ECLI:NL:RBGRO:2012:BY9437

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
20 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
558559 EJ VERZ 12-412
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot voorlopig getuigenverhoor in civiele procedure

In deze zaak hebben verzoekers, aangeduid als [A], op 17 september 2012 een verzoekschrift ingediend voor het houden van een voorlopig getuigenverhoor tegen verweerder [B], handelend onder de naam [naam] Financiële Diensten. De mondelinge behandeling vond plaats op 6 november 2012, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door hun gemachtigden. De kantonrechter heeft de zaak beoordeeld aan de hand van artikel 187 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), dat de voorwaarden voor het houden van een getuigenverhoor vastlegt. De rechter oordeelde dat verzoekers niet voldoende duidelijk hadden gemaakt welke stellingen en feiten zij wilden bewijzen. Hoewel [A] stelde dat zij wilden onderzoeken of er sprake was van een toerekenbare tekortkoming door [B], ontbrak het aan concrete details over het handelen of nalaten van [B]. Hierdoor voldeed het verzoek niet aan de vereisten van de wet.

De kantonrechter benadrukte dat het doel van een voorlopig getuigenverhoor is om verzoekers in staat te stellen hun procespositie te beoordelen. Aangezien [A] al op de hoogte was van de verklaringen van de getuigen, was het niet nodig om een getuigenverhoor te houden. De rechter wees het verzoek af en veroordeelde [A] in de proceskosten van [B], die op dat moment waren begroot op € 150,00. De beschikking werd uitgesproken op 20 november 2012 door de kantonrechter in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector kanton
Locatie Groningen
Zaak\rolnummer: 558559 EJ VERZ 12-412
Beschikking d.d. 20 november 2012
inzake
1. [verzoeker 1],
2. [verzoeker 2],
wonende te [plaatsnaam], [adres],
verzoekers, hierna [A] te noemen,
gemachtigde: mr. J.M. Suurmeijer,
tegen
[verweerder], handelend onder de naam [naam] Financiële Diensten,
kantoorhoudende te [plaatsnaam], [adres],
verweerder, hierna [B] te noemen,
gemachtigde: mr. M.S. Scheffers.
De procedure
1. [A] hebben op 17 september 2012 een verzoekschrift strekkende tot het bepalen van een voorlopig getuigenverhoor ingediend.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 6 november 2012.
Bij de behandeling waren aanwezig [A], bijgestaan door hun gemachtigde en [B], bijgestaan door diens gemachtigde. Laatstgenoemde heeft het bezwaar tegen inwilliging van het verzoek uiteengezet.
Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier aantekening gehouden. Beschikking is bepaald op heden.
Het standpunt van [A]
2. [A] zijn – samengevat - van mening dat [B] ernstig is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen als financieel adviseur jegens hen had. Zij wensen onderzoek te doen naar de handelswijze van [B]. Indien uit dit onderzoek blijkt dat daartoe voldoende aanleiding bestaat, zullen zij [B] aanspreken op grond van artikel 6:74 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Zij wensen getuigen te horen omtrent de feiten genoemd in de punten 1 tot en met 15 van het verzoekschrift.
Het standpunt van [B]
3.1. [B] heeft zich tegen inwilliging van het verzoek verzet en heeft daartoe aangevoerd dat het verzoek van [A] niet voldoende concreet is. [A] zetten in hun verzoekschrift onvoldoende uiteen omtrent welke feiten zij middels getuigenverhoren opheldering wensen te krijgen. Wat zij wel in hun verzoekschrift uiteen hebben gezet, ziet op het verkrijgen van juridische oordelen, alsmede op het achterhalen van niet reeds bekende feiten (fishing expedition). Een voorlopig getuigenverhoor is hier voor niet de aangewezen procedure.
3.2. Voorts wordt aangevoerd dat een voorlopig getuigenverhoor, gelet op het aantal getuigen dat [A] wensen te horen, alsmede gelet op het feit dat zij reeds op de hoogte zijn van de inhoud van hetgeen deze getuigen kunnen verklaren, onredelijk belastend is voor zowel [B] als voor de kantonrechter.
