ECLI:NL:RBHAA:2001:AD3396

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
5 september 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
15/035203-00
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • R. Robert
  • M. van der Pijl-van Andel
  • G. Grosheide
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invoer van cocaïne als diplomatieke post door verdachte en mededaders

Op 5 september 2001 heeft de Rechtbank Haarlem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met mededaders betrokken was bij de invoer van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne. De cocaïne werd verstuurd als diplomatieke post, waarbij gebruik werd gemaakt van postzakken die waren voorzien van opschriften en tape die de indruk wekten dat het om diplomatieke zendingen ging. De rechtbank oordeelde dat de douane terecht de postzakken heeft geopend, omdat er geen bewijs was dat het om diplomatieke post ging die onder de bescherming van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer viel. De rechtbank verwierp het verweer van de verdachte dat de opening van de postzakken onrechtmatig was en dat het bewijs niet gebruikt kon worden in de rechtszaak.

De verdachte had een actieve rol in de criminele organisatie die verantwoordelijk was voor de invoer van de cocaïne. Hij verleende inlichtingen aan zijn mededaders over de verzending van diplomatieke post en zorgde voor het ophalen van de cocaïne op Schiphol. De rechtbank oordeelde dat de verdachte misbruik had gemaakt van zijn positie bij een koeriersbedrijf dat gespecialiseerd was in diplomatieke post, en dat hij een onmisbare schakel in de organisatie vormde. De rechtbank rekende het de verdachte zwaar aan dat hij het vertrouwen tussen staten met betrekking tot diplomatieke post had geschaad.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van zes jaar op en verklaarde dat de inbeslaggenomen voorwerpen, waaronder patronen en een heuptas, aan het verkeer moesten worden onttrokken. De rechtbank baseerde haar beslissing op de ernst van de feiten, de rol van de verdachte in de organisatie en de impact van de cocaïnehandel op de samenleving. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE HAARLEM
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
tegenspraak
parketnummer: 15/035203-00
uitspraak: 5 september 2001
volgnummer: 0001
VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv)
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 augustus 2001 gewezen in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichtingen Haarlem, Harmenjansweg 4 te Haarlem
1. Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I bij dit vonnis gevoegd en maakt daarvan deel uit.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding van verdachte geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
2.1 Niet-ontvankelijkheidsverweer
De raadsman van verdachte heeft een beroep gedaan op niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat het openbaar ministerie het internationale recht heeft geschonden door opening van de hierna vermelde postzakken, nu artikel 27 lid 3 van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer bepaalt dat een diplomatieke tas niet mag worden geopend of vastgehouden.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Het enkele feit dat de postzakken voorzien waren van het opschrift ‘ DIPLOMATIC MAIL MINISTERY OF FOREIGN AFFAIRS REPUBLIC OF SURINAME’ en voorzien waren van geel tape met opschrift KLM cargo DIPLOMATIC maakt nog niet dat het om diplomatieke post gaat die de bescherming van de bepalingen uit het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer geniet. Nu op het vrachtplatform cocaïne werd aangetroffen afkomstig uit de stukgereden postzak, de speurhond de tweede postzak ‘aanblafte’
- hetgeen erop duidt dat hierin vermoedelijk ook verdovende middelen zaten - en ook overigens uit de inhoud van de stukgereden postzak niet bleek dat het een diplomatieke zending betrof, had de douane geen reden om aan te nemen dat het hier om diplomatieke post ging die valt onder de bepalingen van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer. Overigens is ook nadien niet gebleken dat de zending viel onder het beschermingsbereik van genoemd verdrag.
Het openbaar ministerie is overigens ontvankelijk in zijn vervolging en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijsbeslissing
3.1. Bewijsverweer
De raadsman van verdachte heeft voorts, eveneens met een beroep op artikel 27 lid 3 van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer, betoogd dat het bewijs dat is verkregen uit het onderzoek naar (de inhoud van) de postzakken onrechtmatig is verkregen en derhalve niet kan meewerken tot bewijs van het onder 1 tenlastegelegde feit.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer.
Zoals hierboven onder 2.1 besproken kon de douane in het onderhavige geval redelijkerwijs aannemen dat er geen sprake was van diplomatieke post die de bescherming geniet van de bepalingen uit het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer. De postzakken mochten derhalve - voor zover niet stukgereden- worden geopend en onderzocht en de resultaten van dit onderzoek kunnen dan ook wel degelijk meewerken tot bewijs van het tenlastegelegde.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat, indien het Verdrag van Wenen hier wel van toepassing zou zijn, verdachte zich ook daarom niet met vrucht op schending ervan had kunnen beroepen nu de beweerdelijk geschonden bepaling niet zijn belang beoogt te beschermen maar dat van de betrokken lidstaten ter ontwikkeling en bevordering van de onderlinge betrekkingen.
