ECLI:NL:RBHAA:1999:AA3605

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
30 juni 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Awb 97/2452 en Awb 98/3636
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in bestuursrechtelijke zaken met betrekking tot arbeidsongeschiktheid en objectiviteit

Op 30 juni 1999 heeft de Rechtbank Haarlem een verzoek tot wraking behandeld, ingediend door een verzoekster die werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde H.B. Sodenkamp. Het wrakingsverzoek was gericht tegen de leden van de rechtbank die betrokken waren bij de behandeling van de beroepen geregistreerd onder de nummers AWB 97/2452 en AWB 98/3636, waarin Cadans als verwerende partij optreedt. De gemachtigde voerde aan dat de president van de rechtbank, mr. F.C. Bakker, lid is van de klachtencommissie van de werkgever van verzoekster, de Stichting Schoterhof. Dit zou de objectiviteit van de rechters in gevaar brengen, omdat de werkgever betrokken was bij de arbeidsongeschiktheidsverklaring van verzoekster door Cadans.

Tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft de gemachtigde ook de leden van de meervoudige kamer die het wrakingsverzoek behandelden gewraakt, op dezelfde gronden. De rechtbank oordeelde dat het tweede wrakingsverzoek niet in behandeling kon worden genomen, omdat de grond waarop het eerste verzoek was gebaseerd, ook van toepassing was op de leden van de rechtbank in deze samenstelling. De rechtbank stelde vast dat de wet niet voorziet in een regeling voor dergelijke gevoeligheden en dat het aan de prudentie van het betrokken college is om een passende oplossing te vinden.

De rechtbank concludeerde dat de president niet in een hiërarchische verhouding staat tot de behandelende rechters, waardoor er geen sprake kon zijn van een objectieve omstandigheid die (schijn van) partijdigheid zou kunnen oproepen. De rechtbank besloot om de verzoeken om wraking niet in behandeling te nemen, en er stond geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE HAARLEM
Meervoudige Kamer voor Bestuursrechtelijke Zaken
Proces-verbaal van MONDELINGE UITSPRAAK ingevolge artikel 8:67 jo. 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
reg.nr.: AWB 97/2452 en AWB 98/3636
Inzake:
A te B, verzoekster,
Tegenwoordig: mr A.H. Schotman, voorzitter, en mrs A.C. Terwiel- Kuneman en J.R.A. Verwoerd, leden van de meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken, en mr A.L.M. Steinebach-de Wit, griffier,
Terechtzitting: 30 juni 1999.
Verzoekster: verschenen bij gemachtigde H.B. Sodenkamp, wonende te Breukelen. Tevens aanwezig mr M.J. Boogaart, voorzitter en mrs Th. Seijlhouwer en G.W.J. Harten, leden van een andere meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken.
Verzoeken ex artikel 8:15 Awb:
Verzoekster heeft bij monde van haar gemachtigde bij de behandeling van de beroepen, geregisteerd onder de nummers AWB 97/2452 en AWB 98/3636, waarin Cadans als verwerende partij optreedt, de leden van deze rechtbank gewraakt als bedoeld in artikel 8:16 Awb (hierna: het eerste wrakingsverzoek). De gemachtigde van verzoekster heeft hiertoe aangevoerd dat de president van deze rechtbank, mr F.C. Bakker, lid is van de klachtencommissie van de werkgever van verzoekster, de Stichting Schoterhof. Naar aanleiding van een verzoek van deze werkgever heeft Cadans verzoekster ten onrechte arbeidsongeschikt verklaard. De gemachtigde is van mening dat het bestaan van relaties tussen de president en de werkgever en de werkgever en Cadans meebrengt dat geen der leden van de rechtbank de zaak objectief kan behandelen, althans dat die schijn is gewekt. Bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek als bedoeld in artikel 8:18 Awb heeft de gemachtigde de leden van de meervoudige kamer, belast met de behandeling van het wra- kingsverzoek, eveneens gewraakt (hierna: het tweede wrakingsverzoek). Dit wrakingsverzoek heeft de gemachtigde van verzoekster op dezelfde gronden gebaseerd.
Beslissing: Bij mondelinge uitspraak van 30 juni 1999 heeft de rechtbank de verzoeken om wraking niet in behandeling genomen.
Overwegingen:
Ingevolge artikel 8:15 kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Eerst komt aan de orde de vraag of het tweede wrakingsverzoek in behandeling kan worden genomen.
Dat verzoek is gebaseerd op de stelling dat de grond waarop het eerste verzoek is gebaseerd de rechtbank in de onderhavige samenstelling evenzeer betreft, nu immers ook ten aanzien van de rechtbank in deze samenstelling geldt dat de betrokken leden van het college de relatie tot de president van deze rechtbank, mr. F.C. Bakker, hebben waarop de gestelde (schijn van) partijdigheid is gebaseerd.
Niet ontkend kan worden dat er situaties denkbaar zijn waarin een aan alle leden van een college gemeen zijnde objectieve omstandigheid valt aan te wijzen die (schijn van) partijdigheid zou kunnen oproepen. Het instituut van de wraking als geregeld in de verschillende Nederlandse proceswetten, waaronder de Awb, opent echter niet de mogelijkheid om langs de weg van een wrakingsverzoek te bewerkstelligen dat de zaak in die situaties wordt onttrokken aan de behandeling van dat college. Dat volgt alleen al uit het feit dat die regeling veronderstelt dat er leden van het college beschikbaar zijn die, zonder dat aan hun onpartijdigheid en onvooringenomenheid twijfel bstaat, op een verzoek tot wraking uitspraak kunnen doen, hetgeen in de door verzoekster gewenste toepassing van de regeling uiteraard niet het geval is.
Dat brengt mee dat het tweede wrakingsverzoek niet in behandeling kan worden genomen.
Aangezien de grond waarop het eerste verzoek is gedaan geen andere is, moet voor dat hetzelfde gelden.
Nu de wet niet voorziet in een regeling voor gevoeligheden als hiervoor bedoeld, moet worden aangenomen dat de wetgever het aan de prudentie van het betrokken college heeft overgelaten om, uitgaande van de aan de rechter opgedragen zorg voor onpartijdige rechtspraak, een passende oplossing te vinden, zoals het in overleg treden met een andere rechtbank teneinde te bewerkstelligen dat de zaak daar wordt behandeld.
De rechtbank ziet daartoe in het onderhavige geval geen aanleiding.
Reeds de omstandigheid dat de president niet in een hiërarchische verhouding staat tot de behandelende rechters brengt mee dat niet kan worden gesproken van een objectieve omstandigheid waarop (schijn van) partijdigheid kan worden geba- seerd. Beoordeling van de aard van de door verzoekster gestelde betrokkenheid van de president van deze rechtbank bij het functioneren van de werkgever die de premieafdrachten heeft gedaan in verband waarmee het achterliggende geding aanhangig is, kan dan ook achterwege blijven, temeer nu bedoelde werkgever geen partij is in dat geding.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal,
mr A.L.M. Steinebach-de Wit mr A.H. Schotman
Afschrift verzonden op: 8 juli 1999
RECHTSMIDDEL.
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.