ECLI:NL:RBGRO:2012:BX8099

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
12 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
131964 - HA ZA 12-71
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.J.A.M. Dijkers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering van een door een deelgenoot geplaatste stalen trap in een mandelige gang

In deze zaak vorderde Beukeveld de verwijdering van een door Yeoman in de mandelige gang geplaatste stalen trap. De rechtbank oordeelde dat de vordering toewijsbaar was, omdat de trap zonder toestemming van Beukeveld was geplaatst, waardoor het gebruik van de gang door Beukeveld werd beperkt. De gang was mandelig, wat betekent dat deze eigendom was van beide partijen en door hen gezamenlijk moest worden gebruikt. De rechtbank stelde vast dat Yeoman door het plaatsen van de trap inbreuk had gemaakt op het gebruiksrecht van Beukeveld, zoals vastgelegd in artikel 3:169 BW. Yeoman had geen expliciete toestemming van Beukeveld gekregen voor het plaatsen van de trap en de rechtbank oordeelde dat de impliciete toestemming die Yeoman meende te hebben, niet gerechtvaardigd was. De rechtbank wees de vordering van Beukeveld toe en veroordeelde Yeoman om de trap te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom. Daarnaast werd Yeoman veroordeeld in de proceskosten van Beukeveld. De rechtbank benadrukte dat het belang van Beukeveld bij het herstel van de oude toestand niet kon worden ontkend, ondanks het feit dat Yeoman stelde dat de trap noodzakelijk was voor de toegang tot de bovenverdieping van haar pand. De rechtbank concludeerde dat de belangen van Beukeveld zwaarder wogen dan die van Yeoman, en dat er geen sprake was van misbruik van recht aan de zijde van Beukeveld.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GRONINGEN
Sector civielrecht
zaaknummer / rolnummer: 131964 / HA ZA 12-71
Vonnis van 12 september 2012
in de zaak van
1. vennootschap onder firma
FIRMA BEUKEVELD, gevestigd te Groningen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BEECHFIELD B.V., gevestigd te Groningen,
3. [eiser 3], wonende te Groningen,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. K. van Bladeren,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
YEOMAN FRIESLAND B.V.,
gevestigd te Leeuwarden,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. O.A. van Oorschot.
Partijen worden hierna eenvoudigheidshalve aangeduid als Beukeveld (mannelijk enkelvoud) en Yeoman (vrouwelijk enkelvoud)
1. De loop van het geding
Op in de dagvaarding uiteengezette gronden heeft Beukeveld een vordering ingesteld tegen Yeoman.
Yeoman heeft de vordering gemotiveerd weersproken bij conclusie van antwoord; ter gelegenheid daarvan heeft zij een conclusie van eis in reconventie genomen.
Bij vonnis van 11 april 2012 is comparitie van partijen bepaald. Deze mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 mei 2012; aansluitend is er een gerechtelijke plaatsopneming geweest. Voorafgaand aan deze zitting heeft Beukeveld zijn akte in conventie/conclusie van antwoord in reconventie aan de wederpartij en de rechtbank gezonden. Van comparitie en descente is een proces-verbaal opgemaakt.
Tijdens de comparitie heeft Yeoman een bouwhistorisch rapport in het geding gebracht. Beukeveld heeft hier nog schriftelijk op willen reageren, Yeoman heeft daar bezwaar tegen gemaakt.
Bij schrijven van 21 mei 2012 heeft de behandelend rechter aangegeven dat de door Beukeveld ingezonden reactie buiten beschouwing blijft, waarmee vast staat dat deze partij onvoldoende gelegenheid heeft gehad inhoudelijk op het rapport te reageren.
2. De feiten
Het volgende kan, gezien het over en weer aangevoerde, tussen partijen als vaststaand worden aangemerkt.
