Bij brief van 22 november 2001 heeft verweerder medegedeeld dat om praktische en uitvoeringstechnische redenen het tweede veer in Velsen op 28 januari 2002 in plaats van 1 januari 2002 uit de vaart wordt genomen.
Een en ander is gepubliceerd op 19 november 2001.
Bij brief van 14 december 2001 hebben verzoekers bij verweerder een bezwaarschrift ingediend.
Bij brief van dezelfde datum hebben verzoekers aan de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebben stukken ingediend.
Het verzoek is behandeld ter openbare zitting van 17 januari 2002 alwaar namens ver-zoekers is verschenen mr. M.E. Biezenaar, advocaat te Haarlem, bijgestaan door mr. J.P.E.M. Huijs, werkzaam bij de gemeente Velsen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.B. van Rijn, voornoemd, bijgestaan door dr.ir. F.J.J. Brouwer, werkzaam bij de directie Noord-Holland van Rijkswaterstaat.
2. Overwegingen
2.1 Partijen zijn allereerst verdeeld over de vraag of het door verzoekers bij verweerder ingediende bezwaarschrift ontvankelijk is.
2.2 Verweerder stelt zich op het standpunt dat er in dit geval geen bezwaar- of beroeps-mogelijkheden ingevolge de Awb bestaat nu het bestreden besluit een beleidsregel is, als bedoeld in artikel 1:3, lid 4, Awb en ingevolge artikel 8:2, aanhef en ander a, Awb een dergelijke beleidsregel uitgezonderd is van de beroepsmogelijkheden ingevolge de Awb.
Voorts acht verweerder de in geding zijnde besluitvorming privaatrechtelijk van aard.
2.3 Verzoekers daarentegen zijn van oordeel dat er geen sprake is van een beleidsregel dan wel dat er in ieder geval ook sprake is van concrete besluiten, welke op zichzelf publiekrechtelijk van aard zijn.
2.4 Ingevolge artikel 1:3, lid 4, Awb wordt onder beleidsregel verstaan: een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voor-schriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan.
2.5 Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is het besluit d.d. 6 november 2001 van verweerder aan te merken als een beleidsregel als bedoeld in artikel 1:3, lid 4, Awb.
De inhoud van het betreffende besluit ziet op een algemene afweging van belangen en vaststelling van feiten betreffende dienstverlening met veren over het Noordzeekanaal gericht op gebruikmaking van verweerders bevoegdheden dienaangaande. Dat het be-sluit slechts gevolgen heeft voor een beperkt aantal veren, maakt dat niet anders.
De voorzieningenrechter volgt verweerder derhalve in het ingenomen standpunt dat ingevolge artikel 8:2 Awb beroep, en ingevolge artikel 7:1 Awb derhalve ook be-zwaar, tegen de op 6 november 2001 vastgestelde beleidsregel niet mogelijk is.
2.6 De volgende te beantwoorden vraag is of het bestreden besluit, naast beleidsregels, tevens concrete besluiten bevat, die mogelijk wel voor bezwaar en beroep ingevolge de Awb open staan.
2.7 De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag ontkennend.
Hoewel de beleidsregel in hoofdstuk 7 uitmondt in een aantal concrete beleidsvoor-nemens, worden deze omschreven als voorgenomen maatregelen.
Een dergelijk voornemen brengt op zichzelf nog geen rechtsgevolgen teweeg. Dat zou wellicht anders zijn als de vermelde beleidsvoornemens tevens gezien kunnen worden als een definitief en concreet besluit.
Ter zitting is namens verweerder aangegeven dat zulks niet het geval is. Daarbij is vermeld dat het in de beleidsregel opgenomen beleidsvoornemen om het tweede pont-veer bij de veerverbinding te Velsen met ingang van 1 januari 2002 – later gewijzigd in 28 januari 2002 – uit de vaart te nemen in december 2002 is gevolgd door een apart daarop gericht operationeel besluit van verweerder. Tegen dat besluit is geen bezwaar aangetekend.
2.8 Nu het bestreden besluit alleen valt aan te merken als een beleidsregel als bedoeld in artikel 1:3, lid 4, Awb kan verder in het midden worden gelaten of deze beleidsregel betrekking heeft op een publiekrechtelijke dan wel een privaatrechtelijke bevoegd-heid. In beide gevallen is de weg naar de bestuursrechter immers afgesloten.
2.9 Gelet op het vorenstaande komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat de bestreden besluitvorming van verweerder niet vatbaar is voor bezwaar en beroep in-gevolge de Awb, zodat het daartegen door verzoekers ingevolge artikel 7:1 Awb inge-diende bezwaarschrift door verweerder niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
2.10 Voor een voorlopige voorziening ingevolge artikel 8:81 Awb is dan ook geen plaats, zodat de voorzieningenrechter nu verweerders besluitvorming niet vatbaar is voor be-zwaar en beroep ingevolge de Awb, zich onbevoegd zal verklaren.
2.11 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter
verklaart zich onbevoegd om van het verzoek kennis te nemen.