ECLI:NL:RBHAA:2001:AB2183
Rechtbank Haarlem
- Kort geding
- J.C. van Dijk
- Rechtspraak.nl
Vordering tot verbod van sloop en wijziging van architectonische werken in het Concertgebouw te Haarlem
In deze zaak heeft [eiser], voormalig stadsarchitect van de Gemeente Haarlem, een kort geding aangespannen tegen de Gemeente Haarlem. De aanleiding voor de vordering is de voorgenomen sloop van onderdelen van het Concertgebouw, waarvoor [eiser] in de jaren '70 en '80 ontwerpen heeft gemaakt. De Gemeente heeft plannen gepresenteerd voor een vernieuwbouw van het Concertgebouw, waarbij onder andere de Kleine Zaal en het Tuinhuis gesloopt zouden worden. [eiser] vordert dat de Gemeente wordt verboden om tot sloop of wijziging van de door hem ontworpen onderdelen over te gaan, op straffe van een dwangsom. Hij stelt dat de Gemeente door deze sloop inbreuk maakt op zijn persoonlijkheidsrechten als maker van de werken, zoals vastgelegd in de Auteurswet.
Tijdens de zitting op 4 mei 2001 heeft [eiser] zijn vordering toegelicht, waarna de Gemeente verweer heeft gevoerd. De president van de rechtbank, mr. J.C. van Dijk, heeft de zaak beoordeeld. De president oordeelt dat de Gemeente onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de ontwerpen van [eiser] niet als 'werk' in de zin van de Auteurswet kunnen worden aangemerkt. Tevens wordt overwogen dat de Gemeente niet als maker van de ontwerpen kan worden beschouwd, omdat [eiser] deze in zijn functie als stadsarchitect heeft vervaardigd.
De president concludeert dat de voorgenomen sloop wel degelijk kan worden aangemerkt als een aantasting van het werk van [eiser], maar dat dit niet automatisch leidt tot schade aan zijn reputatie. De president wijst erop dat de Gemeente voldoende financiële middelen heeft om het Concertgebouw aan te passen aan de gewijzigde ambities van de exploitant. Uiteindelijk komt de president tot de conclusie dat de gevraagde voorzieningen moeten worden geweigerd, en dat [eiser] als in het ongelijk gestelde partij de kosten van het geding dient te dragen. Het vonnis is uitgesproken op 18 mei 2001.