RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/670337-12 (promis)
datum uitspraak: 12 november 2012
raadsman: mr. A.R. Maarsingh
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [[geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
thans preventief gedetineerd in [verblijfplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
29 oktober 2012.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 juli 2012, te Zuidbroek, in de gemeente Menterwolde,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] en/of haar ongeboren kind van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer], meermalen, met kracht (met een rubberen moker) op haar hoofd en/of op haar buik
heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 13 juli 2012, te Zuidbroek, in de gemeente Menterwolde,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet die [slachtoffer], meermalen, met kracht (met een rubberen moker)
op haar hoofd en/of borst en/of buik en/of arm(en) en/of be(e)n(en)
heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 13 juli 2012, te Zuidbroek, in de gemeente Menterwolde,
opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), meermalen, met kracht (met een rubberen moker) op haar hoofd en/of borst en/of buik en/of arm(en) en/of be(e)n(en) heeft geslagen, waardoor deze [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van de stukken en de verklaring van verdachte ter terechtzitting gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde de poging tot doodslag.
Daartoe heeft hij betoogd dat verdachte heeft bekend dat hij aangeefster, die op dat moment
34 weken zwanger was, meermalen met een rubberen moker heeft geslagen. Maar de vraag is of verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het veroorzaken van de dood. Voor voorwaardelijk opzet is vereist dat er een aanmerkelijke kans wordt aanvaard dat door het handelen van verdachte het slachtoffer en haar, in dit geval ongeboren, kind de dood zouden vinden. Blijkens de samenvattende deskundige verklaring van T. Naujocks, forensische arts, is het risico van stomp geweld afhankelijk van de kracht van het geweld.
De raadsman voert aan dat uit het dossier en uit de aard van het letstel niet blijkt dat verdachte met zoveel kracht heeft geslagen dat de dood van moeder en kind had kunnen intreden. Gelet op voorgaande is er dan ook geen voorwaardelijk opzet op poging tot doodslag.
Naar de mening van de raadsman kan het subsidiair ten laste gelegde, de poging zware mishandeling, wettig en overtuigend worden bewezen.
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het ten laste gelegde acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 16 juli 2012, opgenomen op pagina 37 van dossier, nr. PL01PD 2012070295 d.d. 10 oktober 2012, inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik had op 13 juli 2012 met [slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer]) afgesproken. [slachtoffer] is bij mij in de auto gestapt en we zijn naar de NAM locatie in Zuidbroek gereden. [slachtoffer] vertelde mij dat ze zwanger was. Ze vroeg mij waarom ik niet vaker met haar een afspraak maakte. Van deze opmerking werd ik kwaad.
Ik heb [slachtoffer] geslagen met een hamer. Deze hamer lag achter in de auto op de achterbank. Dit was een rubberen moker. Ik heb haar eerst op haar hoofd geslagen. Ik denk 1, 2, of 3 keer. Ik had de hamer vast in mijn linkerhand. Ik hoorde dat [slachtoffer] begon te gillen. Toen [slachtoffer] wegkroop heb ik haar nog twee keer in haar buik geslagen met dezelfde hamer. Ook hierbij hield ik de hamer vast in mijn linkerhand. Ik heb haar dus geraakt op haar hoofd en in haar buik.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 17 juli 2012, opgenomen op pagina 30 van voormeld dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer], zakelijk weergeven:
Op vrijdag 13 juli 2012, had ik met [verdachte] afgesproken op het treinstation in Zuidbroek. Ik ben daar toen bij hem in de auto gestapt.
Op een gegeven moment, toen ik nog met hem bezig was en naar beneden keek, voelde ik ineens een goede harde klap op mijn achterhoofd. Ik voelde dat ik erg duizelig werd en ik merkte dat ik allemaal sterretjes zag.
