verdachte. Door het meisje niet terug naar haar ouders te brengen, geen hulp te zoeken of contact op te nemen met de politie heeft verdachte eraan bijgedragen dat de ouders gedurende deze periode met angst en een gevoel van machteloosheid hebben geleefd, omdat zij de verblijfplaats van hun dochter niet wisten.
De rechtbank houdt rekening met het feit dat op de justitiële documentatie van verdachte geen veroordelingen staan.
Uit het reclasseringsrapport d.d. 30 mei 2012 komt naar voren dat verdachte niet in staat is om sociale situaties altijd goed in te schatten, wat te maken heeft met zijn beperkte intellect en met het ontbreken van gedragsvaardigheden. De reclassering verwacht geen herhaling van een soortgelijk feit, maar op grond van de geconstateerde problemen is er in algemene zin wel gevaar voor nieuw delictgedrag. De huidige partnerrelatie van verdachte en zijn drugsgebruik vormen belangrijke risico’s. De rechtbank heeft deze conclusies mede in haar oordeel betrokken.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d en 279 van het Wetboek van Strafrecht.
Verklaart het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 160 uren, met bevel dat vervangende hechtenis voor de duur van 80 dagen zal worden toegepast als veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
De werkstraf moet zijn voltooid binnen een jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis. De veroordeelde zal zich met betrekking tot de werkstraf gedragen naar de aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering Nederland.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van de werkstraf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht. De rechtbank waardeert de dagen die veroordeelde in verzekering heeft doorgebracht op twee uren werkstraf per dag.
Bepaalt dat van deze straf een gedeelte, groot 80 uren, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van 2 jaren een of meer van de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- De veroordeelde moet zich op de eerstvolgende werkdag nadat dit vonnis onherroepelijk is melden bij Reclassering Nederland op het adres Leonard Springerlaan 21 in Groningen. Hierna moet hij zich gedurende door Reclassering Nederland bepaalde perioden blijven melden zo frequent als de reclassering dat nodig acht.
- De veroordeelde moet deelnemen aan de volgende gedragsinterventies:
• Cognitieve Vaardigheidstraining;
• Module budgetteren.
Geeft Reclassering Nederland opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. P.H.M. Smeets, voorzitter, L.W. Janssen en
A.F. Gerding, in tegenwoordigheid van A.W. ten Have-Imminga als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 juni 2012.
Mr. Gerding was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.