RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
Parketnummer: 84/036147-12
Datum uitspraak: 5 juli 2012
Raadsman: mr. P.M.J. de Goede
Vonnis van de economische politierechter in de rechtbank te Groningen, in de zaak tegen
[verdachte],
gevestigd te [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
21 juni 2012.
Aan de verdachte is ten laste gelegd: dat
dat zij, verdachte, op één of meerdere tijdstippen in de periode van 7 oktober 2011 tot en met 21 oktober 2011 in de gemeente De Marne, althans in Nederland, (telkens) heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 32a lid 1 van de Uitvoeringsregeling visserij, aangezien verdachte (telkens) heeft gevist met (in totaal) 18, althans een aantal aalfuiken in het binnenwater Het Reitdiep.
Bevoegdheid economische politierechter
De economische politierechter zal allereerst de door de raadsman gestelde vraag moeten beantwoorden of de tenlastegelegde overtreding van artikel 32a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Uitvoeringsregeling visserij onder de Wet op de economische delicten te brengen valt en daarmee of de gepleegde overtreding al dan niet een economisch delict is. Dit is noodzakelijk om vast te stellen of de economische politierechter bevoegd is om van de onderhavige strafzaak kennis te nemen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in dit verband gesteld dat artikel 32a van de Uitvoeringsregeling visserij is gebaseerd op artikel 16 van de Visserijwet 1963. Artikel 16 van de Visserijwet 1963 wordt niet aangewezen in de artikelen 1 en 1a van de Wet op de economische delicten en daarmee is er geen sprake van een economisch delict.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat artikel 32a van de Uitvoeringsregeling visserij is gebaseerd op artikel 3a van de Visserijwet 1963, wat genoemd wordt in artikel 1, aanhef en 4°, van de Wet op de economische delicten. Daarmee is het een economisch delict en is de economische politierechter bevoegd om van de onderhavige strafzaak kennis te nemen.
Beoordeling
De economische politierechter overweegt als volgt.
De tenlastelegging is gebaseerd op artikel 32a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Uitvoeringsregeling visserij. De Uitvoeringsregeling visserij is gebaseerd op artikel 10b van het Reglement binnenvisserij, artikel 3a, eerste lid, van de Visserijwet 1963 juncto artikel 1, aanhef en onder 4°, en artikel 2, vierde lid, van de Wet op de economische delicten; strafbaar gesteld in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder 4°, van die wet.
De tenlastegelegde overtreding is daardoor een economisch delict op grond van de Wet op de economische delicten. De economische politierechter is derhalve bevoegd over de onderhavige overtreding te oordelen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het meermalen overtreden van het tenlastegelegde vangstverbod. Uit het dossier blijkt dat aan verdachte geen vrijstelling van het vangstverbod, geldend gedurende de periode van 1 september tot en met 30 november, was verleend.
Bovendien is door verbalisanten is geconstateerd dat verdachte een aantal fuiken gebruikte die niet de voorgeschreven maaswijdte hadden en er was geen ontsnappingsluik in de fuiken voor paling aanwezig. Zou aan verdachte wel een vrijstelling zijn verleend dan heeft hij de voorwaarden, verbonden aan die vrijstelling, overtreden en komt de officier van justitie eveneens tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde vangstverbod.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor vrijspraak. De vrijstelling, die op grond van de gesloten overeenkomst met het Productschap Vis is verleend, houdt in dat hij met aangepaste aalfuiken in de verboden periode mag vissen. Het verlenen van die vrijstelling maakt dat de verbodsbepaling op verdachte niet meer van toepassing kan zijn. Weliswaar is achteraf de overeenkomst, die een voorwaarde was voor het verkrijgen van de vrijstelling, ontbonden maar de vrijstelling is niet ingetrokken en daarmee nog steeds van kracht. Verdachte heeft daarmee wellicht een voorwaarde van de vrijstelling overtreden, maar niet het vangstverbod. Verdachte dient van het tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
De economische politierechter overweegt als volgt.
Uit het dossier blijkt dat aan verdachte een vrijstelling is verleend om in de periode van
1 september tot en met 30 november te mogen vissen met aangepaste aalfuiken. Aan deze vrijstelling waren voorwaarden verbonden. Deze voorwaarden hielden - onder andere - in dat de aalfuiken een maaswijdte van tenminste 60 mm moesten hebben en dat de mazen in de te water staande fuik vierkant van vorm moesten zijn. Voor het verkrijgen van die vrijstelling heeft verdachte een overeenkomst gesloten met het Productschap Vis.