3.3. Gezien het bovenstaande dient het verzoek van [A] te worden afgewezen.
De beoordeling
4.1. Uitgangspunt bij de beoordeling van een verzoek tot het gelasten van een voorlopig getuigenverhoor als het onderhavige is dat de rechter in beginsel op de voet van artikel 187 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), gelezen in samenhang met artikel 166 Rv, een getuigenverhoor beveelt zo vaak één der partijen dit verzoekt, het bewijs daarvan door getuigen is toegelaten en de te bewijzen feiten tot een beslissing in de zaak kunnen leiden. Een voorlopig getuigenverhoor kan dienen ter voorbereiding van een procedure, en in het bijzonder om te kunnen beoordelen of het zinvol is de procedure aan te gaan. Een verzoek tot het houden van zo’n verhoor is in beginsel toewijsbaar, tenzij het niet voldoet aan daaraan te stellen vereisten, het in strijd is met een goede procesorde, misbruik wordt gemaakt van de bevoegdheid een voorlopig getuigenverhoor te verlangen of als het verzoek op een ander zwaarwegend bezwaar afstuit (HR 11 februari 2005, NJ 2005, 442).
4.2. Op grond van artikel 187 lid 3 aanhef en sub b Rv dient het verzoekschrift dat ertoe strekt dat een voorlopig getuigenverhoor wordt gehouden de feiten of rechten in te houden die men wil bewijzen. Bij een verzoek tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor moet de verzoeker het feitelijke gebeuren waarover hij getuigen wil horen, zodanig omschrijven dat voor de rechter die op het verzoek moet beslissen, voor de rechter voor wie het verhoor wordt gehouden, alsmede voor de wederpartij voldoende duidelijk is op welk feitelijk gebeuren het verhoor betrekking zal hebben. Niet vereist is dat de verzoeker reeds in het verzoekschrift nauwkeurig aangeeft welke feiten en stellingen hij aan zijn voorgenomen vordering ten grondslag wil leggen en omtrent welke feiten hij getuigen wil doen horen.
4.3. Naar het oordeel van de kantonrechter hebben [A] niet aan bovenstaande eis voldaan. Zij hebben noch in hun verzoekschrift noch tijdens de mondelinge behandeling voldoende duidelijk omschreven welke stellingen en de daaraan ten grondslag liggende feiten zij wensen te bewijzen. Weliswaar leggen zij aan hun verzoek ten grondslag dat zij met het voorlopig getuigenverhoor willen onderzoeken of er sprake is van een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van [B], maar zij verzuimen te omschrijven welk concreet handelen en nalaten van [B] zij willen bewijzen. Het verzoek bevat geen feiten en omstandigheden die door middel van getuigenbewijs bewezen moeten worden en daarmee hebben zij niet voldaan aan het vereiste zoals bepaald in bovengenoemd artikel.
4.4. Reeds op grond van het voorgaande wordt het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor afgewezen. Voorts overweegt de kantonrechter dat het doel van een voorlopig getuigenverhoor is verzoekers in staat te stellen zich een oordeel te vormen over hun procespositie in het door hen aanhangig te maken geding. Naar het oordeel van de kantonrechter kunnen [A], gelet op het feit dat zij reeds op de hoogte zijn van hetgeen de door hen aangewezen getuigen zullen verklaren, in voldoende mate een oordeel vormen omtrent hun proceskansen en omtrent de grondslag van hun vordering.
4.5. Op grond van het voorgaande wordt het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor afgewezen.
4.6. [A] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure worden veroordeeld.
De beslissing
De kantonrechter:
wijst het verzoek af.
veroordeelt [A] in de kosten van deze procedure aan de zijde van [B], tot op heden begroot op € 150,00.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.A.B. Faber-Siermann, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 november 2012 in aanwezigheid van de griffier.
typ: md
coll.: