ECLI:NL:RBGRO:2012:BY0820

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
4 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
134805 - HA RK 12-189
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot voorlopig getuigenverhoor inzake Blauwe Stad

In deze zaak heeft de Rechtbank Groningen op 4 oktober 2012 een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor afgewezen. Verzoeksters, bestaande uit verschillende besloten vennootschappen, wilden duidelijkheid verkrijgen over de feiten rondom hun uittreden uit de Ontwikkelingsmaatschappij Blauwe Stad C.V. Dit verzoek was ingegeven door de wens om informatie te vergaren voor hun bewijspositie in lopende en toekomstige procedures. De verweerster, de Provincie Groningen, stelde echter dat verzoeksters geen belang hadden bij het voorlopig getuigenverhoor en dat het verzoek in strijd was met de goede procesorde. De rechtbank oordeelde dat het verzoek niet kon worden ingewilligd, omdat er al een bodemprocedure aanhangig was waarin de relevante feiten aan de orde zouden komen. De rechtbank benadrukte dat het houden van een voorlopig getuigenverhoor in dit geval ondoelmatig zou zijn, aangezien de bodemprocedure op korte termijn zou plaatsvinden en alle stellingen van partijen dan duidelijk zouden zijn. Bovendien was er geen bewijs verloren gegaan, aangezien de feiten zich in 2007 hadden afgespeeld en herinneringen niet relevant zouden vervagen. De rechtbank concludeerde dat het verzoek in strijd was met de goede procesorde en wees het af, waarbij verzoeksters in de kosten van de procedure werden veroordeeld tot een bedrag van € 1.479,00.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GRONINGEN
Sector civielrecht
zaaknummer / rekestnummer: 134805 / HA RK 12-189
Beschikking van 4 oktober 2012
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BALLAST NEDAM BOUW & ONTWIKKELING B.V.,
gevestigd te Nieuwegein,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BALLAST NEDAM BOUW & ONTWIKKELING HOLDING B.V.,
gevestigd te Nieuwegein,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RINGWADE DEELNEMING DE BLAUWE STAD B.V.,
gevestigd te Nieuwegein,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AM B.V.,
gevestigd te Nieuwegein,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
OBO XXVII B.V.,
gevestigd te Nieuwegein,
verzoeksters,
advocaten mrs. D. Orobio de Castro en B.M. Katan te Amsterdam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE PROVINCIE GRONINGEN,
gevestigd te Groningen,
verweerster,
advocaat mr. F.J. van Beek te Arnhem.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties,
- het verweerschrift met producties,
- de mondelinge behandeling waarbij voor verzoeksters [A] (secretaris van de Raad van Bestuur van Ballast Nedam) is verschenen met mr. D. Orobio de Castro voornoemd en voor verweerster [B] (concernjurist) met mr. F.J. van Beek voornoemd,
- de pleitnota van verzoeksters,
- de pleitnota van verweerster.
2. De beoordeling
2.1. Het verzoekschrift strekt ertoe dat de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor zal bevelen. Verzoeksters hebben gesteld dat zij aan de hand het voorlopig getuigenverhoor duidelijkheid willen krijgen over enkele onderdelen van het feitencomplex omtrent het uittreden van verzoeksters uit de Ontwikkelingsmaatschappij Blauwe Stad C.V. Zij stellen deze informatie nodig te hebben voor het inschatten van hun (bewijs)positie in lopende en te verwachten procedures, waaronder de procedure die verzoeksters in
november 2011 aanhangig hebben gemaakt tegen diverse ondernemingen uit de Koop-groep en de procedure die verweerster in augustus 2012 aanhangig heeft gemaakt tegen onder andere verzoeksters. Daarnaast willen verzoeksters door middel van een voorlopig getuigenverhoor voorkomen dat bewijs verloren gaat en bewerkstelligen dat hoofdrolspelers in het conflict tussen partijen onder ede worden gehoord.
2.2. Verweerster verzet zich tegen inwilliging van het verzoek. Ze heeft gesteld dat verzoeksters geen belang hebben bij een voorlopig getuigenverhoor en dat toewijzing ervan in strijd is met een goede procesorde. Volgens verweerster dient het verhoren van getuigen plaats te vinden in de reeds tussen partijen aanhangige bodemzaak, op basis van uitgebreide kennisneming van de vorderingen en standpunten van partijen en aan de hand van een tussenvonnis waarin de bewijslastverdeling kenbaar is. Van vrees voor het verloren gaan van bewijs kan volgens verweerster geen sprake zijn, nu het feitencomplex waarover verzoeksters getuigen wensen te horen zich in 2007 heeft afgespeeld en het een feit van algemene bekendheid is dat herinneringen na een dergelijke periode in jaren erna niet in een relevante mate verder zullen vervagen.