Toen ik nog op mijn knieën zat, na de eerste klap, zag ik dat [verdachte] op stond en buiten de auto stond. Ik zag dat hij de moker tot boven zijn hoofd optilde en uithaalde naar mij. Ik zag dat hij de moker met twee handen vast hield. Ik zag dat hij met kracht naar mij uithaalde. Ik liet me toen achterover op mijn rug vallen en heb met mijn armen mijn buik proberen te beschermen. [verdachte] heeft zeker tien keer naar mij uitgehaald. [verdachte] heeft dus eerst hard op mijn hoofd geslagen. Ook heb ik een blauwe plek onder op mijn buik zitten. [verdachte] probeerde mij met de moker op mijn hoofd en op mijn lichaam te slaan. Ik had [verdachte] ongeveer een maand eerder verteld dat ik zwanger was, dus hij wist dat ik zwanger was.
Een schriftelijk stuk, te weten een letselrapportage betreffende [slachtoffer] d.d. 17 september 2012, opgesteld door drs. T. Naujocks, forensisch arts, als los document gevoegd bij voormeld dossier, inhoudende (zakelijk weergegeven):
Betrokkene werd op 18 juli 2012 onderzocht door voornoemde arts. Bij onderzoek bleek sprake van diverse bloeduitstortingen op hoofd, romp, buik, armen en benen al dan niet gepaard gaande met oppervlakkige (genezende) schaafwonden die gezien hun uiterlijk enkele dagen geleden moeten zijn ontstaan.
Met betrekking tot het hiervoor weergegevene overweegt de rechtbank het volgende.
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het aan hem primair ten laste gelegde in de vorm van poging tot doodslag meermalen gepleegd, heeft begaan. Verdachte heeft bekend dat hij aangeefster met een moker meermalen heeft geslagen. Verdachte heeft verklaard dat hij naar aanleiding van een opmerking van aangeefster kwaad werd en dat hij aangeefster, die op dat moment op haar knieën voor hem lag, met een moker, meermalen op het hoofd van aangeefster heeft geslagen. Verdachte hoorde aangeefster gillen en op het moment dat aangeefster wegkroop, zo heeft verdachte verklaard, slaat hij met de moker nog twee maal in haar buik.
Verdachte heeft voorts verklaard te weten dat aangeefster zwanger was.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de uiterlijke verschijningsvorm van de bewezen geachte gedragingen opzet op het veroorzaken van de dood.
Met betrekking tot het verweer aangaande het ontbreken van voorwaardelijk opzet overweegt de rechtbank als volgt.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd het meest kwetsbare gedeelte van het menselijk lichaam is.
Geweld tegen het hoofd heeft dan ook niet zelden fatale gevolgen. Het is een feit van algemene bekendheid dat bij een krachtige hamer/mokerslag een aanmerkelijke kans op een fatale afloop aanwezig is.
Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte wist dat aangeefster zwanger was.
Die wetenschap heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden om aangeefster met de moker ook meerdere malen op haar buik te slaan waardoor, en ook dat is een feit van algemene bekendheid, er een aanmerkelijke kans op levensgevaar voor het ongeboren kind kon optreden.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte, door aldus te handelen, zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat aangeefster en haar ongeboren kind ten gevolge van het slaan met de moker zouden komen te overlijden.
Het opzet van verdachte was derhalve ook in de zin van voorwaardelijk opzet op de dood van aangeefster en haar ongeboren kind gericht. Dat de aanmerkelijke kans op de dood zich niet heeft gerealiseerd, is niet meer dan een gelukkig toeval.
De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de raadsman ten aanzien van het ontbreken van voorwaardelijk opzet.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 13 juli 2012, te Zuidbroek, in de gemeente Menterwolde, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] en haar ongeboren kind van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer], meermalen, met kracht met een rubberen moker op haar hoofd en op haar buik heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het feit
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, levert het volgende strafbare feit op:
- Poging tot doodslag, meermalen gepleegd
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychiatrische onderzoeksrapportage d.d. 24 oktober 2012, opgemaakt door T.W.D.P. van Os, psychiater/psychoanalyticus, en de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 25 oktober 2012, opgemaakt door M. Verzendaal, GZ psycholoog.
De conclusies van deze rapporten luiden, zakelijk weergegeven, dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis der geestvermogens te weten een depressie, milde vorm en AD(H)D. Daarnaast is er sprake van een alcoholafhankelijkheid, thans in remissie door geldproblemen en detentie.
In de persoonlijkheid vallen antisociale en narcistische trekken op.
Rapporteur Verzendaal stelt dat er beperkingen zijn in het intellectuele functioneren op het gebied van de schoolse vaardigheden.
Op basis van voornoemde ziekelijke stoornissen en gebrekkige ontwikkeling had verdachte weliswaar voldoende inzicht in het ongeoorloofde van het hem ten laste gelegde, maar was hij onvoldoende in staat om zijn wil overeenkomstig zijn inzicht te bepalen.
Om die reden achten beide rapporteurs verdachte verminderd toerekeningsvatbaar voor het hem ten laste gelegde.
Beide rapporteurs adviseren om verdachte onder toezicht te stellen van de reclassering en een behandelaanbod te doen, bijvoorbeeld bij de Ambulante Forensische Psychiatrie Noord Nederland (AFPN)
De rechtbank kan zich, gelet op de onderbouwing daarvan, met deze conclusie verenigen en neemt deze over en oordeelt met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezenverklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
Bij haar strafeis gaat de officier van justitie uit van de conclusies van de psychiater en de psycholoog en komt tot een verminderde toerekenbaarheid.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft - gelet op zijn standpunt ten aanzien van de bewijsvraag – gepleit voor een kortere (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf kunnen de voorwaarden worden gekoppeld zoals door de deskundigen aanbevolen in de betreffende verdachte opgemaakte rapporten.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, de aangaande zijn persoon opgemaakte rapportages en het hem betreffende uittreksel uit het justitiële documentatieregister, alsmede met de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft een zeer ernstig feit gepleegd door een vrouw, die 34 weken zwanger was, met kracht, met een rubberen moker te slaan.
Nadat verdachte het slachtoffer meerdere slagen met de moker op het hoofd had gegeven, heeft hij, niets ontziend, terwijl hij het slachtoffer hoorde gillen en zag dat zij wegkroop, opnieuw meerdere malen met de moker geslagen, ditmaal op haar zwangere buik.
Door hevig verzet te plegen is het het slachtoffer gelukt verdachte de hamer afhandig te maken. Hierop is verdachte in de auto gestapt en weggereden, het slachtoffer achterlatend.
Dat het slachtoffer en haar ongeboren kind ten gevolge van de door verdachte toegebrachte mokerslagen het leven niet hebben verloren is geenszins aan verdachte te danken.
Verdachte heeft door zijn handelen de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en haar ongeboren kind op ernstige wijze geschonden.
De rechtbank rekent dit feit verdachte dan ook zwaar aan.
Een dergelijk ernstig feit rechtvaardigt in beginsel een gevangenisstraf van aanmerkelijke duur. De rechtbank houdt bij de bepaling van de straf voorts rekening met de conclusies van de psychiater en de psycholoog dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 17 juli 2012, niet eerder ter zake van strafbare feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft voorts gelet op het reclasseringsrapport d.d. 24 oktober 2012 waarin wordt geadviseerd om naast een werkstraf een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarde een verplicht reclasseringstoezicht en ambulante behandeling.
Met de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat behandeling en begeleiding van verdachte noodzakelijk is.
De rechtbank zal echter een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, omdat zij in een voorwaardelijk deel met een daaraan te verbinden bijzondere voorwaarde, zoals thans door de reclassering is opgesteld, geen meerwaarde ziet ten opzichte van de algemene regel van voorwaardelijke invrijheidstelling.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 45, 57, 82a en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Verklaart het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart het primair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. P.H.M. Smeets, voorzitter, R.B.M. Keurentjes en E.W. van Weringh, in tegenwoordigheid van J.H. van Scharrenburg als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 november 2012.