ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE HAARLEM
Meervoudige Kamer voor Bestuursrechtelijke Zaken
ingevolge artikel 8:66 van de Algemene wet bestuursrecht
Internationale Luchtvaart School B.V., zetelende te Schiphol Oost, gemeente Haarlemmermeer, eiseres,
de Minister van Verkeer en Waterstaat, verweerder.
1. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING.
Bij besluit van 27 mei 1997 heeft de Directeur-Generaal van de Rijksluchtvaartdienst afwijzend beslist op de aanvraag van eiseres om ten behoeve van een mede door haar instituut te verzorgen theoretische vliegopleiding op Aruba gelijktijdig met de B1-theorie-examens in Nieuwegein deze examens ook te laten plaatsvinden op Aruba.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 10 juni 1997 een bezwaarschrift ingediend bij de Directeur-Generaal van de Rijksluchtvaartdienst.
Bij besluit van 9 februari 1998, kenmerk JBZ/L 98.210018, heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 12 februari 1998, ter post bezorgd op 23 februari 1998, beroep ingesteld.
Desgevraagd heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd alsmede een verweerschrift gedateerd 17 juli 1998 ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 17 november 1998, alwaar eiseres is verschenen bij H.R. Corsten, directeur.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr I.P.G.M. Rijken en M.N.A. Burgers, ambtenaren ten departeente.
Ten aanzien van de bevoegdheid
Ingevolge artikel 76, eerste lid, aanhef en onder g. van de Luchtvaartwet kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere voorschriften worden gegeven betreffende de opleiding van vliegtuigbestuurders.
Ingevolge artikel 51 van de Regeling Toezicht Luchtvaart (Besluit van 22 januari 1959, Stb. 57, hierna te noemen: RTL) worden de plaats en de datum, waarop het theoretische examen aanvangt, door de directeur-generaal op voorstel van de voorzitter van de examencommissie vastgesteld; de plaats en de datum van elke zitting worden tijdig in een Mededeling aan Nederlandse Luchtvarenden en Eigenaren van Luchtvaartuigen (MAL) als bedoeld in artikel 150 bekend gemaakt.
Bij besluit van 17 december 1997, Stb. 726, is met ingang van 1 januari 1998 artikel 51 in die zin gewijzigd, dat de Minister van Verkeer en Waterstaat de plaats en datum, waarop het theoretisch examen aanvangt vaststelt.
De rechtbank stelt vast dat genoemd besluit van 17 december 1997 ter zake van procedures waarin tot het tijdstip van inwerkingtreding de directeurgeneraal van de Rijksluchtvaartdienst bevoegd was, geen overgangsbepalingen bevat. Nu in de wet geen wettelijke overgangsregeling is opgenomen, is de wettelijke regeling met ingang van 1 januari 1998 volledig in werking getreden.
Verweerder was derhalve bevoegd tot het nemen van de beslissing op bezwaar van 9 februari 1998.
Ten aanzien van de grieven
In de MAL 29/96 van 6 november 1996 heeft de RLD bekendgemaakt dat de theoretische examens voor het vliegbewijs B2/B1 in 1997 -voor zover hier van belang- zullen plaatsvinden in Nieuwegein.
Uit de toelichting ter zitting is gebleken dat het theorie-examen B1 bestaat uit acht vakken, waarin binnen 24 maanden examen moet worden gedaan. Het examen kan in principe in één keer worden afgelegd, maar ook in gedeelten.
Eiseres streeft ernaar in samenwerking met de International Flight Academy (IFA) te Aruba ten behoeve van leerlingen van de IFA ter plaatse een opleiding voor het Nederlandse vliegbewijs B1 te gaan verzorgen. In dat kader heeft eiseres op 7 maart 1997 een aanvraag gedaan tot het houden van theoretische examens voor het vliegbewijs B1 te Aruba, te beginnen in de eerste week van september 1997.
De aanvraag is bij het primaire besluit van 27 mei 1997 afgewezen en verweerder heeft bij zijn beslissing op bezwaar deze afwijzing gehandhaafd.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat het voor de Arubaanse leerlingen van de IFA, gelet op de financiële middelen, onmogelijk is om uitsluitend voor het afleggen van het theoretisch examen naar Nederland te komen.
Voorts beroept eiseres zich op gewekte verwachtingen. In dat kader voert zij aan dat van de zijde van de Rijksluchtvaartdienst tegenover het opleidingsinstituut 'theorie B1 cursus' te Amsterdam, dat eenzelfde verzoek als eiseres heeft gedaan, de indruk is gewekt dat het houden van theoretische examens op Aruba tot de mogelijkheden zou behoren.
Eiseres heeft bovendien aangevoerd dat de wens tot het afleggen van Nederlandse examens op Aruba voortkomt uit het feit dat de luchtvaartmaatschappij Air Aruba, die zelf niet beschikt over een opleidingsschool voor beroepsvliegers, zich graag wil conformeren aan Europese regelgeving om in aanmerking te komen voor een internationale erkenning. Door de weigering van verweerder om voor 1997 een uitzondering op de in de MAL aangewezen examenlokaties te maken, is de samenwerking van eiseres met de IFA tot nu toe niet van de grond gekomen en heeft eiseres de theoretische examens voor de Arubaanse leerlingen niet kunnen verzorgen. Voorwaarde voor de samenwerking met IFA is -ook voor de toekomst- dat de examens op Aruba kunnen worden gehouden, zodat het besluit van verweerder voor eiseres een effect heeft, dat verder strekt dan alleen het jaar 1997.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat conform bestendig gevoerd beleid de examens voor de burgerluchtvaart alleen plaatsvinden in Nederland. Verzoeken tot het houden van theoretische examens op andere tijdstippen c.q. plaatsen dan vastgesteld in de MAL worden door verweerder beoordeeld aan de hand van het beleid inzake bijzondere gevallen. Slechts indien sprake is van absolute verhindering van een kandidaat (bijvoorbeeld ziekte) om aan de reguliere examens deel te nemen kan een verzoek tot afwijking worden ingewilligd. In dergelijke zeer bijzondere gevallen bestaat voor de betrokken kandidaat de mogelijkheid om (een deel van) de theoretische examens op een Nederlandse ambassade in het buitenland af te leggen.
Van deze mogelijkheid maakt verweerder zeer terughoudend gebruik.
De rechtbank is van oordeel dat het door verweerder ter zake gevoerde restrictieve beleid niet kennelijk onredelijk is. Aangezien het een Nederlands staatsexamen voor een Nederlands vliegbewijs betreft, is het uitgangspunt dat de Nederlandse en buitenlandse (waaronder Arubaanse) kandidaten dit examen in Nederland dienen af te leggen niet onjuist. Het beleid voorziet slechts in het maken van een uitzondering in individuele gevallen, waarin sprake is van bijzondere omstandigheden. Een ruimer beleid zou tot de situatie kunnen leiden dat een belangrijk deel van de kandidaten niet meer deel neemt aan het reguliere examen in Nederland, doch via de uitzonderingsregeling in het buitenland het theoretisch examen aflegt. Gelet op de door verweerder uiteengezette praktische en organisatorische problemen die gepaard gaan met het houden van theoretische examens buiten Nederland, alsmede de kosten die dit meebrengt, is het niet onaanvaardbaar te achten dat verweerder dit wenst te voorkomen.
Het door eiseres aangevoerde argument, dat de praktische type-rating examens wel regelmatig in het buitenland worden afgelegd, brengt geen verandering in bovenstaand oordeel, aangezien de vergelijking tussen beide examens -naar verweerder voldoende heeft geadstrueerd- niet opgaat. Nu bij de praktische examens niet de kennis, maar de bedrevenheid van de kandidaat wordt getoetst en deze examens naar hun aard individueel worden afgelegd zijn de problemen die spelen bij het elders afleggen van theoretische examens, bij de praktische examens goeddeels niet aan de orde.
Het verzoek van eiseres om een onderwijsinstelling in staat te stellen het desbetreffende theoretisch examen in Aruba af te nemen, past niet binnen het door verweerder ter zake gevoerde beleid.
Verweerder heeft er terecht op gewezen, dat voor individuele leerlingen op Aruba, die redenen menen te hebben om het B1 examen op Aruba af te willen leggen, mogelijk is daartoe een aanvraag in te dienen. Deze aanvraag zal dan aan het uitzonderingsbeleid worden getoetst.
Nog daargelaten of het gestelde ontbreken van financiële middelen moet worden gezien als een absolute verhindering in de zin van het beleid, zoals door eiseres betoogd, heeft eiseres haar stelling dat de leerlingen van de desbetreffende school collectief financieel niet in staat zouden zijn voor het examen naar Nederland te reizen niet met feiten onderbouwd.
Eiseres heeft desgevraagd ter zitting toegelicht dat de financiering van de vliegopleiding op Aruba een probleem vormt, in welk kader het houden van de examens op het eiland een kostenbesparing zou opleveren. Zo is Air Aruba slechts bereid financieel in de opleiding bij te dragen indien de examens op Aruba plaatsvinden. Naar het oordeel van de rechtbank zijn dit omstandigheden die los staan van de draagkracht van de individuele leerlingen en die geen relatie hebben met de door verweerder gehanteerde criteria om in aanmerking te komen voor het uitzonderingsbeleid.
Gelet op het vorenstaande is niet gebleken van uitzonderlijke omstandigheden op grond waarvan verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten strikt aan zijn beleid vast te houden. Voor zover eiseres geen beroep doet op het uitzonderingsbeleid, doch een algemene beleidswijziging voorstaat, valt dit buiten het toetsingskader in dit beroep.
Eiseres heeft het door haar gedane beroep op gewekte verwachtingen niet hard kunnen maken. Daar komt bij dat voor zover enige verwachting zou zijn gewekt danwel toezegging zou zijn gedaan, vast staat dat deze niet tegenover eiseres is gedaan, maar tegenover een ander opleidingsinstituut, zodat eiseres reeds hierom hieraan geen rechtens relevante verwachtingen kan ontlenen.
Al het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond is.
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr M.J. Smit, voorzitter, en mrs M.A.C. Hofman en A.C. Terwiel-Kuneman, leden,
in tegenwoordigheid van mr A.L.M. Steinebach-de Wit als griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 21 januari 1999 in tegenwoordigheid van de griffier.
RECHTSMIDDEL.
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient ingesteld te worden door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.