2.1. Beukeveld en Yeoman zijn eigenaren van twee naast elkaar gelegen percelen en de daarop gelegen panden.
Tussen beide percelen bevindt zich een gang (steeg), kadastraal bekend Gemeente Groningen, [nummer]; deze gang is gemeenschappelijke eigendom van beide partijen. De gang is mandelig omdat zij eigendom is van de eigenaars van twee erven en door hen tot gemeenschappelijk nut van die erven is bestemd (art. 5:60 BW).
2.2. Beukeveld is sinds 1999 eigenaar van perceel Gemeente Groningen, [nummer], adres [adres] te Groningen. Op het perceel bevindt zich een gebouw waarin bedrijfsruimte en woonruimte een plaats hebben. Aan de voorzijde, langs [adres], is er op de begane grond een bakkerswinkel, met achtergelegen opslagruimte en dergelijke; ook is er een opslagruimte ten behoeve van het onderhoud van (andere) panden van Beukeveld. Verder naar achteren en op bovenverdiepingen zijn er woonruimtes (appartementen, studentenkamers). De winkel is vanaf de straat bereikbaar. De achtergelegen bedrijfsruimtes en alle woonruimtes zijn bereikbaar door een aantal deuren in de gang.
2.3. Yeoman is sinds 2006 eigenaar van perceel Gemeente Groningen, [nummer], adres [adres] te Groningen. Op het perceel bevindt zich een gebouw waarin bedrijfsruimte en woonruimte een plaats hebben. Aan de voorzijde, langs [adres], is er een enkele verdiepingen hoog historisch pand, waarin op de begane grond een winkel is gevestigd alwaar elektrische apparaten worden verkocht. Verder naar achteren beslaat de bebouwing (winkel en magazijnruimte) nog slechts de begane grond, gedekt door een plat dak. Er zijn in het pand ooit één of meer inpandige opgangen geweest om op de bovenetage c.q. op het platte dak te komen, maar deze zijn verwijderd en de ruimte is in gebruik genomen ten behoeve van de winkel.
Yeoman heeft besloten de ruimte boven de winkel, welke ruimte jarenlang (mede door onbereikbaarheid) leeg had gestaan, in te richten voor huisvestingsdoeleinden (appartementen, studentenkamers). Yeoman heeft in verband hiermee in 2008 een toegang tot de bovenetage gecreëerd door in de mandelige gang een trap te plaatsen. Het is een stalen en permanente, aan de muur bevestigde opgang. De trap biedt de mogelijkheid om de bovenetage langs de achterzijde in te gaan.
2.4. De gang is enkele tientallen meters lang. Aan de straatzijde is zij afgesloten door een poort met een afsluitbare deur.
Aan de voorzijde en ter hoogte van de trap is de gang ongeveer 2 meter breed; verder naar achteren is zij enigszins breder. Vanaf de straatzijde bezien aan de linkerkant, in de voorste helft van de gang, bevindt zich de trap met bordes; het bouwwerk steekt 60 centimeter uit de muur van het pand van Yeoman, zodat de doorgangsbreedte van de gang ter plaatse ongeveer 120 centimeter breed is. Aan de zijde van het pand van Beukeveld bevinden zich bij deuren enkele stoepen van 15 à 20 centimeter hoog. In het achterste gedeelte van de gang bevindt zich aan de zijde van Beukeveld een haaks op het pand staande gemetselde muur van ongeveer 150 centimeter breed en hoog.
2.5. Op 11 september 2008 heeft Beukeveld bezwaar gemaakt tegen het door de gemeente verleend zijn van een vergunning om de trap in de gang te bouwen; in de daaruit voortgevloeid zijnde reeks van bestuursrechtelijke procedures is tot op heden nog geen eindbeslissing gevallen.
3. Het standpunt van Beukeveld en diens vordering
3.1. In 2008 heeft Yeoman zonder toestemming van Beukeveld de trap gebouwd. Daarmee heeft Yeoman zich onrechtmatig een gedeelte van de mandelige gang toegeëigend voor volledig en uitsluitend eigen gebruik; al doende heeft zij ook een permanente beperking van het gebruik van de gang door Beukeveld tot stand gebracht. Beukeveld heeft aangedrongen op herstel in de oude toestand, alsmede langs bestuursrechtelijke weg de verlening van een bouwvergunning aangevochten, maar tot dusver heeft dat niet geleid tot verwijdering van de trap.
Door de breedte van de gang waren de bedrijfsruimte achter de winkel en de woonruimtes goed bereikbaar. Na het plaatsen van de trap is de doorgang versmald, waardoor het gedeelte van de gang dat naast en voorbij de trap ligt niet meer bereikbaar is voor apparatuur en vervoersmiddelen die breder zijn dan 120 centimeter.
Naast deze overlast, bevordert de trap dat bewoners van verder weg gelegen woningen in de gang hun fiets stallen en via de trap en het platdak van Yeoman naar hun huis gaan.
Beukeveld wordt door zijn huurders aangesproken op de bezwaren van de versmalling en de overlast.
Nu het betreft een mandelige gang die bestemd is voor de mede-eigenaren om te komen en te gaan naar hun belendende percelen, en deze als zodanig in een lengte van jaren ook zo is gebruikt, was het zonder toestemming niet geoorloofd dat Yeoman op deze wijze inbreuk maakte op het eigendomsrecht van Beukeveld. Aangaande deze gang bestaat geen beheersregeling, zodat overeenkomstig art. 3:169 BW tot en met art. 3:172 BW iedere deelgenoot bevoegd is de gang te gebruiken, mits dat gebruik met het recht van de overige deelgenoten is te verenigen. Daarmee is een permanent aanwezige trap niet te verenigen.
Het door de eigenaar van [adres] zelf gecreëerde probleem van het ontbreken van een trapopgang op eigen erf, kan geen rechtvaardiging bieden voor de onrechtmatige inbreuk op het recht van Beukeveld.
Beukeveld vordert – kort weergegeven – veroordeling van Yeoman om de door haar in de mandelige gang geplaatste permanente stalen trap te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom.
3.2. Beukeveld weerspreekt de toewijsbaarheid van de reconventionele vordering van Yeoman. In aanvulling op hetgeen hij in conventie heeft aangevoerd, brengt Beukeveld nog naar voren dat niet analogisch een beroep kan worden gedaan op art. 5:57 BW ter verkrijging van een noodweg; de eigenaar die zelf een toestand in het leven roept welke de exploitatie van zijn erf bemoeilijkt, heeft geen recht op bescherming via een noodweg. Zou Yeoman art. 5:57 BW analogisch willen toepassen, dan moet zij een noodweg creëren in haar eigen pand.
4. Het standpunt van Yeoman en haar vordering
4.1. Yeoman verlangt afwijzing van de vordering van Beukeveld. Zelf vordert Yeoman – kort weergegeven – primair veroordeling van Beukeveld om mee te werken aan het vestigen van een erfdienstbaarheid ten laste van de gang en ten gunste van het perceel van Yeoman, subsidiair een verklaring voor recht dat Yeoman een persoonlijk recht van Beukeveld heeft gekregen voor het aanwezig hebben van de trap en meer subsidiair een verklaring voor recht dat Beukeveld moet aanvaarden dat de trap er is wegens het recht van noodweg.
4.2. Er is, zo blijkt uit dit geding, een verschil van inzicht over het gebruik van de gang. De trap is evenwel al in 2008 aangebracht en pas vier jaar later is deze civiele procedure begonnen. In die vier jaren hebben zich geen praktische conflicten voorgedaan met als onderwerp de trap en de bruikbaarheid van de steeg. Ook de gemeente heeft in de bestuursrechtelijke besluitvorming meegewogen dat Beukeveld geen civiele procedure is gestart.
De trap is noodzakelijk voor de bewoning van de bovenetage; Yeoman heeft daarom een groot belang dat de trap gehandhaafd blijft. Daarentegen ontbreekt bij Beukeveld belang bij de door hem ingestelde vordering.
