ECLI:NL:RBHAA:2001:AE2656

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
13 november 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01-596 WOB H V104 G125 K2
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.F.W. Brouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering informatieverstrekking op basis van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], beroep ingesteld tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Beemster, dat op 8 december 2000 weigerde om inlichtingen te verstrekken over de schoolloopbaan van mevrouw [leerling] op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (WOB). Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard op 15 maart 2001. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, dat op 24 oktober 2001 ter zitting werd behandeld. Eiser was aanwezig, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door gemachtigde H.A.M. Widdershoven.

De rechtbank heeft in haar uitspraak van 13 november 2001 het beroep gegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit van verweerder niet deugde en vernietigde dit besluit. De rechtbank oordeelde dat het openbaarheidsbelang in deze zaak zwaarder weegt dan de persoonlijke levenssfeer van de betrokken leerling. De rechtbank stelde vast dat er geen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer was aangetoond en dat het verzoek van eiser om informatie een schriftelijke bevestiging betrof van gegevens die reeds bij hem bekend waren.

De rechtbank gelastte verweerder om binnen twee dagen na verzending van de uitspraak de gevraagde informatie aan eiser te verstrekken en veroordeelde de gemeente Beemster tot vergoeding van het griffierecht van ƒ 225,--. De uitspraak is openbaar gedaan door mr. F.F.W. Brouwer, in aanwezigheid van griffier mr. S.J. Douwes.

Uitspraak

Zaaknummer: AWB 01-596 WOB H V104 G125 K2
Uitspraakdatum: 13 november 2001
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE HAARLEM
ENKELVOUDIGE KAMER
U I T S P R A A K
artikel 8:66 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats], gemeente […],
eiser,
-- tegen --
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Beemster,
zetelende te Middenbeemster,
verweerder,
gemachtigde dhr. H.A.M. Widdershoven, werkzaam bij verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 8 december 2000 heeft verweerder geweigerd om aan het verzoek van eiser te voldoen om inlichtingen omtrent de schoolloopbaan van mevrouw [leerling] ingevolge de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: WOB).
Bij brief van 12 december 2000 heeft eiser tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft het bezwaar van eiser bij besluit van 15 maart 2001, verzonden op 16 maart 2001, ongegrond verklaard.
Bij brief van 22 april 2001 heeft eiser tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) beroep ingesteld.
Bij brief van 10 mei 2001 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd alsmede een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 24 oktober 2001, alwaar eiser in persoon is verschenen en verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door Widdershoven voornoemd.
2. Overwegingen
2.1 Eiser heeft verweerder bij brief van 26 november 2000 -onder meer- verzocht om inzage in de leerlingenkaart van mevrouw [leerling], teneinde antwoord te krijgen op de vraag wanneer [leerling] voornoemd op de Mavo-school te [plaats] heeft gezeten en in welke klas. Verweerder heeft voormeld verzoek onder verwijzing naar artikel 10, tweede lid, onder e, van de WOB afgewezen. In het bestreden besluit heeft ver-weerder deze afwijzing gehandhaafd.
2.2 Eiser stelt zich op het standpunt dat zijn belang zwaarwegender is dan dat van [leerling] voornoemd, daar de desbetreffende gegevens hem reeds bekend zijn en het hier alleen om een officiële bevestiging gaat.
2.3 Verweerder handhaaft het in het bestreden besluit neergelegde standpunt dat het verstrekken van de gevraagde informatie de persoonlijke levenssfeer van [leerling] aantast, alsmede dat de Wet Persoonsregistraties (hierna: WPR) eveneens aan verstrekking van de informatie in de weg staat.
2.4 De rechtbank overweegt als volgt.
2.5 Op grond van artikel 3 van de WOB kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid indienen bij een overheidsorgaan of een daaronder werkzame instelling of bedrijf. In artikel 10, tweede lid, onder e, van de WOB is bepaald dat het vestrekken van informatie ingevolge de WOB achterwege blijft voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
2.6 Met betrekking tot de wijze van toetsing overweegt de rechtbank dat het specifieke belang van eiser bij verstrekking van de verzochte informatie geen belang is dat wordt betrokken bij de in het kader van de WOB toe te passen belangenafweging. De WOB vooronderstelt het publieke belang van openbaarheid van overheidsinformatie. Bij de te verrichten belangenafweging worden betrokken het algemene of publieke belang bij openbaarmaking en de door de (relatieve) weigeringsgronden van de WOB beschermde belangen. Ter toetsing staat derhalve de vraag of een ander dan het openbaarheidsbelang zich in deze voordoet. Bij die toetsing dient het uitgangspunt van de WOB, openbaarheid is regel, zwaar te wegen.
2.7 Nu uit de stukken noch het verhandelde ter zitting is gebleken welke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer in deze aan de orde is, is de rechtbank, mede gelet op het feit dat het verzoek een schriftelijke bevestiging van gegevens betreft die reeds bij eiser bekend zijn, van oordeel dat het openbaarheidsbelang doorslaggevend is. Dit geldt te meer daar verweerder bij de belangenafweging ten onrechte mee heeft laten wegen met welk doel door eiser om informatie is verzocht.
2.8 Met betrekking tot de stelling van verweerder dat de WPR eveneens aan verstrekking van de informatie in de weg staat, overweegt de rechtbank tenslotte dat de WPR, ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, niet prevaleert boven de WOB in die zin dat bij toepasselijkheid van de WPR de WOB niet meer in aanmerking kan komen. Dit betekent derhalve dat, waar eiser een WOB-verzoek heeft ingediend, de WPR niet als grondslag kan dienen teneinde voormeld verzoek af te wijzen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, door te overwegen dat de WPR aan informatieverstrekking in de weg staat, blijk gegeven van een onjuiste opvatting.
2.9 Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit een deugdelijke motivering ontbeert. Het beroep dient derhalve gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 7:12 Awb vernietigd te worden.
2.10 Nu eiser heeft gesteld dat hij een urgent belang heeft bij het verkrijgen van de gevraagde informatie en de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft aangegeven dat men zich van die zijde zal refereren aan een rechterlijke uitspraak ter zake, zal de rechtbank bepalen dat de gevraagde informatie binnen 2 dagen na verzending van de uitspraak aan eiser moet worden verstrekt.
2.11 De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3. Beslissing
De rechtbank
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 15 maart 2001;
3.3 gelast verweerder binnen twee dagen na verzending van deze uitspraak de gevraagde informatie aan eiser te verstrekken;
3.2 gelast dat de gemeente Beemster het griffierecht ten bedrage van ƒ 225,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gewezen door mr. F.F.W. Brouwer, lid van voormelde kamer, in te-genwoordigheid van mr. S.J. Douwes, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2001, in tegenwoordigheid van de griffier.
Afschrift verzonden op:
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuurs-rechtspraak van de Raad van State, postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.