Gelet op artikel 33, derde lid, van de Uitvoeringsregeling visserij wordt het niet naleven van beperkingen of voorschriften als bedoeld in het eerste lid, aangemerkt als handelen zonder vrijstelling, ontheffing of vergunning als bedoeld in het tweede lid. Dit brengt met zich mee dat wanneer wordt vastgesteld dat de voorwaarden niet worden nageleefd, het voor strafbaarstelling, anders dan door de raadsman is betoogd, niet nodig is dat de verleende vrijstelling wordt ingetrokken.
De economische politierechter heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
- De verklaring door de vertegenwoordiger van verdachte op de terechtzitting afgelegd;
- Een in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. 83876 d.d. 23 december 2011, opgenomen in op pagina 1 e.v. van dossier nr. 966131 d.d. 23 december 2011, inhoudende de relatering van verbalisanten;
- De foto's, opgenomen onder bijlagen 3 tot en met 8 van voornoemd dossier.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de economische
politierechter het volgende.
Verdachte was vrijstelling verleend voor het vissen met aangepaste aalfuiken in de verboden vangstperiode van 1 september tot 30 november. Verdachte heeft zich echter niet gehouden aan de voorwaarden die aan deze vrijstelling waren verbonden. Hij viste immers niet met toegestane fuiken. Daarmee heeft verdachte het vangstverbod overtreden. Het tenlastegelegde feit kan wettig en overtuigend worden bewezen op grond van de bekennende verklaring van verdachte, relatering van verbalisanten en de foto's die van de opgehaalde fuiken zijn genomen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat
dat zij, verdachte, op meerdere tijdstippen in de periode van 7 oktober 2011 tot en met 21 oktober 2011 in de gemeente De Marne, telkens heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 32a lid 1 van de Uitvoeringsregeling visserij, aangezien verdachte telkens heeft gevist met een aantal aalfuiken in het binnenwater Het Reitdiep.
Strafbaarheid van het feit
Hetgeen de economische politierechter bewezen heeft verklaard, levert het volgende strafbare feit op:
Overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 3a van de Visserijwet 1963, begaan door een rechtspersoon.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De economische politierechter acht verdachte strafbaar nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een geldboete van € 7.500,- waarvan € 6.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in het geval de economische politierechter tot en bewezenverklaring mocht komen gepleit voor schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel.
Oordeel van de economische politierechter
Verdachte heeft in de periode van 7 oktober 2011 tot en met 21 oktober 2011 met 18 aalfuiken gevist op wolhandkrab in het Reitdiep. In de tenlastegelegde periode is het niet toegestaan om met deze aalfuiken te vissen. Ondanks de waarschuwing van de controleurs van de Algemene Inspectiedienst (hierna: de AID) heeft verdachte deze aalfuiken niet zelf uit het water gehaald, maar zijn deze door de controleurs van de AID verwijderd en in beslag genomen.
Op grond van de verleende vrijstelling, waarvoor verdachte een overeenkomst heeft gesloten met het Productschap Vis, wist verdachte aan welke voorwaarde hij diende te voldoen om in de verboden periode te mogen vissen. Ter zitting is de economische politierechter gebleken dat verdachte wist dat zijn fuiken niet allemaal voldeden aan deze voorwaarden. De economische politierechter rekent dit verdachte aan. Verdachte heeft ter zitting weliswaar verklaard dat hij de paling die hij ving - ter voorkoming van schade - aan de andere kant van het gemaal weer losliet. De economische politierechter overweegt dienaangaande dat verdachte dit niet deed in het kader van een regeling om schade aan de palingstand te voorkomen en dat daarop geen toezicht werd uitgeoefend. Behalve zijn hond - zo heeft verdachte ter zitting verklaard - waren er geen onafhankelijke getuigen van. Derhalve houdt de economische politierechter daar in het kader van de strafoplegging geen rekening mee.
Op grond van al het bovenstaande is de economische politierechter van oordeel dat een deels voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte een passende bestraffing is. Met het deels voorwaardelijk opleggen van de geldboete wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw een strafbaar feit te begaan.
De economische politierechter is van oordeel dat de inbeslaggenomen goederen, te weten 18 aalfuiken, moet worden teruggegeven aan verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De economische politierechter heeft gelet op de artikelen
- 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 51 van het Wetboek van Strafrecht;
- 3a van de Visserijwet 1963;
- 10b van het Reglement voor de Binnenvisserij 1985;
- 32a van de Uitvoeringsregeling visserij;
- 1(oud), 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.
De economische politierechter:
- verklaart het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
- verklaart verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar.
- verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
- veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
een geldboete van € 7.500,- (zegge: zevenduizend vijfhonderd euro).
Bepaalt dat van deze straf een gedeelte, groot € 6.000,-, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de op twee jaren gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gelast de teruggave van:
18 aalfuiken aan veroordeelde.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. H.J. Bastin, economische politierechter, in tegenwoordigheid van M. Smit-Colnot, als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 juli 2012.