Het aanbrengen van de trap heeft niet tot gevolg gehad dat de steeg rommeliger is geworden of dat derden zich door de steeg naar andere huizen begeven (de poort is met een slot afgesloten). Alle fietsen kunnen worden geparkeerd in de gang.
Voordat de trap werd geplaatst, waren er reeds andere obstakels in de gang aanwezig (opstappen, muurtje) en dus was er voorheen ook geen vrije doorgang. Bovendien is de gang nog steeds goed bereikbaar, bijvoorbeeld voor een door Beukeveld gebruikte hoogwerker.
Weliswaar heeft Yeoman geen expliciete toestemming van Beukeveld gekregen, maar doordat pas in 2011 is geklaagd, is er stilzwijgend toestemming gegeven.
De aanwezigheid van de trap is in overeenstemming met art. 3:169 BW, het gebruik dat Beukeveld van de gang kan maken wordt niet beperkt door de trap.
In ieder geval handelt Beukeveld als deelgenoot in strijd met de redelijkheid en billijkheid door herstel in de oude toestand te vorderen, gelet op alle gegeven omstandigheden.
Nu de belangen van Yeoman vele malen zwaarder wegen dan die van Beukeveld bij het verwijderen van de trap, maakt Beukeveld met zijn vordering misbruik van recht. Voorts is er sprake van rechtsverwerking nu de trap in 2008 is gebouwd en de vordering pas in 2011 is ingesteld; Yeoman is in een nadelige positie komen te verkeren, omdat het vrijwel onmogelijk is de trap te verwijderen.
Waar Beukeveld toestemming heeft verleend voor de aanwezigheid van de trap, moet zij meewerken aan het vestigen van een erfdienstbaarheid; daarop ziet de primaire vordering in reconventie. Voor het geval de rechtbank een verplichting om mee te werken aan het vestigen van een erfdienstbaarheid niet aanwezig acht, wenst Yeoman dat de rechtbank voor recht verklaart dat zij, gegeven de stilzwijgende toestemming door Beukeveld, een persoonlijk recht heeft voor aanwezigheid van de trap. Aangezien de woningen in het pand van Yeoman slechts door middel van de trap bereikbaar zijn, kan zij aanspraak maken op een noodweg: iedere bewoner moet zijn woning kunnen bereiken; de meer subsidiair ingestelde vordering ziet hier op.
5. Beoordeling
5.1. Door Yeoman is gerefereerd aan instemming van de gemeente met het plaatsen van de trap waar deze procedure over gaat. Daargelaten dat tot dusver in de bestuursrechtelijke procedure nog geen eindtoestand is ontstaan, is het bestuursrecht in deze civiele procedure niet relevant. Degene die voor zijn voorgenomen bouwactiviteiten een publiekrechtelijke vergunning (omgevingsvergunning) heeft verkregen, dient (daarenboven) zelf de verenigbaarheid van die activiteiten met (de regels van) het civiele recht te toetsen (in de bestuursrechtelijke beoordelingscriteria spelen ‘civiele’ aspecten slechts een marginale rol); een vergunning staat aan toewijzing van een vordering strekkende tot nakoming van civielrechtelijke verplichtingen niet in de weg.
5.2. Nu een beheersregeling voor de onderhavige mandelige gang ontbreekt, geldt hetgeen art. 3:169 BW bepaalt: iedere deelgenoot is bevoegd tot het gebruik van het gemeenschappelijke goed, “mits dit gebruik met het recht van de overige deelgenoten te verenigen is”. Aldus is verwoord het uitgangspunt dat alle deelgenoten het genot van de gang in gelijke mate toekomt. Door het plaatsen van de trap heeft Yeoman hier inbreuk op gemaakt: zij heeft een deel van de gang exclusief in gebruik genomen door de stalen trap neer te zetten, waardoor zij het gebruik van de gang in de volle breedte door Beukeveld onmogelijk heeft gemaakt. De wijze van gebruik door Yeoman is eenvoudigweg niet te verenigen met het (volle) recht van de deelgenoot Beukeveld.