2.3. De rechtbank overweegt als volgt.
2.4. In artikel 186 lid 2 Rv is bepaald dat de rechter tijdens een aanhangig geding op verzoek van een partij een voorlopig getuigenverhoor kan bevelen. Een dergelijk verzoek komt slechts in bijzondere omstandigheden voor afwijzing in aanmerking. Daarvan kan sprake zijn indien de verzoeker geen belang heeft als bedoeld in art. 3:303 BW, het verzoek in strijd is met de goede procesorde, er misbruik wordt gemaakt van de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel of indien het verzoek moet afstuiten op een ander door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar.
2.5. Door de Hoge Raad is een voorlopig getuigenverhoor aldus omschreven dat het niet alleen beoogt mogelijk te maken dat spoedig na het plaats vinden van omstreden feiten daaromtrent getuigenverklaringen kunnen worden afgelegd, alsmede te voorkomen dat bewijs verloren gaat; een voorlopig getuigenverhoor strekt er volgens de Hoge Raad óók en vooral toe belanghebbenden bij een eventueel naderhand bij de burgerlijke rechter aanhangig te maken geding de gelegenheid te bieden vooraf opheldering te verkrijgen omtrent de feiten, zulks teneinde hen in staat te stellen hun positie beter te beoordelen, met name ook ten aanzien van de vraag tegen wie het geding moet worden aangespannen.
2.6. In casu is door verweerster een bodemprocedure aanhangig gemaakt tegen verzoeksters, zodat het vooraf opheldering krijgen omtrent de feiten teneinde duidelijkheid te verkrijgen tegen wie het geding moet worden aangespannen niet als grondslag voor het onderhavige verzoek kan dienen. Voorts is het de rechtbank niet gebleken dat bewijs verloren dreigt te gaan ánders dan dat herinneringen afnemen door tijdsverloop.
2.7. Het onderhavige verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor is dan ook in overwegende mate ingegeven door de wens van verzoeksters om helderheid te verkrijgen over welke afspraken door onder andere partijen zijn gemaakt met betrekking tot de uittreding van verzoeksters uit de Ontwikkelingsmaatschappij Blauwe Stad C.V., alsmede duidelijkheid te verkrijgen over de omstandigheden waaronder en de wijze waarop deze afspraken tot stand zijn gekomen.
2.8. De rechtbank is gezien het door partijen gestelde van oordeel dat toewijzing van het onderhavige verzoek leidt tot een ondoelmatige procesvoering. In de bodemprocedure zal immers op korte termijn zowel de conclusie van antwoord worden genomen als de eis in reconventie aanhangig worden gemaakt. Eerst na het uitbrengen van de conclusie van antwoord en conclusie van eis in revonventie zullen alle door verzoeksters ingenomen stellingen en standpunten duidelijk zijn. Hoewel het gelet op de thans bekende stellingen van partijen wellicht in de rede ligt dat de rechter in de bodemprocedure omtrent de afspraken tussen partijen en de omstandigheden waaronder en de wijze waarop deze tot stand zijn gekomen tot een bewijsopdracht zal komen, acht de rechtbank het in afwachting van het al dan niet geven van een bewijsopdracht en hoe deze eventueel zal komen te luiden prematuur het thans verzochte getuigenverhoor te laten plaatsvinden. De rechter die de getuigen hoort zal dan immers voortdurend voor de vraag worden geplaatst of aan getuigen te stellen vragen relevant zijn c.q. of er méér of anders moet worden gevraagd dan op aanreiken van verzoekers op dit moment mogelijk is. Voorts bestaat er het gevaar dat na een ‘gemankeerd’ voorlopig getuigenverhoor in de bodemprocedure andermaal (wellicht dezelfde) getuigen moeten worden gehoord; dit is een nodeloos omslachtige route. Dat verweerster de dagvaarding in de bodemprocedure pas heeft uitgebracht nadat verzoeksters het verzoek bij de rechtbank had ingediend, doet aan het voorgaande niet af. Bovendien is het de rechtbank niet gebleken dat verweerster de dagvaarding in de bodemprocedure heeft uitgebracht met het oog op het doorkruizen van de onderhavige procedure.
2.9. Nu de feiten en omstandigheden waaromtrent de getuigen gehoord dienen te worden nog onvoldoende zijn afgekaderd, is de rechtbank van oordeel dat het aangewezen is het verloop van de bodemprocedure af te wachten. Het onderhavige verzoek om op dit moment een voorlopig getuigenverhoor te bevelen is in dit licht in strijd met de goede procesorde en zal om die reden dan ook worden afgewezen. Het overige door verweerster aangevoerde behoeft derhalve geen nadere bespreking.
2.10. Verzoekers zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van verweerster begroot op EUR 575,00 aan vast recht en EUR 904,00 aan salaris, derhalve op in totaal
EUR 1.479,00.
3. De beslissing
De rechtbank:
3.1. wijst het verzoek af,
3.2. veroordeelt verzoeksters in de kosten van deze procedure aan de zijde van verweerder tot op heden begroot op € 1.479,00.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.A.B. Faber-Siermann en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2012.?