Zaaknummer: Awb 01-1599 VEROR H V104 G125 KV
Uitspraakdatum: 16 november 2001
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE HAARLEM,
Fungerend president
op een verzoek om voorlopige voorziening
ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Zilpa B.V.
h.o.d.n. Fundustry/Funfactory,
gevestigd te Amsterdam,
verzoekster,
gemachtigde mr. E.R. Butin Bik, advocaat te Velsen-Zuid
de Burgemeester van de gemeente Zaanstad,
verweerder,
gemachtigde mr. N.S.J. Koeman, advocaat te Amsterdam.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 14 november 2001 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder op grond van het bepaalde in artikel 2.3.1.5 van de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: APV) -en voor zover artikel 13b van de Opiumwet van toepassing is, op grond van laatstgenoemd artikel- bevolen de horecagelegenheid van verzoekster gelegen aan de Hemkade 48, te Zaandam met onmiddellijke ingang tijdelijk te sluiten, welke sluiting zal duren vanaf 14 november 2001 18:00 uur tot maandag 19 november 2001 12:00 uur.
Bij brief van 14 november 2001 heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij brief van dezelfde datum heeft verzoekster de president van deze rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb, inhoudende dat het bestreden besluit wordt geschorst.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 15 november 2001, alwaar namens verzoekster is verschenen [verzoekster], vergezeld van haar gemachtigde mr. Butin Bik voornoemd. Verweerder is in persoon verschenen, vergezeld van mr. Koeman voornoemd.
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Bij de vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van verzoekster, dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
2.3 Verzoekster stelt zich op het standpunt dat verweerder niet in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. Verzoekster heeft immers in nauw overleg met verweerder alle denkbare maatregelen getroffen om het belang van de openbare orde, veiligheid en gezondheid te waarborgen. Daarnaast betoogt verzoekster dat zij grote financiële schade zal leiden en dat het derhalve in afwachting van het onderzoek onredelijk is de horecagelegenheid tijdelijk algeheel te sluiten.
2.4 Verweerder handhaaft het in het bestreden besluit neergelegde standpunt.
2.5 In artikel 2.3.1.5. van de APV is -voor zover van belang- bepaald dat de burgemeester in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, bij openbaar bekend te maken besluit, tijdelijk algehele sluiting van een horecabedrijf kan bevelen.
2.6 Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot toepassing van bestuursdwang, indien in voor publiek toegankelijke lokalen en daarbij behorende erven een middel als bedoeld in artikel 2 of 3 van de Opiumwet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
2.7 Het bestreden besluit geeft toepassing aan voormeld artikel 2.3.1.5. van de APV en -voor zover van toepassing- artikel 13b van de Opiumwet met betrekking tot de door verzoekster geëxploiteerde horecagelegenheid aan de Hemkade 48 te Zaandam.
2.8 Niet in geschil is dat het hier een voor publiek toegankelijk lokaal betreft. De president is echter van oordeel dat de gemachtigde van verweerder ter zitting blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting door te betogen dat het bezit van een middel als bedoeld in artikel 2 of 3 van de Opiumwet eveneens onder de reikwijdte van artikel 13b van de Opiumwet valt. Zowel uit de parlementaire geschiedenis als ook uit de bewoordingen van artikel 13b van de Opiumwet zelf moet worden afgeleid dat de in dit artikel besloten bestuursdwangbevoegdheid uitdrukkelijk niet is toegekend ter zake van het gebruik van (soft) drugs, c.q. het aanwezig hebben van een kleine hoeveelheid daarvan ten behoeve van eigen gebruik. Op basis van de Opiumwet staan verweerder derhalve geen middelen ter beschikking om op te treden tegen het gebruik van drugs in horeca-inrichtingen. Nu uit de voorhanden zijnde stukken en het verhandelde ter zitting onvoldoende aannemelijk is geworden dat in de betreffende lokaliteit niet alleen drugs aanwezig waren, maar dat ter plekke daar ook in is gehandeld, acht de president artikel 13b van de Opiumwet niet van toepassing. Verweerder heeft deze bepaling dan ook ten onrechte aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd.
2.9 Naar het oordeel van de president is het tevens gehanteerde artikel 2.3.1.5 van de Algemene Plaatselijke Verordening van Zaanstad (APV) wel van toepassing. De op dit artikel gebaseerde bevoegdheid van de burgemeester om in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, tijdelijk algehele sluiting van een horecabedrijf te bevelen, betreft een discretionaire bevoegdheid. Dit betekent dat bij de beoordeling van het onderhavige verzoek centraal staat de beantwoording van de vraag of verweerder bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen.
2.10 Blijkens de tekst van het bestreden besluit en de door verweerder ter zitting verschafte toelichting op dit punt is de tijdelijke sluiting van de horecagelegenheid aan de Hemkade te Zaandam met name gebaseerd op de noodzakelijk geachte bescherming van de gezondheid.
2.11 Het is voor de president voldoende komen vast te staan dat, vooral gelet op diverse incidenten in de gezondheidssfeer die recent in en rond de organisatie van grote dansfeesten in deze discotheek hebben plaats gevonden, er meer dan normale gezondheidsrisico’s aan de orde kunnen zijn. De oorzaak daarvan is vooral gelegen in het feit dat dit soort grote (house)dansfeesten, zo blijkt ook uit de gegevens die voor handen zijn, onmiskenbaar gepaard gaan met een grootschalig drugsgebruik, waarbij het vooral gaat om zogenaamde partydrugs. Bij deze vaststelling wordt in aanmerking genomen het zijdens verzoekster in gebrachte EHBO-verslag van 10 november 2001, de zeer hoge frequentie van ambulance ritten naar de Hemkade vanaf april van dit jaar, het aantal personen dat ten tijde van de dansfeesten onwel is geworden en de twee recentelijk te betreuren dodelijke slachtoffers.
2.12 Hoewel de exploitanten zich, naar de overtuiging van de president, de nodige inspanning hebben getroost om deze door hen georganiseerde feesten in goede banen te leiden, heeft verweerder uit een opeen volgend aantal incidenten, waaronder twee dodelijke slachtoffers, kunnen concluderen dat de situatie uit een oogpunt van te beschermen gezondheidsbelangen onvoldoende beheersbaar is.
2.13 De president is dan ook voorshands van oordeel dat verweerder in dit geval in redelijkheid van zijn beleidsvrijheid, welke hem is gegeven in artikel 2.3.1.5 APV, gebruik heeft kunnen maken door meer gewicht toe te kennen aan de bescherming van openbare gezondheidsbelangen dan aan de financiële belangen van Zilpa B.V..
2.14 Ten aanzien van het beroep van verzoekster op het gelijkheidsbeginsel, merkt de president nog op dat uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat het besluit van verweerder van 14 november 2001, waarin de horecagelegenheid De Waakzaamheid te Koog aan de Zaan voor dezelfde periode afwijkende sluitingstijden opgelegd heeft gekregen, niet ziet op een vergelijkbaar geval, zodat er geen sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel.
2.15 Het bestreden besluit zal in het kader van de bezwaarschriften procedure dan ook naar alle waarschijnlijk in stand kunnen blijven, zodat het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet voor toewijzing in aanmerking komt.
2.6 De president acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
De president:
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gewezen door mr. F.F.W. Brouwer, fungerend president, en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2001, in tegenwoordigheid van mr. S.J. Douwes, griffier.
Afschrift verzonden op:
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.