5.3. Gesteld noch gebleken is dat expliciet toestemming door Beukeveld is gegeven. Yeoman heeft impliciete toestemming aangenomen, maar zij heeft deze aanname niet gebaseerd op enig relevant gegeven. Gezien de omstandigheid dat Beukeveld zich vanaf september 2008 in de bestuursrechtelijke procedure consequent heeft verzet tegen de bouw van de trap, had het Yeoman genoegzaam duidelijk moeten zijn dat instemming van de mede-eigenaar ontbrak.
5.4. Yeoman heeft, mede verwijzende naar het uitblijven van daadwerkelijke conflicten in de afgelopen jaren, gesteld dat Beukeveld handelt in strijd met de redelijkheid en billijkheid en misbruik van recht maakt door verwijdering van de trap te vorderen; de trap is noodzakelijk om de bovenverdieping te bereiken en als zodanig van groot belang voor Yeoman, terwijl Beukeveld geen belang heeft bij verwijdering, zo voert Yeoman aan.
De rechtbank gaat aan al het aldus opgemerkte voorbij. Belang kan aan Beukeveld niet worden ontzegd, omdat de trap de vrije toegankelijkheid van de gang nu eenmaal beperkt. Niet weersproken is dat voertuigen breder dan 120 centimeter niet meer door de gang naar achteren kunnen; Beukeveld en zijn huurders kunnen aldus hun deuren niet meer op dezelfde wijze bereiken als eerder mogelijk was.
De eigenaar van het pand [adres] heeft, door de inpandige trap of trappen naar de bovenverdieping te verwijderen, zichzelf in de positie gebracht dat er voor hem een groot belang ontstond bij een permanente trap in de steeg. Het gaat echter niet aan dat de aldus zich welbewust in de problemen gebracht hebbende eigenaar zijn mede-eigenaar verwijt dat deze bezwaar maakt tegen een inperking van diens eigen mogelijkheden wat betreft het gebruik van de mandelige gang. Hierbij zij opgemerkt dat indien Yeoman de trap(pen) niet zelf heeft weggehaald, zij als opvolgend eigenaar (desondanks) de consequenties moet dragen van deze bouwkundige ingreep van haar rechtsvoorganger.
Yeoman mag zich gelukkig prijzen dat er in de afgelopen jaren nog geen daadwerkelijke conflicten zijn gerezen; bij aanwezigheid van een belang van Beukeveld tot herstel in de oude toestand, is dit uitgebleven zijn van conflicten echter geen grond voor een ruimhartige opstelling jegens Yeoman.
Misbruik van recht aan de zijde van Beukeveld doet zich niet voor. Van dergelijk misbruik is sprake indien een rechthebbende, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot uitoefening had kunnen komen. In aanmerking nemende dat Yeoman (of haar voorganger) zichzelf welbewust in de problemen heeft gebracht en haar alternatieven ter beschikking staan (zie hierna onder 5.7), is haar belang allerminst evident zwaarwegender dan dat van Beukeveld.
5.5. Yeoman heeft nog aangevoerd dat er aan de zijde van Beukeveld sprake is van rechtsverwerking, maar de rechtbank kan haar hierin niet volgen. Van rechtsverweking spreekt men wanneer een persoon door zijn eigen gedragingen een hem toekomend recht verspeelt. Enkel tijdsverloop levert geen rechtsverwerking op, er moet naast het tijdsverloop sprake zijn van bijzondere omstandigheden, met name (a) dat er bij een ander het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de bevoegdheid niet meer geldend wordt gemaakt of (b) dat de positie van deze ander onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard doordat de een zijn aanspraak alsnog geldend maakt.
