ECLI:NL:RBGRO:2012:BY3607

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
15 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
137091/PR RK 12-463
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Groningen op 15 november 2012 uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen de behandelend kantonrechter, mr. C. van den Noort. Het wrakingsverzoek werd ingediend na een rolzitting op 25 oktober 2012, waar de verzoeker zijn twijfels over de onpartijdigheid van mr. Van den Noort had geuit. De verzoeker stelde dat de rechter de schijn van partijdigheid op zich had geladen door het mondeling ingediende wrakingsverzoek te negeren en niet in te gaan op zijn verzoek om onderzoek te doen naar de deugdelijkheid van bepaalde documenten.

De wrakingskamer, bestaande uit mr. M.W. de Jonge, mr. F. de Jong en mr. S.M. Schothorst, heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De wrakingskamer oordeelde dat, hoewel er geen bewijs was dat mr. Van den Noort daadwerkelijk vooringenomen was, de omstandigheden zodanig waren dat de verzoeker een objectief gerechtvaardigde vrees had kunnen ontwikkelen voor partijdigheid. De wrakingskamer benadrukte dat het niet aan mr. Van den Noort was om het wrakingsverzoek inhoudelijk te beoordelen en dat hij dit had moeten voorleggen aan de wrakingskamer.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten het wrakingsverzoek toe te wijzen en de behandeling van de hoofdzaak voort te zetten met een andere rechter. Deze beslissing werd op 15 november 2012 openbaar uitgesproken door mr. De Jonge. De rechtbank heeft de betrokken partijen, waaronder de verzoeker en ABN AMRO BANK N.V., geïnformeerd over deze beslissing.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK GRONINGEN
Meervoudige wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: 137091 / PR RK 12-463
Beslissing van 15 november 2012
op het verzoek van
[naam]
wonende te [woonplaats],
verzoeker.
1. De procedure
In de zaak van de naamloze vennootschap ABN AMRO BANK N.V. te Amsterdam tegen [verzoeker], wonende te [woonplaats] (529081/11-15596) heeft op
25 oktober 2012 een rolzitting plaatsgevonden.
Na de behandeling ter zitting heeft verzoeker bij schrijven van 25 oktober 2012 de behandelend kantonrechter, mr. C. van den Noort, (opnieuw) gewraakt.
Mr. Van den Noort heeft aangegeven niet te berusten in het wrakingsverzoek.
Hierop is een wrakingskamer geformeerd, bestaande uit mr. M.W. de Jonge, mr. F. de Jong en mr. S.M. Schothorst.
Bij verweerschrift d.d. 1 november 2012 heeft mr. Van den Noort zijn reactie op het wrakingsverzoek aan de wrakingskamer doen toekomen.
Op 7 november 2012 is het verzoek ter zitting behandeld door de wrakingskamer.
Ter zitting heeft verzoeker het wrakingsverzoek toegelicht.
2. Het standpunt van verzoeker
Verzoeker heeft gesteld dat mr. Van den Noort tijdens de zitting van 25 oktober 2012 de schijn van partijdigheid op zich heeft geladen door het mondeling ingediende wrakingsverzoek te negeren, nadat hij hem had gewezen op valsheid in geschrifte c.q. meineed in een proces-verbaal dat werd opgemaakt naar aanleiding van de zitting van 16 mei 2012 en nadat hij hem had verzocht een onderzoek in te stellen naar de deugdelijkheid van twee documenten die zijns inziens valselijk werden opgemaakt.
3. Beoordeling
3.1. Ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 14 lid 1 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Daarbij kan rekening worden gehouden met de uiterlijke schijn. Het enkele subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.
3.3. Uit de weergave van het verhandelde op de rolzitting van 25 oktober 2012 is gebleken dat [verzoeker] mr. Van den Noort aan het einde van die rolzitting heeft gewraakt met als reden dat hij twijfelt aan de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de rechtbank, omdat er nog steeds geen onderzoek wordt gedaan naar de volmacht. Deze grond heeft [verzoeker] in het schriftelijke wrakingsverzoek d.d. 25 oktober 2012 herhaald.
