7.1 Voorzover de vorderingen zijn gegrond op de BTMW stelt de president, ter voldoening aan artikel 29 van deze wet, zijn bevoegdheid vast op grond van de omstandigheid dat de gestelde inbreukmakende frontjes in het arrondissement Haarlem zijn aangetroffen en de gevorderde voorzieningen mede in dit arrondissement ten uitvoer moeten worden gelegd.
in conventie
7.2 Nokia heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de frontjes op Schiphol zijn tegengehouden op grond van de Piraterijverordening, en niet, zoals MAC lijkt te denken, op grond van artikel 14 BTMW.
7.3 De Piraterijverordening geeft de houder van intellectuele eigendomsrechten een zelfstandige mogelijkheid om op te komen tegen een vermoedelijke inbreuk op die rechten. Gelijk het Hof van Justitie EG in haar arrest Polo/Lauren vs. Dwidua (6 april 2000, zaak C-383/98) heeft bepaald, ziet de verordening óók op goederen die zich in transito bevinden. Voor het betoog van MAC, dat slechts sprake is van piraterij als bij consumenten de indruk wordt gewekt dat de producten afkomstig zijn van de modelhouder, kan geen steun worden gevonden in de tekst van de verordening, nu de in artikel 1 lid 2 Piraterijverordening gegeven definitie van "door piraterij verkregen goederen" niet de eis stelt dat naast modelinbreuk tevens sprake moet zijn van een merkinbreuk.
7.4 Met behulp van de overgelegde legal opinions heeft Nokia aannemelijk gemaakt dat het verhandelen van de frontjes in het Verenigd Koninkrijk in strijd is met de model- en octrooirechten van Nokia aldaar. De door de president van deze rechtbank in de Nike-zaak (8 september 2000, BIE 2001/14) aanvaarde uitzondering, die meebracht dat de Piraterijverordening toepassing miste, doet zich hier dus niet voor. Weliswaar heeft MAC de juistheid van de legal opinions betwist, doch zij heeft verzuimd deze betwisting deugdelijk te onderbouwen. De enkele stelling dat de markt van het Verenigd Koninkrijk is overspoeld met frontjes van derdenproducenten, en dat Nokia in het Verenigd Koninkrijk nimmer tegen MAC heeft opgetreden, is hiervoor bepaald onvoldoende.
7.5 De toepasselijkheid van de Piraterijverordening leidt ertoe dat Nokia kan profiteren van de fictie van artikel 6 lid 2 aanhef en onder b. Piraterijverordening, welke bepaling de wetgeving van de Lid-Staat op wiens grondgebied de goederen zijn aangetroffen onder meer voor de beantwoording van de inbreukvraag van toepassing verklaart, en daarbij transitogoederen gelijk stelt aan ter plaatse vervaardigde goederen.
7.6 Als onbetwist staat vast dat Nokia beschikt over modelregistraties in de Benelux. MAC heeft evenwel betoogd dat de frontjes van bescherming zijn uitgesloten, omdat de vormgeving van de frontjes volledig technisch is bepaald. Dit betoog faalt. Het technisch effect (het eenvoudig afnemen van het frontje van de mobiele telefoon) is immers op verschillende wijzen te bereiken en behoeft niet noodzakelijkerwijze op de door Nokia gekozen manier te worden vormgegeven, hetgeen reeds kan blijken uit de omstandigheid dat de verschillende telefoonmodellen van Nokia op dit punt onderling afwijken. Het enkele feit dat MAC ten behoeve van een goede pasvorm van haar frontjes op de Nokia-telefoons, aansluiting heeft gezocht bij de door Nokia gekozen vormgeving, brengt nog niet mee dat daarmee sprake is van een volledig technisch bepaalde vormgeving.
7.7 Vervolgens heeft MAC gesteld dat van inbreuk op het modelrecht van Nokia bovendien geen sprake is, omdat de frontjes van MAC op meer dan ondergeschikte punten zouden verschillen van die van Nokia. Nokia heeft evenwel ter terechtzitting enkele MAC-frontjes getoond, alsmede ter vergelijking foto's overgelegd van haar eigen mobiele telefoons, waaruit blijkt dat de vorm en positie van het luidsprekertje en van de knopjes, alsmede de belijning van de MAC-frontjes in belangrijke mate overeenstemmen met die van de Nokia-telefoons en -frontjes. Mitsdien heeft MAC haar stelling dat sprake zou zijn van significante verschillen tussen beide frontjes onvoldoende onderbouwd. Het voor de hand liggende feit dat de dessins en structuur van de MAC-frontjes verschillen van die van Nokia is bovendien niet relevant, nu het hier gaat om een inbreuk op het modelrecht, waarbij dessins en structuur niet de beschermde elementen zijn.
7.8 Op grond van het vorenstaande moet derhalve geconcludeerd worden dat de frontjes van MAC inbreuk maken op de modelrechten van Nokia in Nederland. Anders dan MAC lijkt te stellen, is voor het aannemen van een dergelijke inbreuk niet vereist dat deze te kwader trouw is gepleegd.
7.9 MAC heeft nog aangevoerd dat de frontjes slechts worden doorgevoerd, hetgeen door artikel 14 BTMW niet als inbreukmakende handeling wordt aangemerkt. Hoewel dit argument strikt gelet op de tekst van artikel 14 BMW juist lijkt, kan het MAC niet baten. Immers, de redenering van de president van de rechtbank te Rotterdam in de zaak Adidas/Hapag-Lloyd (7 januari 2000, IER 2000/33) - inhoudende dat onder op merkrechten inbreukmakende invoer dient te worden verstaan hetgeen artikel 337 WvSr onder invoer verstaat, te weten het binnen het grondgebied van Nederland brengen van inbreukmakende waren - kan worden doorgetrokken naar een situatie als de onderhavige, waar sprake is van inbreuk op een modelrecht. De omstandigheid dat het Communautair Douanewetboek en artikel 24 EG-Verdrag bepalen dat goederen eerst geacht worden in het vrije verkeer van de Gemeenschap te zijn gebracht als aan alle douanerechtelijke formaliteiten is voldaan, kan hieraan niet afdoen, nu deze bepalingen slechts een douanerechtelijk criterium inhouden en geen IE-rechtelijk criterium geven. Bovendien stelt artikel 337 Wetboek van Strafrecht (WvSr) mede strafbaar het doorvoeren van waren die inbreuk maken op een modelrecht, welk doorvoeren mitsdien jegens Nokia een onrechtmatige daad oplevert, waartegen Nokia zich met recht kan verzetten.
7.10 Nu uit het vorenstaande volgt dat Nokia de Douane terecht heeft verzocht om de lading frontjes op grond van de Piraterijverordening tegen te houden, bestaat er geen grond om Nokia of de Douane te verplichten tot afgifte van de inbreukmakende lading frontjes aan MAC, zodat de vorderingen in conventie dienen te worden afgewezen. MAC zal, als de in het ongelijk gestelde partij, de kosten van het geding in conventie dienen te dragen.