Beukeveld heeft (getuige de jarenlang slepende bestuursrechtelijke procedure) nimmer het vertrouwen gewekt dat hij de trap aanvaardde, zodat omstandigheid (a) zich niet voordoet. Van ‘onredelijke’ benadeling van Yeoman als deze de trap weer zou moeten afbreken (b) is geen sprake nu deze partij, wetende dat Beukeveld bezwaar had, gewoon zijn zin heeft doorgezet.
5.6. Voor zover bij Yeoman de gedachte heeft postgevat dat Beukeveld door de aanwezigheid van opstappen en een muurtje hetzelfde doet als zij Yeoman verwijt, is dat ten onrechte. Aangenomen moet worden dat elk recht om bezwaar te maken tegen deze obstakels reeds lang is verjaard. Toen Yeoman in 2006 de eigendom van het pand en de mede-eigendom van de gang nastreefde, had zij zich dienen te realiseren dat de aanwezigheid van bedoelde obstakels voor haar als toekomstig eigenares van pand en mandelige gang een gegeven zou zijn. Er is derhalve een essentieel verschil met het, zonder toestemming van de mede-eigenaar, opwerpen van een nieuw obstakel.
5.7. Een parallel met de wettelijke bepaling van art. 5:57 BW inzake de noodweg is alleszins te trekken nu Yeoman, de trap in de gang weggedacht, geen behoorlijke toegang heeft tot de bovenverdieping van zijn pand en dit dus niet behoorlijk kan worden geëxploiteerd. Deze parallel baat Yeoman evenwel niet, omdat de eigenaar van een erf die zelf opzettelijk een toestand in het leven roept die de exploitatie van het erf bemoeilijkt – zoals hier gebeurde door verwijdering van de trap(pen) -, geen recht heeft op bescherming ten koste van anderen. Hem wordt geen noodweg verleend.
Yeoman dient op eigen erf een oplossing te zoeken; deze kan worden gevonden in het alsnog (opnieuw) realiseren van een inpandige trap.
5.8. Uit het voorgaande volgt dat de vordering van Beukeveld (in essentie) toewijsbaar is, terwijl de tegenvordering van Yeoman dient te worden afgewezen.
De rechtbank zal, gelet op de wenselijkheid om Yeoman de mogelijkheid te bieden tot het instellen van hoger beroep vóórdat zij ingrijpende bouwactiviteiten moet ondernemen, haar beslissing niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
5.9. De gevorderde dwangsom zal worden beperkt als volgt.
5.10. Yeoman zal als de in conventie in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Beukeveld in conventie worden begroot op:
- dagvaarding € 76,17
- griffierecht 575,00
- salaris advocaat 1.356,00 (3 punten x tarief II)
Totaal € 2.007,17
5.11. Yeoman zal als de in reconventie eveneens in het ongelijk gestelde partij ook in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Beukeveld worden begroot op:
- salaris advocaat € 678,00 (3 punten x factor 0,5 x tarief II)
Totaal € 678,00
5.12. De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
6. De beslissing
De rechtbank
in conventie
6.1. veroordeelt Yeoman om uiterlijk binnen zes maanden na betekening van dit vonnis de door haar in de mandelige gang, kadastraal bekend Gemeente Groningen, [nummer], geplaatste permanente stalen trap te verwijderen en verwijderd te houden,
6.2. veroordeelt Yeoman om aan Beukeveld een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere dag dat zij niet aan de in 6.1 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 100.000,00 is bereikt,
6.3. veroordeelt Yeoman in de proceskosten, aan de zijde van Beukeveld tot op heden begroot op € 2.007,17,
in reconventie
6.4. veroordeelt Yeoman in de proceskosten, aan de zijde van Beukeveld tot op heden begroot op € 678,00,
in conventie en in reconventie
6.5. veroordeelt Yeoman in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 205,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Yeoman niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
6.6. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.A.M. Dijkers en in het openbaar uitgesproken op 12 september 2012.?