3.2. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feit heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage II van dit vonnis die daarvan deel uitmaakt.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte onder feit 1, 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. De strafbaarheid van de feiten
onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde feit op:
Feit 1: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Feit 2: Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Feit 3: Handelen in strijd met een in artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie gegeven verbod.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie en overige beslissingen
6.1. De hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van feiten de omstandigheden waaronder begaan alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en met name uit het voorlichtingsrapport van het Leger Des Heils, Stichting Welzijns- en Gezondheidszorg, opgemaakt door de heer F. van den Hoek d.d. 1 december 2000 is gebleken.
Bij de bepaling van de strafsoort en -duur neemt de rechtbank in het bijzonder het navolgende in aanmerking:
Verdachte heeft zich, samen met zijn mededaders, schuldig gemaakt aan de invoer van een zeer grote
hoeveelheid cocaïne. De invoer vond plaats door de cocaïne als diplomatieke post te versturen. Hiertoe hebben verdachte en zijn mededaders de cocaïne verzonden in postzakken die zij hadden voorzien van tape en opschriften waardoor zij de uiterlijke verschijningsvorm hadden van diplomatieke post. Zodoende zou controle door de douane worden omzeild. Op deze wijze hebben zij misbruik gemaakt van het feit dat partijen die betrokken zijn bij het vervoer van diplomatieke post vertrouwen op deze uiterlijke kenmerken. Een en ander geschiedde in het kader van een criminele organisatie die uit winstbejag handelde en waarbij iedere deelnemer zijn eigen rol vervulde.
Het aandeel van verdachte bestond met name uit het verschaffen van inlichtingen aan zijn mededaders over de verzending van diplomatieke post en de afhandeling van deze post op Schiphol. Verdachte zou ook zorg dragen voor het ophalen van de cocaïne op Schiphol. Verdachte maakte daarbij misbruik van de positie die hij bekleedde bij een koeriersbedrijf dat gespecialiseerd is in onder meer de afhandeling van diplomatieke post. Verdachte vormde hierdoor een onmisbare schakel in de organisatie.
Verdachte en zijn mededaders hebben door hun handelwijze misbruik gemaakt van het vertrouwen tussen staten met betrekking tot de verzending van diplomatieke post en tevens de Surinaamse Ambassade in diskrediet gebracht. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Verdachte heeft aldus een bijdrage geleverd aan de instandhouding van een markt voor cocaïne in Europa, in het bijzonder in Nederland. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor de verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaat gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder ook de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stoffen.
De rechtbank neemt tevens in aanmerking dat bij verdachte een hoeveelheid scherpe patronen is aangetroffen.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te melden duur dient te worden opgelegd.
6.2. De onttrekking aan het verkeer
De rechtbank is van oordeel, dat de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten 62 patronen en een heuptas, dienen te worden onttrokken aan het verkeer.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het onder 3 bewezenverklaarde feit met betrekking tot deze voorwerpen is begaan.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 10, 27, 36b, 36c, 47, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
8. Beslissing
De rechtbank beslist als volgt.
Zij verklaart bewezen dat de verdachte onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feitzoals vermeld in bijlage II van dit vonnis heeft begaan.
Zij verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert de hierboven in rubriek 4. vermelde strafbare feit op.
Zij verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Zij veroordeelt de verdachte wegens feittot een gevangenisstraf voor de tijd van zes jaren.
Zij bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Zij verklaart onttrokken aan het verkeer:
· 1 doos met 30 patronen, merk Fiocchi, type 7.65
· 1 doos met 27 patronen, merk Luger, type 9mm
· 2 patronen, merk Luger, type 9 mm
· 3 patronen
· 1 heuptas merk, Monty
Zij gelast de teruggave aan verdachte van:
· 1 simkaart, merk Ben
· 2 krantenknipsels
· 1 telefoon (mobiel), merk Ericsson, type T28S
· 1 telefoon (mobiel), merk Motorola, type MC2-41D33
· 1 papier met 2 telefoonnummers, kleur roze
· 1 brief van arbeidsbureau met telefoonnummers
· 1 adresboek, kleur groen
· 15 foto’s van personen met wapens
· 1 bundel rekeningen van verschillende providers
Zij gelast de teruggave aan de uitgevende instantie van:
- 1 paspoort van Indonesië t.n.v. Amalia Puspitasari Pranggono met losse foto’s.
Dit vonnis is gewezen door
mr. Robert, voorzitter,
mrs. Van der Pijl-van Andel en Grosheide, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. Koolen en uitgesproken op de openbare terechtzitting van
5 september 2001.