3.4. De wrakingskamer overweegt dienaangaande dat die grond niet tot wraking kan leiden. De beoordeling van het verweer van [verzoeker] met betrekking tot de machtiging en of in dat kader nader onderzoek nodig is, zal plaatsvinden in het vonnis. Door te beslissen dat in de (hoofd)zaak over vier weken vonnis zal worden gewezen, is mr. Van den Noort niet op die inhoudelijke beoordeling vooruit gelopen.
3.5. Ook de opmerkingen van [verzoeker] tijdens de rolzitting d.d. 25 oktober 2012 over het proces-verbaal van 14 mei 2012 kunnen niet leiden tot gegrondheid van het wrakingsverzoek. In het verslag van de rolzitting van 25 oktober 2012 zijn de bezwaren van [verzoeker] immers opgenomen, zodat deze – zo nodig – kunnen worden betrokken in de beoordeling van de hoofdzaak bij het wijzen van het vonnis.
3.6. In zoverre zijn dan ook geen feiten of omstandigheden gebleken waaruit kan worden geconcludeerd tot vooringenomenheid aan de zijde van de gewraakte rechter.
3.7. Uit de weergave van het verhandelde op de rolzitting van 25 oktober 2012 is eveneens gebleken dat mr. Van den Noort op het wrakingsverzoek dat ter zitting werd gedaan, heeft geantwoord met de mededeling daarop niet in te gaan. ‘Het inhoudelijke gedeelte is afgerond. Ik heb reeds gezegd: “Er komt over 4 weken een uitspraak”.’
3.8. Volgens de schriftelijke reactie d.d. 1 november 2012 van mr. Van den Noort is hij niet ingegaan op het ter zitting gedane wrakingsverzoek omdat het middel van wraking volgens hem oneigenlijk en in strijd met de goede procesorde werd gebruikt, nu de inhoudelijke behandeling wat hem betreft klaar was en hij geen enkele opmerking had gemaakt of houding tentoon had gespreid waaruit zou kunnen worden afgeleid dat hij onpartijdig was. Daarnaast vond mr. Van den Noort het niet wenselijk om opnieuw aandacht te besteden aan de stelling van [verzoeker] dat de rechtbank niet onpartijdig is, welke stelling [verzoeker] bij een eerder wrakingsverzoek reeds naar voren had gebracht en waarop de wrakingskamer al had beslist.
3.9. De wrakingskamer overweegt dat zolang in de hoofdzaak nog geen einduitspraak is gewezen, de omstandigheid dat de mondelinge behandeling klaar was, geen reden kan zijn het wrakingsverzoek niet te behandelen (vgl. HR 13 april 2010, LJN: BJ9926).
Bovendien overweegt de wrakingskamer dat het niet aan mr. Van den Noort was om het wrakingsverzoek inhoudelijk te beoordelen en daaraan voorbij te gaan.
Mr. Van den Noort had op de voet van artikel 37 lid 5 Rv de behandeling moeten schorsen en met toepassing van het ‘wrakingsprotocol gerechtshoven en rechtbanken’ het verzoek tot wraking aan de wrakingskamer moeten voorleggen.
3.10. Hoewel de wrakingskamer niet is gebleken dat mr. Van den Noort ter zitting d.d. 25 oktober 2012 daadwerkelijk vooringenomen was jegens verzoeker, is de wrakingskamer van oordeel dat in de gegeven omstandigheden, nu mr. Van den Noort aan het op de rolzitting van 25 oktober 2012 gedane wrakingsverzoek voorbij is gegaan, bij verzoeker een objectief gerechtvaardigde vrees heeft kunnen ontstaan dat mr. Van den Noort jegens hem vooringenomen zou zijn.
Het wrakingsverzoek zal dan ook worden toegewezen.
4. De beslissing
De rechtbank
1. wijst het verzoek tot wraking toe;
2. bepaalt dat de behandeling van de zaak bij de rechtbank bekend onder het nummer 529081/11-15596, in de stand waarin deze zich ten tijde van het wrakingsverzoek bevond, wordt voortgezet door een andere rechter;
3. beveelt onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoeker,
mr. Van den Noort en ABN AMRO.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.W. de Jonge, mr. F. de Jong en
mr. S.M. Schothorst en in het openbaar uitgesproken door mr. De Jonge op 15 november 2012.?